Trouwens beide duvelkens weten voortdurend met listig en vroom klinkende woorden en Bijbelcitaten de ernst van de Wellustige Mensch weg te wuiven. Zij hebben het vaak moeilijk met een persoon, die ik u nog niet genoemd heb: De Gratie Goods, een geestelijcke parsonage int blau (de kleur der trouw) gecleet. Deze persoon laat de Wellustige Mensch nooit in de steek, maar staat altijd achter hem, ook al ziet hij haar niet of veinst haar niet te zien.
Eertsche Solaesheyt heeft inmiddels gezorgd, dat het de Wellustige Mensch aan niets ontbreekt. Drank en vrouwen, vertier en muziek: het is alles rijk voorhanden. Daar is b.v. de pompeuse Eergierichheyt, een vrouwe costelijck ende lichtveerdich:
‘Noijt vermaeckelijcker hoere,
Bij pausen, cardinaelen die meest gesienste,
Keijsers, Coningen comen haer ten dienste’.
Dan komen er bij Luxurie, een hoere gecleet ende is een vrouwe; met haar kamenier Overdaet, een vrouwe als een hoere gecleet en bovendien komen twee gilden meedoen aan het feest en Corte Weelde, een man met een luijte.
Men hoeft niet veel fantasie te hebben om te kunnen begrijpen, hoe vrolijk Jan van den Berghe het laat toegaan in Die Hant vol Sonnen. Natuurlijk probeert de Gratie Goods voortdurend tussenbeide te komen en de Wellustige Mensch tot inkeer te manen, maar de duvelkens zijn haar te slim af, totdat... Dopperste Mogentheyt besluit krachtdadig een eind te maken aan dit goddeloos gefeest. Sittende in eenen throon gebiedt hij de Gramschap Goods om de Dach van Tribulatie, een gewaepent man, naar de herberg te zenden om de Wellustige Mensch met de geessel van plaegen en 'tsweert der wraecken te tuchtigen. Wanneer die Gramschap Goods, - een man int root gecleet, het aensicht bloedich - samen met de Dach der Tribulatie de herberg binnenkomt weet het lustig gezelschap niet hoe gauw het benen maken moet: Eertsche Solaesheyt wil naar Rome en Luxurie naar Italië (daer ben ick verheven als eenen sant), Overdaet wil naar Denemarken of naar Oostland (daer volle buijcken selden sadt zijn). Ook de anderen zijn verdwenen en terwijl de Gramschap Goods de Dach der Tribulatie beveelt de Wellustige Mensch te ontdoen van zijn kleed, hem een zak om de hals te werpen en hem te geselen, staan de beide duvelkens enigszins confuus dit plotselinge oordeel gade te slaan. Quaet Gelove heeft het eerst zijn positieven weer bij elkaar en stelt voor weg te gaan ‘tot den Dach der Tribulatie gepasseert is, dan willen wij weer ons netten spreijen’. Men kan zich de schrik en ontsteltenis op het toneel voorstellen, temeer omdat Jan van den Berghe de Wellustige Mensch tot het laatste toe, toen het gerucht van de naderende Godsgezanten reeds tot het vrolijk gezelschap doordrong, nog liet vertrouwen op zijn goed: ‘Daer is gelts genoch, wie mach mij hinderen?’
Als alle feestgenoten en verleiders vertrokken zijn en de Wellustige Mensch alleen is achtergebleven met de Gramschap Goods, de Dach der Tribulatie en.... de Gratie Goods, de trouwe stille getuige, die hem