Ontmoeting. Jaargang 9
(1955-1956)– [tijdschrift] Ontmoeting– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 359]
| |
Kroniek der Duitse letteren
| |
[pagina 360]
| |
van het fatum is onder alle omstandigheden het verstandigste en gemakkelijkste. Het ‘Nachwort’ van Prof. Hoppe graaft niet diep en geeft m.i. geen duidelijk beeld van Raabe, omdat het te veel in biografische details blijft hangen. Een exposé over de humor als middel om niet in het pessimisme te verzinken (‘der Humor ist der Schwimmgürtel auf dem Meere des Lebens’) was onmisbaar geweest. Dit is natuurlijk geen beletsel, om deze mooie uitgave, die ook historische novellen bevat (o.a. het juweeltje Else von der Tanne) zeer warm aan te bevelen.
* * *
Sterk beïnvloed door Wilhelm Raabe is Thomas Mann: van Der ErwählteGa naar eind2), de moderne versie van Hartmann von Aue's Gregoriuslegende, is een nieuwe uitgave verschenen. Het zou te ver voeren, en détail na te gaan, hoe Thomas Mann deze middeleeuwse Oedipusgeschiedenis heeft behandeld, om de tegenstelling te laten zien tussen de vrome Hartmann, voor wie de duivel, ‘der werlde vient’, een realiteit is, een die weet, dat voor zonde geboet moet worden, en de aan Freud geschoolde twintigste-eeuwer, die met ironisch opgeheven wijsvinger glimlachend de ‘zondaar’ waarschuwt, zonder echter de zonde als zodanig te erkennen, maar die het hele incestdrama ‘jenseits von Gut und Böse’ behandelt. Als specimen van Manns weergaloze taalvirtuositeit een zeer belangwekkend boek. Een van de sprekendste voorbeelden van zijn ironie, ‘die naar twee kanten gericht is, die listig en zonder zich te binden, hoewel niet zonder hartelijkheid, tussen de tegenstellingen speelt, en zich niet haast, een beslissing te nemen of partij te kiezen’ (uit Thomas Manns essay: Goethe und Tolstoi.).
* * *
Niet naar een legendarisch, maar naar een historisch verleden brengt ons Max Brod, de vriend en ‘Herausgeber’ van Kafka, in zijn roman: Armer CiceroGa naar eind3). Hij beperkt zich tot diens laatste levensjaren: de 60-jarige is van zijn vrouw Terentia gescheiden en met de jeugdige Publilia getrouwd. In 't begin, aldus stelt Brod het voor, wordt Cicero door deze verbintenis bevredigd; Publilia geeft hem, wat hij nodig heeft: lof, eer, bewondering en aanhankelijkheid, maar door het contact met de Dionysische mysteriën komt er verwijdering en Publilia loopt weg. In de politieke strijd na de dood van Caesar blijft Cicero niet onzijdig; door zijn philippica's tegen Marcus Antonius verwekt hij diens toorn en wordt gedood. Zijn hoofd en handen worden op de pieken van de rostra gestoken. Arme Cicero! Neen, zegt Max Brod. Cicero mag niet worden beklaagd, hij sterft als martelaar voor zijn beginsel. Als richtlijnen voor zijn boek gebruikt Brod twee spreuken van Cicero: Wie ik ontvluchten moet, weet ik, wie ik volgen moet, dat weet ik niet, en: Niet beters dan een goedingerichte staat. Als aansluiting aan dit boek over de klassieke oudheid wilde ik attent | |
[pagina 361]
| |
maken op het boekje van Prof. Schadewaldt over Die Sternsagen der GriechenGa naar eind4). Een boeiend, wetenschappelijk verantwoord werkje (de auteur heeft een eerbiedwaardige staat van dienst als hoogleraar in de Griekse filologie). De sterrebeelden dienen als uitgangspunt voor een behandeling van bijna de hele sagenkring der Grieken, van Perseus en zijn romance met Andromeda, van Castor en Pollux, van Herakles (zéér uitvoerig) en de Argonautentocht - kortom, hier is iemand aan 't woord, die zijn stof volkomen beheerst en daarover op een zeer genoeglijke wijze weet te vertellen.
* * *
We komen nu tot romans, die onze eigen tijd trachten uit te beelden. Zo confronteert Rüdiger SyberbergGa naar eind5) ons met het jongste verleden, dat voor West-Duitsland in het teken van een grote economische vooruitgang staat (das Wirtschaftswunder). Bij een bergdorpje wordt een stuwdam gebouwd en een meer aangelegd, dat voor de electriciteitsvoorziening van buitengewoon belang is. Maar de grootste boerderijen zijn ondergelopen, het beste akkerland is overspoeld, en wat er overblijft, is onvruchtbaar: stenen en bos. Temidden van de ontzaglijk arme en daardoor verbitterde bevolking komt een jong pastoor, die eerst met woorden uit zijn theologische vocabulaire tracht te troosten, maar die blijken machteloos tegen de keiharde werkelijkheid. De kinderen zijn door ondervoeding bijna alle tuberculeus, de mensen vol haat en wanhoop. Hij wil met de daad helpen, gaat naar zijn geestelijke superieuren, krijgt echter nul op 't request. Maar hij is bezeten door een gloeiende liefde, hij zou voor de ellendigste van zijn parochianen zijn leven willen geven, voor het jonge deerntje, dat verkracht is door een rijke boer, voor de lummel, die in het amusementscentrum van de dichtbijzijnde stad te gronde gaat (het licht voor het Lunapark wordt geleverd door de machines bij het stuwmeer), hij is ‘weltfremd’, loopt als een gevangene in een kooi, verschaft zich ten slotte toegang bij een kardinaal. Door een toeval is in de wachtkamer een chèque van 100.000 D. Mark blijven liggen voor de herbouw van een kerk. Gedachtig aan het woord van Augustinus: Heb lief en doe wat je wilt, steelt hij die chèque om tractoren en verder het hoognodige voor zijn parochie te kopen, en meldt zich dan zelf bij de justitie. De zaak wordt echter tegen zijn wil gesust, hij wordt geëxcommuniceerd en verdient zijn brood als straatwerker met een pneumatische boor. Toevallig hoort hij daar, dat het financiële buitenkansje in het dorp alleen ongeluk heeft gebracht, en hij ziet in, dat van verkeerd uitgestrooid zaad ook geen goede vrucht kan komen. Hij heeft uit de stenen geen brood kunnen maken.
