| |
| |
| |
Kritieken
R.F. Lissens
Balans en Bezinning
Vijf en twintig jaar letteren
Brussel-Amsterdam 1955 - Elsevier.
In zijn werk ‘De Vlaamse Letterkunde van 1780 tot heden’ (1953), deed dr R.F. Lissens wetenschappelijke objectiviteit en volledigheid op gelukkige wijze samengaan met een persoonlijk en zelfstandig oordeel. Nu heeft hij, ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de Vereniging ter Bevordering van het Vlaamsche Boekwezen, in kort bestek de balans opgemaakt van de laatste kwarteeuw der Vlaamse letteren.
Welnu, deze balans is, juist in zijn beperking, een meesterstukje: schrijvers en boeken, die slechts bij de gratie der volledigheid voortvegeteren, zijn hier weggelaten. Had dr Lissens in zijn wetenschappelijk werk zijn eigen visie niet verloochend, in dit meer persoonlijke geschrift heeft hij toch ook de objectiviteit bewaard: wat overbleef is inderdaad het belangrijke en wezenlijke.
Hier schrijft iemand, die niet pas dàn een mening krijgt over de werken der literatuur, wanneer deze een veilig aantal jaren achter hem liggen, maar die, van 't ogenblik van verschijnen af, met roman en dichtbundel meeleeft. Vandaar, dat hij nu de van de Woestijne van ‘Het Bergmeer’ niet, zoals bij de publicatie daarvan, ónder, maar, als behorende ‘tot de poëtische werkelijkheid en tot de toekomst’ náast Van Ostayen stelt. Vandaar ook, dat de jongste generatie, die in ‘De Vlaamse Letterkunde’ bij elkaar niet meer dan één bladzijde kon krijgen, 't in deze balans met tienmaal zoveel mag doen.
Als voorbeeld van de uitmuntende wijze, waarop dr Lissens in enkele woorden de door hem behandelde boeken en schrijvers weet te karakteriseren en tegelijkertijd in algemeen verband te plaatsen, citeer ik uit deze laatste bladzijden enkele regels betreffende de ‘Heilige Gramschap’ van M. D'Haese: ‘Langs draden van geleidelijkheid ontspint deze een fors en breedsprakerig, betoverend en saai proza van korte zinnen met obsederende herhalingen. Hij smeedt deze contradictische techniek om de eenzaamheid van de mens, de dieren, de bomen en de stenen in een groter verband, een eenheid van leven te brengen, dat bij Walschap en Elsschot, uitsluitend om de mens bekommerd, schijnt verloren gegaan’.
Ik acht dit boekje buitengewoon waardevol: wie nader met de Vlaamse literatuur wil kennismaken, late zich hierdoor leiden; hij zal veel koren, zeer weinig kaf in handen krijgen.
M.B.
| |
Kees van Ginneken
De eenzame weg
Utrecht - De Lanteern
Deze levensloop van een jong als weduwe achtergebleven Brabants meisje had de schrijver zo te zien wel stof voor een roman of vijf kunnen leveren. Maar doordat hij er de vetste brokjes uit heeft gezocht is het er toch maar één geworden, die dan bestaat uit een reeks gemakkelijk aansprekende taferelen, naar het valt sentimenteel of klef gemoedelijk, altijd op het effect geschreven, cliché naar vorm en gevoelsinhoud, met een overvloed van werkelijk of namaak dialect plus een aantal religieuze uiterlijkheden, die een klaarblijkelijk bedoelde maar nergens bereikte diepgang moeten suggereren.
Specimen van de stijl: ‘Als een schone bloem bloeide hun liefde plotseling openlijk op en Agnes bemerkte het en trad de bloem met een blij verwonderde glimlach tegemoet.’
Er zou geen reden zijn er nog iets meer van te zeggen, als niet de auteur ons op enkele bladzijden had doen vermoeden werkelijk wel tot iets beters
| |
| |
in staat te zijn. Dat hij desondanks de voorkeur heeft gegeven aan het suikerstok-effect geeft aan dit boek precies de ‘aokelige smaok’ die het missen zou, wanneer hier van eerlijke eenvoud des harten sprake was.
J.W.V.
| |
Theodor Plievier
Berlijn
I. De doodsstrijd van het Derde Rijk.
II. In de schaduw van het Kremlin.
Bussum - F.G. Kroonder.
Als ik zeg, dat ik me heb moeten dwingen om deze boeken werkelijk uit te lezen, dan moet ik daarbij preciseren dat dit het meest geldt voor het eerste deel, waarin in hoofdzaak de val van Berlijn wordt beschreven.
Voor de gemiddelde geïnteresseerde krantenlezer is hier weinig nieuws te vinden. Ik bedoel daarmee natuurlijk niet zozeer dat nieuwe feitelijke gegevens erin ontbreken, want dat is nooit een bezwaar. Hoogstens zou men dat een gezonde terechtwijzing voor ongezonde sensatiezucht kunnen noemen. Het bezwaar zit hierin, dat het ook volkomen ontbreekt aan enig nieuw licht over de bekende feiten en dat er temidden van al deze bladzijden vol chaos, puin, paniek, verkrachting en militair delirium nauwelijks één is, waarop we de schok ondergaan van het persoonlijk leed of de historische tragiek.
