| |
| |
| |
Kritieken
P. Spigt
De ballingschap van Multatuli (1865-1868)
Laren N.H., z.j. - A.G. Schoonderbeek.
Vrijdagavond 1 Dec. 1865 een ‘cabaret’ in de Nes te Amsterdam. Op het toneel een zangeres. In de zaal vooraan Multatuli en achter hem een paar aangeschoten ‘heren’ die de zangeres hinderen met hun luide beledigende opmerkingen. Multatuli, door geld- en andere zorgen prikkelbaar, en medelijdend van hart, vooral waar het een vrouw geldt, verdraagt dit niet. Hij draait zich om en geeft een der spotters een slag in het gezicht. Het wordt een rechtszaak en de schrijver wordt veroordeeld tot 15 dagen gevangenis, maar hij heeft de straf niet uitgezeten. Hij onttrok zich er aan door de vlucht naar Duitsland, nam men vroeger aan. Spigt echter maakt aannemelijk, dat de ware toedracht anders is geweest. Dat er andere dringende redenen waren voor zijn reis. In elk geval is Douwes Dekker tot 1868 buitenslands gebleven en dit goed geschreven en goed uitgegeven boekje geeft een relaas van zijn lotgevallen in deze levensperiode. Het is een moment-opname dus, maar die van groot nut is voor ons inzicht in het karakter van deze geniale, maar moeilijke man. Wij zien hem in zijn grilligheid, zijn ongeremdheid, zijn afdwalingen. Tine met de beide kinderen vertoeft in Italië. Zij heeft moeite het hoofd boven water te houden, is dankbaar voor de steun van Potgieter. Mimi Hamminck Schepel is bij de echtgenoot. Het is wel het tegenbeeld van een degelijk Hollands huisgezin. Een zwerver is Multatuli, een avonturier, een schuldenmaker, die zijn laatste geld verspeelt aan de speelbank. Door bemiddeling van Busken Huet wordt hij buitenlands correspondent van de Oprechte Haarlemsche Courant. Het honorarium is een druppel op een gloeiende plaat. Het zijn bewogen dagen. Bismarck verslaat Oostenrijk en lijft hele streken in bij Pruisen. Er is in de Rijnstreek, waar Multatuli vertoeft, weer een afschuw voor de Pruisische methoden en niet alleen daar, maar ook in Nederland, waar de bewoners zich afvragen, of zij niet het volgende slachtoffer zullen zijn. Maar
Multatuli's correspondentie weerspiegelt die vrees niet. Hij is gegrepen door de grootheid van Bismarck en heeft respect voor de nationaal-liberalen, die met pak en zak naar de ijzeren Kanselier zijn overgelopen. Objectief is zijn correspondentie allerminst en te Haarlem is men weinig content over deze medewerker. Als Prof. Bosscha zijn landgenoten een hart onder de riem wil steken, door hen te wijzen op de nationale kracht, die in ons volk aanwezig is, schrijft Multatuli er een brochure tegenin. Vol ressentiment over de Havelaar-geschiedenis en vol venijn tegen de ministers die stuk voor stuk verzaakt hadden hun plicht te doen. Vol spot ook over het zwemmen in het nationaal gevoel en het prat gaan op de vaderlandsliefde. Maar hij eindigt onverwacht met ‘Leve de Koning’, want, zoals hij zich tegen vrienden uitte, 't was wel treurig een koning van laag allooi meer macht te moeten toewensen, maar de minst geschikte vorst was altijd nog beter dan de republiek.
Nog veel meer is in dit boekje te vinden. Ik wijs nog op zijn verhouding tot Van Lennep en Potgieter en op zijn actief aandeel aan de Vlaamse Beweging. Men volgt hem bijna van dag tot dag en men zal het eens zijn met de conclusie van de schrijver: ‘Het leven van Dekker bevat meer literatuur dan hij ooit schreef en hij maakte minder literatuur dan men gewoonlijk aanneemt.’ Hoe meer wij echter dit leven bestuderen, hoe beter wij de bezwaren kunnen begrijpen, die tegen
| |
| |
zijn levensverhouding zijn ingebracht. Het Christendom, het gezin, het vaderland zijn nog altijd de pijlers, waarop onze volkskracht rust. Multatuli heeft er sterk toe bijgedragen deze pijlers te ondermijnen.
