Gebeden sterven niet
C. Rijnsdorp
Wie zich gedurende een lange tijd en tamelijk intensief met de bestaande geestelijke liederen en gezangen bezighoudt, doet een gemengde ervaring op. In de eerste plaats ondergaat hij een teleurstelling. Wat in de huiselijke en kerkelijke praktijk niet zozeer opvalt, dringt zich wel op als men met veel liederen min of meer tegelijk bezig is: wat is er eigenlijk een armoede aan gedachten en beelden. Dikwijls wordt een gezang vrijwel alleen gedragen door de melodie of een treffende beginregel. Vaak is een lied niet meer dan het ruwe materiaal, dat door de zingende gemeente met gevoel geladen moet worden. En wat de beelden betreft: de reis door de woestijn met Jeruzalem in het verschiet, of over zee naar de behouden haven achter de klippen en branding, of de duisternis die voor het licht zal moeten wijken, - het keert telkens terug. Licht rijmt op aangezicht, reis op paradijs, eer op Heer, hart op smart. Jeruzalem op Hem. Welk een armoedige reactie op de geweldige dingen die God voortgaat te doen.
Maar nu en dan ervaart men - en dit is de keerzijde - dat er liederen zijn, die niet sterven, omdat de gebeden, waaruit ze zijn voortgekomen, werkzaam blijven. Men kan hier b.v. denken aan het lied ‘Verlosser, Vriend, o hoop en lust...’ Onlangs hoorde ik in een preek overtuigend uiteenzetten, dat de orthodoxie het bijbelse ‘Vriend’ veronachtzaamd heeft. ‘Ik noem u vrienden’, zegt Jezus, ‘als ge doet wat ik u gebied.’ Er zijn in dit gezang ook andere 18e eeuwse trekken, die het de typische structuur geven van de poëzie van het eind van die eeuw. Maar de melodie vertolkt de stille extase, die achter de wat schools en dor aandoende woorden leeft. Eerst in de zang lééft dit lied helemaal. Enige jaren geleden, op een zondagavond, heeft die extase zich aan mij medegedeeld. Het lied leefde in mij alsof het pas geschreven en getoonzet was, ja of het uit mijzelf ontstond. Ik heb toen begrepen, dat dit niet een literair genieten was, zoals het bij goede poëzie ook wel voorkomt, dat men, om met Kloos te spreken, er een dag gelukkig mee is. Hier waren de trillingen van een mediterende ziel vastgelegd en weer tot klinken gebracht niet alleen, maar het gebedsleven, dat immers een moment van het eeuwige in zich heeft manifesteerde zich als nog steeds present. Gebeden sterven niet. Bidden is niet een brief schrijven aan God, die dan in de hemelse administratie terstond of later, lang of kort, helder of duister beantwoord wordt (of soms terzijde gelegd), waarmee de zaak dan afgehandeld (beantwoord dd....) in het archief begraven wordt. In het gebed zit een collectief, een gemeentelijk, een kerkelijk element, waardoor het leven blijft, ook al is er individueel een antwoord op ontvangen. En zo ging het mij meer dan eens ook met het lied ‘'k Heb geloofd en daarom zing ik.’ Deze dichterlijke geloofs-meditatie, van de geest van het gebed doortrokken, is nog levend present. Daarom
worden zulke liederen ‘herkend’, ze hebben zichzelf bewezen. En