Ik vraag me af in hoeverre dit veroorzaakt kan zijn door innerlijke onzekerheid van de auteur die, hangende ‘tussen twee werelden’ noch de Rus als bevrijder, noch de Duitse burger als slachtoffer vermocht te zijn. In ieder geval bereikt de schrijver met heel zijn geforceerde, soms naar de puzzlerubriek en soms naar de 20ste eeuwse mythe zwemende stijl en al zijn krampachtig streven naar een groots dramatisch effect niet anders, dan dat de gebeurtenissen ondoorzichtiger worden dan ze waren. En dat lijkt me een averechts resultaat, ook voor een romanschrijver.
Het tweede deel, dat in hoofdzaak het leven in de Oostzone beschrijft, acht ik beter, vooral in het middengedeelte, waar de bezettingsmoeilijkheden in persoonlijke problemen geconcretiseerd worden en dat daarnaast de spanning heeft van een thriller. Maar het voornaamste is misschien, dat de schrijver hier tot een duidelijker plaatsbepaling voor zichzelf gekomen is en dat zijn eigen desillusie de toon van dit deel mee bepaalt. Helaas gaat deze toon weer verloren bij de beschrijving van de Juni-opstand van 1953, een gebeurtenis die door de schrijver weer volkomen in het vlak der onpersoonlijkheid wordt getrokken, zonder dat hij ons daarvoor schadeloos stelt met een boeiend historisch relaas.
Alles bij elkaar moet men zeggen, dat de lectuur van deze boeken veel moeite vraagt voor weinig winst. De overheersende indruk die ervan achterblijft is, dat de romancyclus erdoor voltooid en afgesloten wordt. Ik zou niet graag beweren dat dat onbelangrijk is. Het monument als geheel wordt door deze afronding zeker imposanter. Maar als ik voor ‘Moskou’ op andermans oordeel mag afgaan moet ik constateren, dat ‘Stalingrad’ zowel links als rechts meer door volume dan door kwaliteit wordt geflankeerd. Een groots concept dus, maar een uitvoering die in belangrijke partijen te zwak gebleven is.
J.W.V.
| |
Henry James
In de Greep
(The turn of the screw)
Amsterdam - Querido
Een jonge gouvernante is belast met de zorg voor twee ouderloze kinderen op een Engels landhuis, waar zij alleen met de bedienden verblijf houdt. Zij merkt dat de kinderen in contact staan met de schimmen van een vroegere huisknecht en van haar eigen voorgangster, die de kwade invloed proberen te behouden, die zij
| |
| |
tijdens hun leven op de kinderen uitoefenden.
James zelf karakteriseerde het boek, dat dateert van 1898, als ‘een spookgeschiedenis voor een intellectueler publiek dan gemeenlijk dit soort verhalen leest’. Inderdaad is het een fijn genuanceerd en goed in de toon gehouden geheel, zonder grove griezeleffecten en met het accent op de strijd om het behoud van de kinderen, die zich uiterlijk zo onschuldig houden. Als bezwaar zou kunnen gelden, dat er veel in geraisonneerd wordt, dat de geestverschijningen wat statisch gebleven zijn en dat het ‘kwaad’ waaraan de kinderen blootstaan alleen als zodanig aangeduid wordt en nauwelijks vorm krijgt. Maar dit zijn gebreken die met de kwaliteit samenhangen, minder hinderlijk naarmate men aandachtiger weet te lezen, en - laten we zeggen - niet ongelijk aan de bleekheid die bijwijlen het intellectueel gelaat dekt, zonder dat daardoor aan de geest afbreuk wordt gedaan.
J.W.V.
| |
Meesters der Ierse vertelkunst
Bijeengebracht en uit het Iers vertaald door W.H. Stenfert Kroese.
Amsterdam - J.M. Meulenhoff.
De samensteller heeft zijn keuze laten bepalen door twee criteria - literair gehalte en typerend Iers-zijn - die elkaar stellig niet uitsluiten, maar waarvan men toch wel verwachten kan, dat ze tot een compromis zullen dwingen. Men kan dit dan ook inderdaad constateren bij de verhalen, die opgenomen werden, van dié Ierse schrijvers, die in 't buitenland in redelijke mate bekend zijn: W.B. Yeats en James Joyce; wat van hen gekozen is, is niet het beste specimen van hun oeuvre, maar, uit het vele goede, het meest Ierse.
Deze constatering is geen afkeuring. Zonder een dergelijk compromis was de titel zinloos geweest; trouwens, compromis of geen compromis, wat ons hier geboden wordt is bijna steeds voortreffelijk en doet ons vaak naar volgende ontmoetingen verlangen.
M.B.
| |
Wil Kamphuis
Problemen, beesten en wat liefde
Baarn - Bosch & Keuning N.V.
Onder bovengenoemde luchtige titel beschrijft Wil Kamphuis ons een episode uit het leven van het meisje Diet, leerlinge van de examenklas van een Middelbare School. Door allerlei problemen wordt Diet van de spanning over het op handen zijnde examen afgeleid. Het grote probleem dat haar bezig houdt is de oorzaak van de verwijdering die er is ontstaan tussen haar ouders en een oom en tante.
De vorm die de schrijfster voor deze kleine roman heeft gekozen doet ons alles wat Diet wedervaart direct mee beleven. De buitenwereld zoals zij die ziet en er over mediteert, begrijpt of niet begrijpt, wordt door haar bewustzijn nauwkeurig geregistreerd en ons als een soort verslag in de ik-vorm doorgegeven. Diet neemt ons in door de onbevangenheid waarmee ze, als enig kind van haar ouders, haar soms wat eenzame weg tussen de mensen gaat, een onbevangenheid die haar bij blijft juist op een leeftijd dat haar onbewuste vertrouwen in het leven aan het wankelen wordt gebracht.