J.C.H. de P.
| |
S. Greup-Roldanus
Een vrouw in rook en regen
Amsterdam - N.V. De Arbeiderspers.
Opnieuw zet mevr. Greup ons terug in de 18e eeuw, op de haar eigen, aantrekkelijke manier. Juffer Ronna van Rixtel, weduwe van een Haarlems koopman, ruimt de paperassenboedel van haar man op. Deze simpele handeling - er gaat minder dan een morgen en middag mee heen - is voldoende voor een prachtige karaktertekening van de nobele hoofdfiguur. Daartussen trekt, in 7 episoden, het leven van de Haarlemse koopman en zijn gezin voorbij, het bestaan van de gefortuneerde - helaas ongodsdienstige in dit geval - burger uit die tijd.
Evenals in ‘De Humeuren in de straat der weduwen’ treffen de kennis van zaken waarover de Schr. beschikt en vooral de weldadige rust en eenvoud, waarmee ze die kennis doorgeeft; die vormen de grootste bekoring van haar werk.
Fr.v.F.
| |
H. Bleeker
Afke
Amsterdam - L.J. Veen's Uitg.mij.
Ik geloof, dat de hedendaagse Christelijke literatuur (uitzonderingen daargelaten) een tijd van laagconjunctuur doormaakt. Een tijd, die gekenmerkt wordt door kleurloosheid in stijl, compositie, problematiek, ja, in alle facetten van de romanliteratuur. Het oordeel, dat men nu uitspreekt over de tachtigers, n.l. dat hun kunst verstarde tot een maniertje, zoals Rijpma kernachtig zegt, zou men ook kunnen vellen over de Christelijke literatuur in het algemeen en over dit boek in het bizonder. Ik neem tenminste aan, dat Afke als Christelijke roman bedoeld is, hoewel van een doorleefd Christelijk geloof bij de hoofdpersoon geen sprake is. Het boek is vlak en onaandoenlijk, men kan er een lineaal langs leggen. Zonder kronkelingen, zonder innerlijke schokken bereikt Afke het happy end: De hereniging met Riemer, de ‘vriend’ uit haar jeugd.
In dit boek beschrijft Henk Bleeker de ontwikkeling van het kind Afke tot vrouw. Grootmoeder, oom Foeke, tante Wieke, de vader en moeder van een weeshuis en een paar handwerkjuffrouwen vormen met de weeskinderen zo'n beetje de opvoeders, die haar beinvloeden.
Opvallend is de zwart-wit-tekening. Afke is altijd braaf en goedwillend, tante Wieke is alleen maar slordig en liefdeloos, de eerste handwerkjuffrouw is een furie, de tweede een engel.
Toch heeft Bleeker een vlotte pen. Zijn situatietekening is goed en Afke blijft tot het eind toe een sympathieke figuur. Het begin van het boek is beeldend, maar de rest vertoont een duidelijk dalende lijn, die zijn dieptepunt bereikt in het vulgaire slot van een populair liefdesromannetje à la Courths-Mahler (‘haar rode lippen lokten’).
Och, misschien vinden velen het een vlot, onderhoudend boek, voor mij is het de zoveelste mislukking op het terrein van de Christelijke literatuur.
Werden dergelijke boeken maar wat minder goed verkocht...
G. van H.
| |
Ferdinand Langen
Wacht even Brasem
Amsterdam 1954 - N.V. De Arbeiderspers.
Een in een licht ironische toon gehouden vertelling over een jongeman die, alvorens een hem aangeboden betrekking bij Brasem (in wasmachines) te aanvaarden, allerlei voorvallen beleeft temidden van een kring nieuwe vrienden en kennissen, die zo'n beetje van de kunst leven.
Natuurlijk een zo'n beetje losgesla- | |
| |
gen wereldje, waarin het met de verantwoordelijkheid ten opzichte van de medemens niet al te nauw wordt genomen. Eigenlijk een heel zielig wereldje, waarvan de hoofdfiguur zich dan ook uiteindelijk moet distanciëren om tenslotte bij Brasem aan de slag te gaan.
