Ontmoeting. Jaargang 9
(1955-1956)– [tijdschrift] Ontmoeting– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
Heilloze moed
| |
[pagina 147]
| |
boer. Hij komt óók uit een keurig net milieu en is ondergedoken omdat hij een misdaad achter de rug heeft, ook al een walgelijke geschiedenis. Hij is ook de stoerling die, als Renée een van haar pesterige dingen heeft gezegd, tussen de stoelen door op haar afkomt, zeer zacht zegt ‘Morgen kom ik terug’, voordat hij haar een harde klap in haar gezicht geeft en weggaat. In deze figuur heeft de romantiek Nel Noordzij dus een paar keer parten gespeeld. Het zij zo. Wie zal er aanmerking op maken? En wie zal er bezwaar tegen hebben, dat ze met traditionele motieven werkt? Ik weet nu wel weer wat me in het boek geboeid heeft. Het voortreffelijke moderne proza waarin het geschreven is en waardoor de fragmenten op zichzelf een hoge mate van doordringendheid hebben gekregen. De manier waarop de schrijfster met een schijnwerper in karakters afdaalt ook al houdt zij die karakters dan niet altijd duidelijk uit elkaar. Het heeft iets van sectie, sectie op het geestelijk leven van haar figuren. Het is onbarmhartig maar toch krijgt men de indruk dat zij in haar onbarmhartigheid barmhartig wil zijn. De titel van het boek ‘Het kan me niet schelen’ is geen uiting van onverschilligheid. Eerder is het een soort bevrijdingskreet hoewel die bevrijding alleen betrekking heeft op de kluisters en taboes van onze fatsoenlijke maatschappij, die inderdaad nogal het een en ander op haar geweten heeft, maar die toch nog wel een ander alternatief heeft dan een moreel nihilisme waarop het in dit boek min of meer uitloopt.
Deze roman heeft dus ongetwijfeld bepaalde verdiensten. Het is alleen maar jammer, dat het boek voornamelijk de aandacht zal trekken om redenen die beslist niet tot zijn verdiensten behoren. Uit de walging waardoor Renée bezeten wordt zegt zij walgelijke, smerige en vieze dingen en Nel Noordzij heeft al deze dingen genoteerd. Waarom? Zijn ze functioneel voor het boek? Ik geloof, dat ze dat gedeeltelijk inderdaad zijn. Dat Renée zó spreekt, zó denkt en zó handelt is symptomatisch voor de min of meer ziekelijke toestand waarin zij innerlijk is geraakt en die haar tenslotte ook in een kortstondige physieke crisis brengt, waaruit enige bevrijding schijnt te resulteren. De vraag is alleen maar of daarmee de publicatie van deze viezigheid verantwoord is. Ik kan daar niet goed uitkomen. Ik heb er geen bezwaar tegen het huichelachtige fatsoen en de gemene schooljuffrouwen te shockeren. Maar zelfs Nel Noordzij zelf zal niet de illusie hebben dat ze zulks met dit boek bereikt. Wat ze bereikt is dat een heleboel mensen dit boek gaan lezen omdat het in een fluistercampagne terecht komt. Dit kon de schrijfster van tevoren op haar vingers uitrekenen en het is voor mij de vraag of men ook daartegenover ‘het kan me niet schelen’ kan zeggen. Dat geloof ik eigenlijk niet. Daarbij onderschat ik de waaghalzerij van dit boek niet. Ik bewonder haar zelfs. Niemand schrijft zo'n boek ongestraft. Ook dit wist Nel Noordzij natuurlijk van te voren. Zij was niet bang voor haar hachje. Maar het blijft dan toch de vraag of deze moed zinvol is. En daaraan moet men twijfelen. Er bestaat een noodzakelijke openhartigheid, tegenover de arts en de psychiater, die tegenover een ander recht- | |
[pagina 148]
| |
uit onfatsoenlijk zou zijn. Bovendien blijven er een aantal dingen in het leven over die alleen maar in de verhulling kunnen existeren. Ergens schrijft Nel Noordzij (en niemand zal ontkennen, dat dit beeldend proza is): ‘Bij het licht van een lantaarnpaal zag hij hoe haar mond als een puist openbrak voordat zij langs zijn knieën begon te braken’. Welnu, zo is het ook met dit boek. Af en toe breekt het open als een puist en spuit de viezigheid er uit! Heilzaam? Ja, voor het gemaltraiteerde lichaam, of de misselijke geest. Maar verder? Heeft het zin mensen met hun neus boven het braaksel te houden? Naar mijn gevoel is dat niet alleen smakeloos maar ook zonder enig heil. Om nog even te concluderen: een boek in een voortreffelijke moderne stijl met veel beeldend vermogen en psychologische vaardigheid geschreven, maar zwak als romancompositie. De viezigheid is gedeeltelijk functioneel, gedeeltelijk niet. Voor zover ze niet functioneel is, is ze onbehoorlijk. Voor zover ze functioneel is had ze aanleiding moeten zijn om het boek dan toch maar niet te schrijven, althans niet uit te doen geven. |
|