Door Diet leren we haar omgeving kennen, haar vrolijke, luchthartige moeder, wat minder goed haar vader en haar vriend Leo die zelf ‘zit’ met het probleem van zijn gescheiden levende ouders. Ook maken we kennis met haar leraar Celling, die een wat mysterieuze figuur blijft. De rol, die de laatste speelt in de ontsluiering van het familiegeheim lijkt ons een beetje gezocht.
Door het bovenvermelde ‘registratie-proces’ werd de stijl van het boek heel eenvoudig maar ook glashelder en juist deze eenvoud en helderheid vormen het klimaat, dat bij de Dietfiguur past en waarin zij, litterair gesproken, tot leven heeft kunnen komen.
N.P.V.
| |
| |
| |
Meesters der Italiaanse Vertelkunst
Bijeengebracht en uit het Italiaans vertaald door Corinna van Schendel.
Amsterdam - J.M. Meulenhoff
‘Een nicht van mijn vrouw ging trouwen toen ze op een leeftijd was gekomen waarop meisjes ophouden dat te zijn en in oude vrijsters ontaarden.’
Zo onbekommerd begint Italo Svevo (1861-1928) zijn vertelling ‘Weldadige Wijn’, en ik vraag u in gemoede waarom dat bij ons nog al te vaak zo krampachtig moet, als wij eens een kort verhaal proberen te schrijven.
Dat gewoon maar plezierig vertellen kun je van de Italianen afkijken.
Corinna van Schendel heeft zich er voor gewacht ‘compleet’ te zijn; zij heeft vóór alles een onderhoudend verhalenboek willen samenstellen. Haar inleiding is kort, maar zeer instructief.
Een uitstekend boek voor wie zich wil oriënteren in de Italiaanse literatuur van de laatste eeuw.
P.J.R.
| |
Adriaan van der Veen
Spelen in het donker
Amsterdam, 1955 - Querido
‘Wat kan er eigenlijk van iemand terecht komen?’
Deze vraag van Robert, de hoofdpersoon uit ‘Spelen in het donker’, geeft in nuce de problematiek weer, die Adriaan van der Veen in zijn laatste, zich weer in Amerika afspelende roman behandelt.
Robert is, na een lang verblijf in een sanatorium, als verslaggever bij een plaatselijk blad in 't stadje Greenwich terecht gekomen. Lichamelijk hersteld, zoekt hij geestelijk nog genezing van de ‘geschondenheid’ die hij in zijn jeugd opliep, doordat zijn vader na de dood van zijn moeder hertrouwde. Hij zoekt dan zijn heul in omgang met anderen: de journaliste Alice; haar broer Peter; de hoofdredacteur Jay. Anderen, die overigens ook allen ‘geschonden’ zijn, want, zoals Robert zegt, ‘raken we altijd wel ergens stuk, en blijven ons leven bezig met de reparatie daarvan.’ Zo kan Jay niet verwerken, dat hij een achterlijk kind heeft; zo tracht Peter de chaos in hem te bezweren met stoer en steil doen. Het contact met deze anderen blijft echter even oppervlakkig en verward, als de beschrijving daarvan. Zijn geestelijk herstel vindt Robert dan ook pas, wanneer in zijn leven het jonge meisje Patricia komt, dat het meest ‘geschonden’ van allen is, gebukt als ze gaat onder de verbeelding schuldig te zijn aan de dood van haar vader. Wat Robert tot dan toe in Greenwich gedaan had, was spelen: spelen in het donker van de eenzaamheid. Door zich open te stellen voor Patricia, maakt hij ‘de sprong zonder reserve naar de ander’. In de ernst van hun verbintenis, zullen ze trachten, elkaar los te maken ‘van de troebele sierplanten, de donkere benauwdheden van hun jeugd - die alleen samen, wanneer de een de pijn van de ander verzacht, kunnen worden vernietigd.’
Niet in alle opzichten is het Van der Veen gelukt zijn vaak diepzinnige gedachten en boeiende motieven een adequate roman-vorm te geven. Te vaak vinden we in zijn stijl ‘troebele sierplanten’. Robert heeft zichzelf en vooral de andere ‘geschondenen’ te veel door, hij is soms te onverhuld de schrijver zelf. Zeer onwaarschijnlijk moet worden geacht, dat de jarenlange ingebeelde en opgekropte schuldgevoelens van Patricia door Robert in een enkel gesprek grotendeels worden weggepraat.
Geen tekortkomingen, maar wel opmerkenswaard, zijn de Amerikaanse invloeden en achtergronden in deze roman; overigens niet verwonderlijk in het werk van een auteur, die jarenlang in Amerika verbleef. Ik bedoel natuurlijk niet, dat deze roman zich in Amerika afspeelt, eigenlijk ook niet het toch wel typerende ontbreken van elke achternaam, maar wel de critiek, die in het beschrijven van de figuur van Peter wordt uitgeoefend op gesaeculariseerd puritanisme en neo-fascisme. Vooral denk ik echter aan het
| |
| |
ontbreken, in velerlei vormen, van zelfstandigheid bij de enkelingen in dit boek, en het daaruit volgend zoeken van oppervlakkig contact met anderen.
Het is een treffende illustratie van wat de Amerikaanse socioloog D. Riesman in zijn ‘The Lonely Crowd’ constateert: de overgang in de Amerikaanse maatschappij van de ‘Inner-Directed’ mens naar de ‘Other-Directed’ mens; van de mens, die de richtlijnen voor zijn handelen in zichzelf, in de drang naar persoonlijk succes vindt, naar de mens die zich laat leiden door de mening van de ‘groep’, door wat anderen van hem zullen zeggen, en die zo, in zijn afhankelijkheid, niets meer vreest dan de eenzaamheid.