Al lezende is men lichtelijk verbaasd over het gemak waarmee de schrijver van de ene situatie in de andere rolt en ook de lezer nog geïnteresseerd meeneemt. Hoewel het boek wordt gerubriceerd in de sector humoristische romans, zit er toch wel iets meer in dan kolder. Langen heeft geen dikke woorden nodig om een gevoel van schrijnende leegte achter te laten. Maar toch geloof ik dat zijn gemakkelijke vertelkunst hem parten gaat spelen. Er zit veel te veel consumptie-dialoog in waarvan de lezer tenslotte meer dan genoeg krijgt. Het zou jammer zijn als het onbetwistbaar talent van Ferdinand Langen op den duur in het journalistieke verhaal-genre zou verzanden.
P.J.R.
| |
Wim Gispen
Voor Hem geen plaats
(Kerstlekenspel) Kampen - J.H. Kok.
Wim Gispen, die in artikelen in verscheidene bladen bewezen heeft aan originele gedachten een originele vorm te kunnen geven, heeft dit lekenspel opgedragen aan ‘Jeugd en Evangelie’ bij haar 10-jarig bestaan en het daarmee tegelijkertijd bestempeld tot een stuk, dat alleen op de planken goed tot zijn recht komt (vooral bij het slot) en waarvoor een sobere, simpele taal - concreet en op de moderne man af - en een eenvoudig gegeven vereist waren. De engel Ariël wordt gestuurd naar vier mensen, die achtereenvolgens beheerst worden door de geest van de Haat, de Hebzucht, de Jalouzie en de Verbittering en die samen terugkeren in Barabbas, zodat Kerstfeest zinvol uitloopt op het Kruis. Barabbas is aan deze vier geesten verslaafd, maar ‘deze vier jagen een mens naar zijn dood, naar het kruis, naar het middelste kruis op Golgotha’.
Hier en daar treft een rake opmerking: de Geest van de Haat zegt: ‘De ene dag heet ik: Zelfhandhaving, de andere dag: Rechtsgevoel. Kijk, dat foefje gaat altijd op. Iedereen loopt erin. En dat is nou de voorsprong die ik op Jezus heb. Ik kom elke keer weer onder 'n andere naam. Dat kan Hij niet doen. Jammer voor Hem. Als Hij iedere dag anders was, had Hij veel meer kansen,’ - en de Geest van de Hebzucht zegt: ‘Jezus mist die fijne souplesse, die onze tijd kenmerkt’. De engel Ariël merkt op: ‘Een christen bidt vaak meer dan hij zelf weet. Elke keer als hij zelf niet verder kan, bidt hij.’ - Waar nog zovele verenigingen tobben met een stijlvolle vulling van jaarvergaderingen, is het te hopen dat Wim Gispen met dit werk doorgaat.
O.J.
| |
Bruce Marshall
De man die niet arriveerde
Utrecht/ Antwerpen 1954 - Het Spectrum Vert. Eng. P.J.M. Boezeman-Droog.
Bruce Marshall heeft stormenderhand de sympathie van heel de letterminnende christelijke wereld veroverd. Boeken als ‘De vliegende danstent’, ‘Rode Donau’ en ‘De werkers van het elfde uur’, zijn bij uitstek modeboeken, niet alleen door de literaire kwaliteiten die Marshall stellig bezit maar evenzeer om zijn actuele probleemstelling. In ieder van de boeken van Marshall gaat het nl. om vragen als deze: Heeft het nog wel enige zin, om Christen te zijn? Is het tegenwoordige Christendom niet een anachronisme? Of, erger nog: Is het geloven van de door de kerk gepredikte waarheden niet een sinistere vergissing?
