Bloesemtak van Bordewijk
Aart Romijn
Bij het lezen van het nieuwste boek van Bordewijk, en vooral bij het overdenken van het gelezene - toen ik trachtte tot een oordeel te komen - beving me een zekere schroom. Had ik de roman wel helemaal begrepen? En deze schroom - het gevolg van eigen innerlijke onzekerheid - is gebleven, ook na het lezen van verschillende kritieken, zowel waarderende als verguizende.
Bordewijk zelf bevordert de schroomvallige benadering van zijn laatste werk door op pagina 102 een aantal punten te noemen, die hij blijkbaar richtinggevend wil zien voor de literaire kritiek in het algemeen. Dat deze punten genoemd worden door een der nevenfiguren in de roman, die niets met het verhaal heeft uit te staan, doet aan de importantie er van niets af.
De auteur heeft bij het besluit om zijn inzichten over literaire kritiek op schrift te zetten zeker niet gedacht aan zijn eigen werk - een figuur als die van Bordewijk is daar te integer voor - maar nu ze er eenmaal staan, acht ik ze tot op zekere hoogte ook geldend voor mij, te meer, daar ze stuk voor stuk het overdenken meer dan waard zijn. (Ter orientatie van de lezers van Ontm. worden ze aan het eind van deze beschouwing geplaatst.)
De sfeer van het geheel is een van de wezenlijkste kenmerken van ‘Bloesemtak’. Een sfeer, die vrijwel onafgebroken dreigend is, soms zelfs macaber. Bij het lezen van deze roman moest ik steeds denken aan sommige schilderijen van Luc. Willink, schijnbaar zeer glad geschilderd in een volstrekt realisme, dat nochtans geen realisme is. Het stijgt daar boven uit, doordat Willinks huizen een wanhopige beklemming oproepen; ze hebben iets obsederends door de eenzaamheid, door de wanhoop, door de angst, sterk opgeroepen door dreigende wolkencompacten en valse belichting.
De sfeer nu van Willinks werk - misschien is neo-realisme de beste benadering - is ook die van Bloesemtak; een, boek, dat in zijn hoogtepunten ademloos boeit en dat in zijn zwakste gedeelten irriterend verveelt.
Een architect, Van Marle, getrouwd met een Leidse hoogleraarsdochter Aurora, krijgt van een zakenman met filantropische neigingen, Termunten, de kans om een kerk te bouwen in Amsterdam-Zuid, waarbij aan geen van zijn artistieke aspiraties belemmeringen worden opgelegd. Op de relatie Van Marle-Termunten is de roman gebouwd: Termunten ontmoet Aurora, van wier bestaan hij afweet, omdat zijn zoon Conrad haar soms bezoekt. Deze zoon Conrad heeft een - overigens niet zeer intieme - verhouding met Aurora's vriendin Leo Monterey, die als psychologe een vrij