In hun kern echter zijn de door Van der Veen gestelde problemen, van persoonlijke vrijheid of gebondenheid aan het verleden, van eenzaamheid of gemeenschap, algemeen menselijk. De hier gewezen uitweg, nl. dat men eigen vrijheid wint, door zich aan de ander te verliezen, is een oude Evangelische waarheid, die ook de moderne psychologie (L. Binswanger) herontdekt heeft.
Hoe ernstig Van der Veen het ook meent, de oplossing die hij biedt, blijft oppervlakkig, - d.i. blijft in het horizontale vlak -, doordat de wereld in ‘spelen in het donker’ slechts de lengte van het persoonlijk verleden en de breedte van de verhouding tot de andere mens kent, maar de diepte van Gods genade mist.
Zo verandert het spel in ernst, maar het donker blijft.
M.B.
| |
Anne Morrow Lindbergh
Geschenk van de Zee.
Arnhem - Van Loghum Slaterus.
‘Leven op het eiland is een lens geweest waardoor ik mijn eigen leven in het Noorden heb onderzocht’ zegt de schrijfster als ze van een vacantieverblijf op een Zuidelijker gelegen eiland naar haar huis in één van de voorsteden van New York terugkeert.
De ‘eilandogen’ waarmee ze haar leven in het Noorden, evenals heel het leven van deze tijd zo vol middelpuntvliedende krachten, heeft bekeken, zijn verschillende op het strand gevonden schelpen, haar ‘geschenken van de zee’. Er is er één die die verhouding van de mens, van de vrouw, tot de stilte symboliseert, een dubbele schelp, de ‘zonsopgangschelp’, symboliseert de verhouding tussen twee mensen in hun jonge liefde, een andere ‘de middelbare jaren van het huwelijk’.
Als grote oorzaak van de conflicten in het leven van de moderne mens, en meer in 't bizonder van de moderne vrouw, ziet de schrijfster het gebrek aan stilte, aan de goede, zegenende, creatieve stilte, die wel niet aan ieder gegeven is om hem tot kunstwerken te inspireren, maar in de eerste plaats om hem weer in harmonie met zichzelf te brengen.
Alleen vanuit deze harmonie met zichzelf kan hij de zin van het leven begrijpen en verwerkelijken en in het leven ‘functionneren en geven, zoals Gods bedoeling met hem is’.
Toch is de cultuur niet de enige vijand van de mens. Zijn andere, eigenlijk zijn eerste vijand, is hij zelf met zijn angst, zichzelf, zijn geluk in zoverre dit gelegen is in het bezit van iets of iemand anders, te verliezen. De krampachtig bezittende mens zal het juiste levenspatroon niet vinden:
He, who bends to himself a joy
Doth the winged life destroy, maar
He, who kissses the joy as it flies
Lives in Eternity's sunrise.
Het boek is geen streng betoog maar een charmante improvisatie rond de verschillende schelp-thema's waarin het soms wat vaag is, soms wat in herhalingen vervalt. Maar uiteindelijk probeert het een ernstig en eerlijk antwoord niet te geven, maar te vinden op het grote conflict van de moderne tijd die de mens meer van zichzelf vervreemdt naarmate hij hem met voor- | |
| |
uitgang en bezit gezegend heeft.
N.P.V.
| |
Tarquinia,
Wandmalereien aus etruskischen Gräbern.
R. Piper & Co. - München.
Door de prachtige tentoonstelling van de voortbrengselen der Etruskische kunst, die we in deze zomermaanden in Den Haag bezichtigd hebben, is deze ons vroeger weinig bekende cultuur in haar schoonste uitdrukkingsvorm ons leken nader gebracht. Misschien daarom heeft ze zoveel indruk op ons gemaakt, omdat ze voor een groot deel gebaseerd was op de dood, omdat het gedenktekenen en schilderijen waren in de grafmonumenten.
Het hierbovengenoemde deeltje uit de Piper-Bücherei geeft ons zestien bijna volmaakte reproducties van beschilderingen, alle daterend uit de tijd vanaf ± 500 vóór Christus. Een ‘Nachwort’ van 14 blz., geschreven door de bekende Etruskoloog Pallottino, vertelt ons iets van het geheim dezer Etrusken, van de techniek der schilders en van de plaats, die deze meesterwerken in de kunstgeschiedenis innemen.
| |
Friedrich August Henn:
Matthias Jorissen - Der deutsche Psalmist in Leben und Werk.
Leipzig - Koehler und Amelang.
Matthias Jorissen, afkomstig uit Wezel, was vele jaren predikant in Den Haag, waar hij in 1823 op hoge leeftijd overleed, beroemd als zielzorger en dichter, vooral door zijn psalmberijmingen. Dit werkje is een vrucht van conscientieus onderzoek van Hollandse en Duitse bronnen.
J.H.S.
| |
Annemarie Meiner:
Lob des Alters.
Sprüche der Weisheit.
Wiesbaden - Insel Verlag.
De verzamelaarster heeft uit de literatuur, speciaal de Duitse, een aantal troostspreuken ‘samengelezen’, eerst voor haar vader en na diens heengaan voor haar moeder, waarin de lof van de ouderdom wordt gezongen. Een prachtig uitgevoerd boekje, vol wijsheid der eeuwen.
J.H.S.
| |
M.A.M. Renes-Boldingh
G.F. Callenbach N.V. - Nijkerk.
De Vier Winden.
