weg. Het treft me als iets bijzonders. Anders zit ze steeds te lezen en staat de koffie reeds op mij te wachten.
Als ik ga zitten, zie ik plotseling dat er geen boek op tafel ligt. Mijn vrouw is klaar en zet de koffie voor me neer.
‘Laat het niet koud worden, Karel,’ zegt ze tegen me.
Ik kijk haar onderzoekend aan. Er moet iets aan de hand zijn. Mijn vrouw noemt me nooit bij mijn voornaam. Ik haar trouwens ook niet. Dat is weer een van die dingen, die we afgesproken hebben, toen ik het beroep naar mijn eerste gemeente aannam. We zeggen altijd ‘man’ of ‘vrouw’ tegen elkaar. Het schaadt je prestige als gemeenteleden je bij je voornaam horen noemen.
Mijn vrouw merkt niet dat ik haar observeer. Ze zit aandachtig in haar koffie te roeren. Het valt me ineens op, dat ze nog maar weinig veranderd is. Ze heeft nog hetzelfde frisse gezicht van vroeger. Bij heel scherp toezien zijn op haar voorhoofd de aanvangen van verandering waar te nemen.
Plotseling zie ik haar rechtermondhoek zenuwachtig bewegen. Even heeft haar gezicht een uitdrukking van verlatenheid. Maar het is al weer voorbij. Ze staakt het spel met haar lepeltje en brengt het kopje naar haar mond. Een ogenblik komt de gedachte in me op, dat mijn vrouw iets dwars zit. Ik verwerp deze gedachte echter dadelijk weer. Als er iets was, zou ik het moeten weten. Ons huwelijk is zeer harmonisch. Mijn vrouw is zeer volgzaam. Ik heb nooit moeilijkheden met haar. Ja, vroeger, in het begin van ons huwelijk, waren er wel eens strubbelingen. Maar ik had er haar reeds vrij spoedig van overtuigd, dat ze zich aan mijn mening en aan de besluiten van mij als haar hoofd had te onderwerpen.
Er is een mug in mijn koffie gevallen. Ik wil hem er met mijn lepeltje uitvissen, maar bedenk, dat het hygiënischer is deze koffie niet op te drinken.
‘Mag ik een andere kop koffie?’ vraag ik. ‘In deze is een mug gevallen.’
Mijn vrouw staat gewillig op en schenkt zwijgend een nieuwe kop in.
Ik kan me niet voorstellen, dat er ook onder ons huwelijken moeten voorkomen, die stuk gaan aan meningsverschillen en wanbegrip. Er kan slechts één oorzaak zijn: gebrek aan systeem. 't Systeem is anders eenvoudig genoeg. Het bestaat in een voortdurend inenten van eigen gedachten, opvattingen, wensen en in het krachtig handhaven van de pretentie het hoofd der vrouw te zijn, aan wie ze gehoorzaamheid schuldig is. In mijn preken noem ik dit systeem altijd ‘de gulden huwelijkswet’. Wie het toepast heeft alle moeilijkheden die hier kunnen liggen overwonnen.
Intussen heeft mijn vrouw de koffie ingeschonken. Ze is weer op haar stoel gaan zitten, aan de andere kant van de tafel, tegenover me. Ze kijkt me aan. Ik zie nu toch duidelijk iets ongewoons in haar houding, haar blik, iets anders dan anders, iets wat ik niet ken. Het maakt me even onrustig. Even slechts. Want het is dwaas onrustig te zijn. Onrust maakt onzeker, verzwakt. En wie zwak is kan geen leiding geven.
Beheerst drink ik van mijn koffie.