Deze vragen zijn niet alleen actueel, maar Marshall heeft er het zijne toe bijgedragen, om ze opnieuw actueel te maken. In onze tijd is er nl. een categorie van mensen, die ze al lang niet
| |
| |
meer stelt, in de waan dat het Christendom inderdaad een anachronisme is, waaraan de denkende mens is ontgroeid, terwijl daartegenover een grote groep van kerkleden staat die, mirabele dictu, aan het stellen van deze vragen niet eens toe komt. Marshall richt zich tot beide kampen. Hij begint met de christelijke waarheden te relativeren: De Bee Bee Bee, de bedorven broer van de bisschop uit ‘De vliegende danstent’, geloofde, of hij zei dat hij geloofde, of hij stond toe dat men zei, dat hij geloofde, dat deze wereld een school was voor de eeuwigheid en hij leefde, alsof hij overtuigd was, dat je als je dood was ook inderdaad volkomen dood was en altijd was hij haantje de voorste om te lachen over diegenen, die zichzelf allerlei genoegens hier in dit ondermaanse ontzegden, om zich een duurzamer woonplaats te verzekeren aan de andere zijde van het graf. De slot-conclusie van elk van de romans van Marshall is echter het amen op het evangelie.
Het behoeft geen betoog, dat we dankbaar mogen zijn voor dit positief geluid, temeer nu het uit Marshall's mond zo sprankelend klinkt. Zijn succes is mee en in niet onbelangrijke mate te danken aan zijn oorspronkelijkheid en zijn verrassende geestigheid.
Verrassing dient zich echter slechts als zodanig aan, zolang zij werkelijk volkomen onvoorzien is. Zodra men meent de auteur te betrappen op een streven naar originaliteit door middel van wat men zou kunnen noemen een al eerder toegepast trucje, voelt men zich min of meer genomen, ontstaat er een zekere neiging tot verzet en weigert men zich opnieuw te laten nemen. De lezer wordt als het ware resistent.
Bruce Marshall nu is m.i. in zijn laatste roman niet aan dit euvel ontsnapt. Nee, er bestaat nog allerminst aanleiding om te beweren dat hij in herhaling zou vallen, dat hij uitgeschreven zou zijn. Alleen maar: Voor hen die zijn werk kennen is ‘De man die niet arriveerde’ minder overtuigend. Nu is het moeilijk om een objectief oordeel te vellen maar het lijkt me niet onmogelijk dat zij, voor wie deze laatste roman de eerste kennismaking met Marshall is, enthousiast zullen zijn. En reeds daarom kunnen we ons over het verschijnen van dit boek verheugen. Maar toch hoop ik, dat een volgend werk zal aantonen, dat Marshall een auteur van een zodanig formaat is dat hij niet slechts waar het er op aankomt nieuwe stof voor een roman te vinden, maar ook bij het bepalen van zijn schrijftant niet aan één procédé is gebonden.
J.E.N.
| |
Willem Wittkampf
Geld Verdienen
Amsterdam - De Arbeiderspers.
Wittkampf moet zich zeer geërgerd hebben aan het vaste, veilige baantje, waarbij je op de dag waarop je volwassen wordt kunt uitrekenen wat je op de dag van je pensionering zult verdienen. Toen is hij op zoek gegaan naar de romantiek der economische onzekerheid. En in de woestijn der vaste betrekkingen vond hij de oasen van gekke manieren om aan de kost te komen.
Aan het eind van het boek komt de auteur echter met schrik tot de ontdekking dat hij bijna uitsluitend het leven van oude mensen heeft beschreven. Ik hoop van harte dat de auteur zelf nog jong is. De schetsen zijn knap en geestig.
L.H.S.
| |
Har Scheepens
Op zoek naar de bron
's-Gravenhage - Nijgh & Van Ditmar.
Het verhaal in deze roman is heel gewoon: een leraar in het zuiden van ons land vertelt zijn levensgeschiedenis. (De opzet van het boek is precies gelijk aan die van ‘De Adderkluwen’ van Francois Mauriac). Het heeft geen zin om uitvoerig stil te staan bij de trouw en de ontrouw van de leraar, bij zijn geluk en bij zijn mislukking.
| |
| |
In dit boek beslist inderdaad enkel en alleen de ‘manier’ van schrijven. Het is een snel en verrassend boek, open, bijtend, eerlijk, flitsend, diepzinnig, het is een furieuze vloed van woorden, maar de vloed stroomt binnen de dijken die de auteur opwierp (m.a.w.: de compositie is gaaf en hecht.)
Als ik me niet vergis is dit (na Grillig Geld, De haan kraait ten derde male en Rood als Scharlaken) de vierde roman van Har Scheepens. Hij verdiende al lang veel meer bekendheid, maar na dit boek zeker. Jammer genoeg kent ons land geen literaire prijzen, anders....