‘De Vier Winden’ is de naam van de oude molen, van vader op zoon eigendom van het geslacht Geurts. Oorspronkelijk heette de molen ‘De vier Winden Godts’. Maar het tijdperk van de Winden Gods is voorbij, de mens, in dit geval de molenaar, is heer en meester. Hij is niet langer afhankelijk van weer en wind, hij hoeft maar een handle over te halen en de zaak draait. Helaas heeft zijn afhankelijkheid van de Almachtige plaats moeten maken voor zijn slavernij aan het geld. Thea, de vrouw van de tegenwoordige Geurts, ziet dit heel scherp. De molen werpt een schaduw over haar leven, verduistert haar huwelijksgeluk en bedreigt ook het leven van haar zoon Geurt die de artistieke aanleg van zijn moeder heeft, maar door zijn vader gedwongen wordt straks ook de molen in te gaan.
In een nacht van noodweer komt de molenaar Geurts tot bezinning en geeft zijn zoon toestemming om zijn aanleg te volgen. De moeder die bij veel teleurstellingen in haar leven heeft leren geloven: ‘Gottes Will hat kein Warum’, ziet nu, dat deze woorden niet alleen in negatieve, maar ook in positieve zin waar zijn.
Het boek is fris geschreven en we leren de hoofdpersonen er wel uit kennen. Toch is deze kennismaking soms wat geforceerd door de te lang uitgesponnen gesprekken en de zeer gedetailleerde herinneringen van Thea's vader, waardoor we in zijn geest de geschiedenis van haar jeugd zich weer zien afspelen. Deze achtergrond heeft de schrijfster enerzijds nodig want het gebeuren op de door haar in het centrum gestelde zomerdag is de toespit- | |
| |
sing van krachten en tegenkrachten die zich de jaren door ontwikkeld hebben. Anderzijds heeft juist door deze sterke achtergrondwerking het gebeuren op de bepaalde zomerdag aan reliëf moeten verliezen.
N.P.V.
| |
Ernest K. Gann.
Het bamboe gordijn
Utrecht - A.W. Bruna & Zoon.
De oorspronkelijke titel van deze roman, Soldier of fortune, is mij minder duidelijk dan de Nederlandse, want in de onfrisse avonturen en affaires van Ganns personages kan ik weinig fortuinlijks ontdekken. Hongkong en Macao, speciaal Hongkongs lugubere voorstad Kowloon, dorado's van misdaad, roof, opium-, goud- en mensensmokkel, zijn de enige mazen in het bamboe gordijn tussen het ‘westen’ en China, waardoor het clandestiene, levensgevaarlijke verkeer tussen de communistische en niet-communistische wereld nog mogelijk is. In die betrekkelijk kleine enclaves zijn een paar miljoen mensen opeengehoopt, meest uitgeweken Chinezen, verder zeelieden van allerlei natie, Britse soldaten, zakenmensen van Amerika, Engeland en andere landen, Fransen, Nederlanders, Parsi's en Sikhs, Wit-Russen en gestrande militairen van Tsjiang Kai Sjek, intriganten en agenten van de machtige Chinese volksrepubliek. In die richel van het continent, levend onder de permanente dreiging ‘van achter de bergen’, brengt Ernest Gann zijn figuren met elkaar in contact, en er is weinig verkwikkends en zeker niets ‘verheffends’ in de wijze, waarop hij dit doet. Hij verstaat evenwel de kunst, sfeer te scheppen (en wat voor sfeer!) en spanning in de gebeurtenissen. John Vandenbergh vertaalde het boek zeer goed, Dick Bruna maakte het omslag.
Joh. v. H.
| |
Go Verburg
Boontje, het apenmeisje.
Nijkerk - G.F. Callenbach.
De opdracht, ‘aan de nagedachtenis van Paul Kruger’, lijkt me wel wat ver en imaginair... Maar de Zuidafrikaanse historie van het apinnetje is door Go Verburg bijzonder aantrekkelijk, geestig, en met kennis van zaken, i.c. het Afrikaanse dierenleven, verteld en beschreven. Want het is niet alleen Boontje, de geketende heldin, die ons bezighoudt in hopen en vrezen, maar de rijk gevariëerde fauna vormt hier een belangwekkende entourage, olifanten, reebokken, nijlpaarden, leeuwen, hyena's, gieren en krokodillen. Het boek is verlucht met een groot aantal foto's. Een sympathiek boek, onderhoudend en leerzaam voor oud-en-jong. Door Callenbach vakkundig verzorgd uitgegeven.
v.H.
| |
Fred Thomas
Pelgrimage naar Lourdes
Utrecht - Uitg. De Lanteern.
Voor Protestanten, al is het voor hen niet in de eerste plaats bedoeld, is het toch wel interessant dit boekje te lezen om zodoende een beter begrip te krijgen voor wat de Rooms-Katholieken beweegt in hun verering van Maria en haar verschijningen op bepaalde plaatsen.
Hier gaat het dus over Lourdes.
Het boekje is rustig en vanuit een sterke geloofsovertuiging en -ervaring geschreven. Thomas vertelt in het eerste hoofdstuk, hoe hij vroeger weinig interesse had voor Lourdes, dat het hele gedoe hem zelfs tegenstond als een goedkoop en smakeloos vertoon. Doch tijdens een ernstige ziekte, waarvan hij volgens de doktoren niet meer genezen kon, maakten vrienden zijn vervoer naar Lourdes mogelijk. En daar begon zijn genezing. Later kon hij als volkomen gezond man nog eens opnieuw Lourdes bezoeken.