* * *
Een grotere periode omspant Bernt von Heiseler (geb. 1906) in VersöhnungGa naar eind6). Deze auteur heeft reeds van zijn ouderlijk huis - zijn vader was | |
[pagina 362]
| |
een Duitsrussisch schrijver en vertaler van Dostojewski, Tolstoj e.a. - de liefde tot de kunst meegekregen. Naast enkele bundels lyriek, verscheidene drama's (die echter nauwelijks opgevoerd worden), biografieën, o.a. van Stefan George (zijn vader was lid van de Georgekring en medewerker aan de Blätter für die Kunst) schreef hij ook vertellingen. Zijn laatste werk is de lijvige roman Versöhnung, een familieroman van de oude stempel, een generatieroman als de Forsyte Saga en Buddenbrooks, maar zonder de genialiteit van Galsworthy of Thomas Mann. Hij speelt op het landgoed Grünschwaig in Zuid-Beieren (dus de streek waar Heiseler geboren is en altijd gewoond heeft) tussen 1928 en 1945; drie generaties wonen daar of brengen er de vacantie door. De bladwijzer met de lange lijst van de optredende personen is onmisbaar, om in deze familiedoolhof de weg niet kwijt te raken. Het is dus een ‘tijdroman’ over de periode der opkomst van het Nationaal-Socialisme tot de ineenstorting van Duitsland, een roman over ‘Oorlog en Vrede’, om te herinneren aan Tolstoj's meesterwerk, dat ongetwijfeld als voorbeeld gediend heeft. Vertegenwoordigers van allerlei kringen treden op: Nazi's en Anti-Nazi's, Protestanten en R. Katholieken, geleerden, officieren en boeren, adellijken en burgers. Het is niet doenlijk, van deze roman (900 blz.) de inhoud weer te geven: het is een bonte mengeling van lotgevallen, zeer boeiend verteld, in verzorgd proza. Een roman van de oude stempel, toegegeven, maar er gaat een weldadige invloed van uit, vooral als we hem vergelijken met zoveel nihilistische of wanhopige lectuur. Waarom? In de halfdonkere vestibule van het landhuis te Grünschwaig hangt een crucifix, dat door de moeder ‘de Verzoener’ wordt genoemd, haast onbemerkt (‘Men kon gemakkelijk voorbij hem lopen, zonder hem te zien. Maar hij was er.’) Zo staat ook God, haast onbemerkt, nauwelijks genoemd, achter heel het gewoel van de personen. Men bespeurt, dat dit boek geschreven is vanuit een grote innerlijke rust. Dit blijkt uit de taal, het blijkt ook uit de volkomen beheersing van alle figuren, die de auteur als een goed poppenspeler (hij schreef ook een essay over Kleists Marionettentheater) in de hand heeft. Het blijkt uit de titel en het motto. (Hij is een verzoening voor onze zonden, en niet alleen voor de onze, maar ook voor die der gehele wereld.) Het boek is misschien te specifiek Duits, om voor een Hollandse vertaling in aanmerking te komen (Christendom en ‘Deutschum’ zijn niet steeds even scherp tegen elkaar afgebakend) maar het grote succes, dat het in Duitsland heeft, is m.i. ten volle verdiend.
* * *
Ten slotte nog een kort woord over een pas verschenen bloemlezing Der WiderhallGa naar eind7), ein Lesebuch aus unseren Tagen, ausgewählt von Paul Alverdes. Alverdes (geb. 1897) was een van de prominente auteurs uit het Derde Rijk, redacteur van Das Innere Reich'. Bovengenoemde anthologie bevat 29 prozafragmenten, speciaal vertellingen, en 24 gedichten, uit onze tijd. Die | |
[pagina 363]
| |
tijdslimiet is niet te strak genomen, er werden fragmenten opgenomen van Georg Heym, die in 1912, en Trakl, die in 1914 gestorven is. Deze bloemlezing getuigt van de bijzondere voorliefde van de verzamelaar voor de auteurs uit de Hitlertijd. Zo is het gemakkelijk te verklaren, dat we de lyrici Stefan George, Rilke, Benn missen, en de prozakunstenaars Thomas Mann, Hermann Hesse, Kafka, Ernst Jüngen, Hugo von Hofmannsthal e.a.. 't Is een zeer lezenswaardige bundel, maar zeker niet representatief voor de moderne Duitse literatuur. De door de verzamelaar gewenste ‘Widerhall’ zal hij in Nederland vermoedelijk niet vinden.Ga naar eind1) |
|