om hem nog te versturen, zag ik, en ik begon hem te verscheuren. Ik had nog twee briefkaarten in mijn tas; als het in de restauratie door het schokken van de trein niet lukte kon ik er in de stationswachtkamer één vol schrijven en hem dan in de brievenbus naast de uitgang posten; dan ging hij nog diezelfde avond weg. Maar eerst moest ik het tafeltje droog maken. Bij afwezigheid van de kellner was ik de enige die dat doen kon en toen ik binnen kwam was het óók droog geweest. Met mijn veel te kleine zakdoek kreeg ik het ongeveer voor elkaar.
Daarna ging bij een volgende bocht het flesje op een van de lange tafels om; ik was er zó vlug bij, dat er nog maar een paar druppels uitgelopen waren. Ook het flesje op het andere lange tafeltje kon ik nog bijna vroeg genoeg grijpen. De rest van mijn drie kwartier in de droge veilige restauratie heb ik met heen en weer lopen tussen de tafeltjes doorgebracht. Wel kwam ik tenslotte op het idee, dat ik ze alle vier op één tafeltje voor me kon zetten, maar toen waren we al bijna in de stad. De trein begon snelheid te minderen en dus bleven de flesjes zonder mijn tussenkomst naar behoren staan. Ik kreeg gelegenheid de snippers van mijn briefkaart in het asbakje weg te werken. Omdat mijn zakdoek drijfnat was droogde ik alle vier de tafeltjes voor de laatste keer met mijn hoofddoek af.
Je weet dat elke treinreis in jouw richting me de gelegenheid geeft, het huis waarin ik geboren ben terug te zien. Het staat vlak bij het station; op den duur zal het wel worden afgebroken als ze het emplacement nog verder gaan vergroten. Toen we er langs kwamen had ik de flesjes weer elk op een tafeltje gezet, zoals ik ze gevonden had.
De trein was precies op tijd aan, zag ik op de klok van het zesde perron; de vertraging van het onweer hadden we dus ingelopen. Buiten de schutting, die ook hier het station omgeeft, stond de brievenbus, die als enige van de hele stad na negenen nog wordt gelicht. Ik liep er voorbij. Het was nu donker geworden. Regenen deed het niet meer.
Vanuit de stadsbus, die op het plein stond te wachten, had ik het uitzicht op het pas voltooide zesde perron en op het restauratiewerk aan het station, dat bij voorkeur 's avonds en 's nachts wordt gedaan. Er lagen stapels stenen en hopen zand. In het licht van de schijnwerpers zag ik een man in een vuilwitte overall boven op het voorlopige gebouwtje zitten, waar de kaartjes worden verkocht, en er liepen nog meer werklui rond. Ook het verhoogde zesde perron was fel verlicht. Moet je zien, die trein waar wij net uitkomen, is nu alweer halfvol, hoorde ik een dame voor me zeggen.
Op het moment dat onze bus begon te rijden zag ik een vrouw de restauratie binnengaan. Als nu de trein straks om de een of andere reden op maximum-snelheid komt, zal zij dan de flesjes rechtop zetten, zoals ik ze heb achtergelaten? vroeg ik me af. Dat zal ze niet, dat zal ze niet, wist ik met volkomen zekerheid. Maar ik kon niet terug. De bus die me mee voerde was pas het plein omgereden en zou voorlopig niet stoppen.
Nog even zag ik boven de schutting in neonlicht de sneltrein op het zesde perron. De chef gaf het sein voor vertrek.