Aan de waarheid hiervan behoeft natuurlijk niet getwijfeld te worden. Ook in onze kringen hebben wij merkwaardige verhoringen van een innig gebed gezien. Maar of daarbij die hele entourage van de Mariaverering en een pelgrimstocht naar Lourdes ‘nodig’
| |
| |
zijn, betwijfel ik. Of beter gezegd: die blijf ik afwijzen ook na de lezing van dit eenvoudige pretentieloze boekje van een merkwaardige genezing, een pelgrimstocht, een korte levensbeschrijving van Bernadette Soubirous.
Vooral de cultus, niet alleen om Maria, maar om Bernadette, culminerend in haar heiligverklaring, wijzen wij af, ook al nemen wij met belangstelling kennis van een en ander.
K.K.
| |
Jo van Dorp-Ypma
Op aantrekkelijke voorwaarden
Den Haag - Voorhoeve.
De aantrekkelijke voorwaarden hebben betrekking op het afbetalingsstelsel. Het is uitstekend, dat Jo van Dorp daartegen te velde trekt, want het is een groot sociaal euvel.
Of daarmee het boek als roman gerechtvaardigd is, waag ik echter te betwijfelen. Gerechtvaardigd natuurlijk wel, maar geslaagd?
Ik vond de boeken van deze schrijfster over het Zuidhollandse polderland, bij alle gevaren van herhaling en chargering van een bepaalde gesteldheid, toch beslist een klasse beter dan dit boek. Het lijkt mij te haastig geschreven en het is te veel in de alledaagsheid blijven steken. Dit is niet nodig, ook al schrijft men over huis-, tuin- en keukenaangelegenheden.
Slechts een enkele maal breekt de pittige persoonlijkheid van de schrijfster er door heen. En dan herkennen we Jo van Dorp weer.
Daar staan echter te veel vlakke bladzijden, wat stijl, typering en verhaal betreft, tegenover.
K.K.
| |
Evert Zandstra
Het goddeloze veer
Den Haag - Uitg. Leopold.
Zandstra kan boeiend vertellen. Hij schrijft vooral in korte felle zinnen en laadt soms zelfs een enkel woord met de inhoud van een zin.
De sfeer van het landschap (bij de Friese meren) en het ouderwetse veer met vervallen herberg is uitstekend getroffen en er is zeker spanning in dit verhaal over mensen met een sterke wil en karakter.
Doch het geheel is mij te veel geladen met een bloed- en bodem romantiek en -erotiek.
De romantische verheerlijking van natuurkrachten en natuurlijke driften gaat gepaard met een soort noodlots-filosofie, doch deze irriteert je tenslotte en doet geforceerd en onwaarschijnlijk aan. (Waarmee ik natuurlijk niet wil beweren, dat waarschijnlijkheid een eerste vereiste van een roman zou moeten zijn.)
In dit boek, waarin sterke karakters een moedige strijd met zichzelf en het leven voeren, is echter geen enkel begrip te vinden voor de verhouding van de mens tegenover God. Door deze bewuste of onbewuste negatie winnen de personen echter niet aan levensen overtuigingskracht.
Integendeel.
K.K.
| |
Peter Jaspers
Waarom speel je niet, Vincent?
Baarn - Hollandia.
Dit boek beweegt zich rondom het kind, maar behelst tevens de roman van de kindervriendin Jos, en Wouter Eeman, die een ongelukkig huwelijk heeft, en om de kinderen moeilijk tot scheiden komt, maar tenslotte toch waarschijnlijk met Jos wel verder het leven in zal gaan.
Het lijkt wel, of de schrijfster (want Peter Jaspers is een vrouw), in dit boek zichzelf gelegenheid heeft willen geven om haar ideeën over kinderopvoeding (dikwijls voortreffelijk), sexuele voorlichting (niet geheel aanvaardbaar), en huwelijk (uit niet-christelijk standpunt uiteraard), door te geven. De welhaast volmaakte Jos is wel een beetje haar spreektrompet, en dat Peter Jaspers dit zelf misschien gevoeld heeft, toont zij in de critiek die de arts Stephen Cross (kwam ù ooit een Hollandse boerenzoon met zo'n naam tegen?), op haar uitoefent. Een aardige vondst die ech- | |
| |
ter het voorgaande gedeelte van het boek in een enigszins eigenaardig licht zet, terwijl de schrijfster dáár haar figuur volkomen au sérieux schijnt te nemen. Neemt men dit opzettelijk ‘belehrende’ weg, en let men vooral op de tekening van kinderen, en de inderdaad soms zeer tactvolle en verstandige reactie op hun problemen van bovengenoemde Jos, dan blijven er waardevolle elementen over. Zoals gezegd, lijkt de sexuele voorlichting in de gegeven vorm mij misplaatst en geforceerd, omdat een kind nu eenmaal lichamelijk noch geestelijk een volwassene is, en het gelukkig ook niet behoeft te zijn.
Het boek is goed uitgevoerd, met band- en omslagtekening van de bekende kunstenaar J.F. Doeve.
Anna M.
| |
Theo van der Wal
Waterloze wolken
's-Gravenhage - Nijgh & Van Ditmar
Het komt tegenwoordig dikwijls voor, dat er boeken verschijnen, die zich bezig houden met sombere toekomstverwachtingen naar aanleiding van de inderdaad schrikwekkende ontwikkeling der techniek, wat zeer begrijpelijk is, en wellicht nodig. Het schijnt echter een soort mode te worden, en dat is bedenkelijker. Dit boek geeft niet de indruk uit modezucht geschreven te zijn, maar het probleem van de hoofdpersoon, de fysicus Dr. Kern: ‘Heeft het leven der mensen met geheel de cultuur, nog enige zin, nu de mens in staat is, dit leven aan algehele vernietiging prijs te geven’, doet toch wel wat academisch aan, en de argumenten, die zijn collega, Dr. Pitra, er tegen aanvoert, zijn m.i. ondanks de bedoeling van de auteur, zo niet afdoende, dan toch aanzienlijk steekhoudender dan genoemde argumenten. Intussen ‘zit’ de m.i. rijkelijk onevenwichtige Dr. Kern er mee, want hij heeft een dergelijke verwoestende vinding gedaan, en merkt, dat de jonge rechtschapen Eduard Pitra dezelfde basisformule als hij heeft gevonden. Kern meent dan ten onrechte, dat Pitra de ernst van de situatie niet inziet, en schiet hem neer. Later blijkt, dat Pitra uit dezelfde formule andere, voor de mensheid zegenrijke, conclusies heeft ontwikkeld. Gelukkig is hij niet dodelijk getroffen, en kan hij, met Kerns secretaresse, het ongecompliceerde meisje Eva Blok, het geluk tegemoet gaan.
Andere vrouwenfiguren in dit boek zijn Marga Griffioen, die een verhouding met Kern heeft, en Ariane Kleiweg, verslaafd aan marihuana-sigaretten, uit het lood geslagen en vrij gevaarlijk voor haar medemensen, zoals Eva Blok kan getuigen. Ik geloof, dat het niet zozeer het onderwerp of de personen, zijn, die me het lezen van dit boek tot een nogal onaangenaam karwei hebben gemaakt. Het is meer hetzelfde, wat ik op veel Amerikaanse toneelstukken tegen heb: alsof aan een mecanisme een klein schroefje ontbreekt, waardoor de hele machinerie onjuist functionneert. Nogal ‘man-van-de-straat-achtig’ vind ik de passage over de indruk, die het interieur van kerken op Kern maakt.
De uitbeelding van typen als Ariane Kleiweg is in haar soort raak, evenals die van rechtschapen en ongecompliceerde figuren als Pitra. Dr. Kern vind ik minder geslaagd, hij is blijkbaar een favoriet van de auteur, maar overtuigt weinig. Marga Griffioen ziet men evenmin voor zich, misschien is de gezochte manier, waarop Kern en zij contact krijgen, hier schuld aan. Dat er niettemin boeiende, en zelfs af en toe ‘bloeiende’ passages in voorkomen doet hopen op ànder werk van de auteur.
Anna M.
| |
Ben van Eysselsteijn
Verweerde Stenen
's Gravenhage - H.P. Leopold.
De hoofdpersoon van deze roman is Charlotte Emilie, die in 1755 huwt met Bernier, baron van Linge, de eigenaar van de Drentse havezathe de
| |
| |
‘Rheehorst’. Haar komst leidt een korte periode van bloei in voor de Rheehorst, maar deze bloei is niet duurzaam. Gedurende haar huwelijk met de degelijke, stugge Bernier achtervolgt haar de herinnering aan een Franse edelman met wie zij, vlak voor haar huwelijk, een korte romance had doorleefd. Ofschoon zij weet dat deze Fransman met haar had gespeeld, blijft haar hart naar hem uitgaan. Zijn beeld projecteert zij in haar jongste zoon Ayolt. De gevolgen zijn noodlottig.
Haar voorkeur brengt allereerst een verwijdering teweeg tussen haar en haar man. Later blijkt Ayolt veel van de Franse débauché in zich te hebben. Hiervan wordt zijn broer het slachtoffer; deze vindt de dood als op Ayolt door de broer van een door hem verleid meisje een moordaanslag wordt gepleegd, waaraan hij zelf ontkomt. Op het laatst van haar leven ziet Charlotte Emilie in dat zij een fantoom had nagejaagd en gelukkig had kunnen zijn met de toegewijde Bernier. Maar dan is de loop der gebeurtenissen niet meer te stuiten. Ayolt laat na het overlijden van zijn ouders de Rheehorst in de steek. Enige jaren nadat hij is gesneuveld, gaat, kort na de omwenteling in 1795, het huis in vlammen op.
Boeiend en vooral tegen het eind overtuigend, beschrijft Van Eysselsteijn deze tragedie van verval en ondergang, gevolg van een romantische waan, van het vertwijfeld niet zichzelf willen zijn, zou Kierkegaard zeggen. Toch is de grondtoon van het boek niet pessimistisch. Geboren uit het inzicht dat God wil ‘dat wij de weg zullen vinden uit het labyrinth’, dat voor God iedere vlucht een vlucht tot hem is, is de hoop het laatste dat rest, de hoop, die de mens getroost naar Gods waarheid op weg doet zijn. Naar mijn mening is de schrijver er echter niet in geslaagd deze bevrijding even overtuigend te verbeelden als het verval en de ondergang. Had het plotselinge besef dat zij voor de droom het goede leven rondom zich had versmaad en verdorven bij Charlotte Emilie niet tot een crisis moeten leiden, tot een verslagenheid die althans enige overeenstemming zou hebben met Kierkegaards ‘Angst zum Tode’? Hiervan blijkt weinig. Zo is voor mijn gevoel het psychologische element van het boek enerzijds wat vlak, anderzijds wat geforceerd.
Dit neemt niet weg dat Verweerde Stenen zeer lezenswaard is. De schrijver heeft hoger gegrepen dan de gemiddelde historische roman. Daarom neemt men enige zwakke plekken graag op de koop toe.
G.E.M.
| |
Rembrandt's Evangelie
Inleiding F. van der Meer
Bussum - Moussault's Uitgeverij N.V. 1955
Bij de ingang van dit Rembrandtjaar - 15 Juli zal het 350 jaren geleden zijn, dat Rembrandt werd geboren - verschijnt deze uitgave, die het schoonste ons nader brengt van wat hij heeft nagelaten. Immers als geen ander heeft deze kunstenaar zich verdiept in en geleefd uit de Bijbel. Hebben de Byzantijnse en laat-Romeinse kunstenaars bij voorkeur Christus als Koning afgebeeld en Hem in Zijn heerlijkheid getoond, de schilders uit de Herfsttij der Middeleeuwen Zijn lijden en sterven tot in alle gruwelijke details uitgebeeld, Rembrandt heeft Hem gezien als de Knecht des Heren, rondgaande temidden van de hongerigen en havelozen, een onopvallende figuur zonder stralenkrans, zich vereenzelvigend met de minsten der Zijnen. Rembrandt heeft Christus - zegt de inleider - ontluisterd, terwille van de innerlijke luister.
't Is altijd weer ten hemel schreiend wat rondom de feestdagen aan illustraties of reproducties verschijnt in onze kerkbodes, dag- of weekbladen. Allerlei kitsch wordt door goedbedoelende, maar altijd weer theologiserende predikanten becommentarieerd. Men geeft ‘overdenkingen’. 't Is alles zo heerlijk stichtelijk. Maar over een
| |
| |
week zijn de overdenkingen vergeten, verouderd, onnut geworden. En dat in een land waar een kunstenaar geleefd heeft, die zijn kracht vond in het eeuwige woord Gods en dit plaatste in onze eigen omgeving, onze eigen tijd. Want dit is het wonder van Rembrandts kunst: deze kunst is van alle tijden.
Koopt daarom dit Evangelie: de bijbelteksten naast de prachtige tekeningen of etsen van Rembrandt afgedrukt. Technisch op zeer hoog peil staande, is elke reproductie een vreugde om te bekijken en een aanleiding tot het zich verdiepen in Gods woord.
De tekst is overgenomen volgens de nieuwe vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap. Waarom hebben inleider en uitgever dit gedaan? Uit zuiver-wetenschappelijk standpunt? Welke vertaling las Rembrandt? Men weet het niet zeker. Van Dullaert, Rembrandts leerling, staat vast, dat hij de Statenvertaling niet gebruikte.
Hoe 't ook zij, de tekst is voor ons Protestanten de vertrouwde en over deze keuze kunnen wij ons dus alleen maar verheugen. Zeer warm aanbevolen.
J.C.S.
| |
Dr. J.H. Plokker e.a.
De Lach in de Literatuur
Den Haag - Servire
Precies omschrijven wat lachen is kan niemand. Waarom lachen we eigenlijk in bepaalde gevallen? Sommigen zien in het komische een teruggrijpen op de kinderlijkheid; anderen zoeken de oorzaak in een superioriteitsgevoel; weer anderen wijzen op een omkering van de orde (de bedrieger bedrogen b.v.) Zes academisch gevormden hebben elk een bepaald aspect van de lach in een serie lezingen voor de School voor Taal en Letterkunde te 's-Gravenhage belicht: dr. J.H. Plokker sprak over de psychologische zijde van de kwestie; dr. J.D. Meerwaldt behandelde Petronius, de ziener in humor; prof. dr. H. Brugmans refereerde over de lach in de Franse literatuur = Rabelais, Molière, Voltaire; drs. H.L. Prenen bepaalde zich tot Charles Dickens en de caricatuur; prof. dr. G. Stuiveling had het over humor, ironie en sarcasme bij Multatuli, waarna prof. dr. Th.C. van Stockum de rij sloot met een beschouwing over ironie en zelfironie bij Thomas Mann. De gedrukte tekst van deze lezingen vormt interessante kopij, die het mysterie van de lach wel niet ontraadselt (de lach raakt aan de zenuw van het leven en wie de lach zou doorgronden, zou tevens het geheim van het leven zèlf verstaan), maar die de lezer toch veel wetenswaardigs, belangrijks en... veel leuks te lezen geeft.
C.R.
| |
Mrs Robert Henrey
De kleine Madeleine
Amsterdam, Elsevier.
‘Dit is het verhaal van mijn jeugd. Ik heb geen enkel feit veranderd. Iedereen die er in voorkomt draagt zijn - of haar - eigen naam.’ Deze verzekering laat de schrijfster aan haar boek voorafgaan en we nemen het graag aan. Maar evengoed moet haar omvormende stilerende fantasie toch wel enig aandeel hebben gehad aan de sfeervolle vertelling, zoals die voor ons ligt: in ieder geval is de routine van een vaardig schrijfster er in te herkennen. En verder zal de afstand Londen-Parijs en: succesvol Engels schrijfster - armoede lijdend Frans arbeiderskind er iets aan hebben bijgedragen. Die heeft misschien het perspectief gebracht in de opeenstapeling van feiten en figuren. Zo is dit met namen en gebeurtenissen volgeladen verhaal boeiend en bekoorlijk geworden. Zelfs al zijn die namen en feiten op zich zelf weinig belangrijk. In hun overstelpende veelheid geven ze toch een indruk die ook voor anderen dan de vertederde vertelster iets te betekenen heeft: de rusteloze strijd om het bestaan, zoals die in een wereldstad wordt gevoerd.
J.M. Vr.
|
|