L.H.S.
| |
Arjen Miedema
Hier onderwijst men de jeugd
Zwolle - La Riviére & Voorhoeve.
Miedema heeft uit zijn ‘leuke stukjes’ die hij al jaren in een onderwijsblad publiceert een selecte bloemlezing samengesteld. Men zegt dat in ons lieve vaderland de schoolmeester en de humor elkaar nooit in de ogen zien. Lees dit boek en ontdek dat op de meest tragische regel een uitzondering mogelijk is. Ik zal pas geloven dat men de onderwijzersopleiding aan het vernieuwen is, als op de boekenlijst van de kweekscholen onder de afdeling ‘verplichte werken’ staat: 1o. Arjen Miedema: Hier onderwijst men de jeugd.
L.H.S.
| |
Joseph Krumgold ...
en nu Miguel
Utrecht - De Fontein.
Een fijn boek. Een boek dat een goede vertaling (van Herman Omloo) en een prachtige uitvoering verdiende en kreeg.
Het verhaal speelt in Nieuw Mexico in het zuidwesten van De Verenigde Staten: een Amerikaanse streekroman dus. Een schapenfarm, een boerenfamilie, een landschap met weiden, rivieren en bergen.
En dan is daar een kleine jongen, Miguel, die graag mee wil als de schapen de bergen ingaan. Hij vraagt een heilige er voor te willen zorgen. De heilige zorgt op een vreemde manier voor de vervulling van de wens: een oudere broer van Miguel krijgt plotseling een oproep voor de militaire dienst. De kleine jongen schrikt en besluit niet meer te wensen. Dat is geen nieuw gebed zegt zijn broer, heb je wel eens gehoord van: Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel?
De uitgever noemt het een hartveroverend boek. Dat is het.
L.H.S.
| |
Leon Uris
Gezworen Kameraden
Baarn - Hollandia.
In dit uit het Amerikaans vertaalde boek wordt verteld van de opleiding tot, en de strijd van de Mariniers (tegen de Jappen). Hoewel het boek een verslag brengt dat zich laat lezen, moet toch gezegd worden dat Uris ons alleen de maat geeft wat de marinierskolder betreft. In de tekening van de mens, van de strijd en zelfs van de kameraadschap tijdens de strijd, schiet het boek te kort. Een boek als ‘De hele Hap’ van Wim Hornman wint het in bijna alle opzichten. Hornman beschreef de gevechten op Java.
Uit literair oogpunt bezien is de ‘stofkeuze’ van ondergeschikt belang; wat de populariteit van een boek betreft is dezelfde keus van het grootste belang. De strijd in de Pacific is ‘populair’ geweest, die op Java niet. Dus wordt het boek van Uris gelezen, zelfs in Nederland, dat van Hornman niet, zelfs niet in Nederland. De weg van de roem (de militaire, zowel als de literaire) is een duistere weg.
L.H.S.
| |
P. Apol
Achter Tralies
Amsterdam - Uitg. De Beuk.
Een drietal surrealistisch-symbolische schetsen leveren in dit werkje een satire op de mens-in-zijn-bureaucratisch-maatschappelijke-betrekkingen. Zij hadden veelzeggend kunnen zijn, ware de stijl persoonlijk geweest; nu zijn ze een mooi meisje in een smakeloos confectie- | |
| |
jurkje. De twee tekeningen van Anni Apol hebben, wat het proza mist: persoonlijkheid, en treffen zeer.
H.Bt.
| |
N.A.M. Wijchgel
Noem mij Mara
Baarn - Bosch & Keuning N.V.
En nu het levensverhaal van Anje Lussert-Wiedringa. Deze Anje was een vrouw, die, zoals de aanbeveling op de binnenkant van het omslag luidt, in haar leven de bitterheid en het leed leerde kennen. Nu dat zal na lezing van dit boek niemand betwijfelen. Wanneer zij de helft van al haar beproevingen had moeten doormaken, was het erg genoeg geweest.
Inderdaad - ‘Noem mij Mara’ is geen verkeerd gekozen titel.
Ik heb dit boek met gemengde gevoelens gelezen. Is het een roman of een kroniek? Voor een roman zijn de figuren m.i. niet voldoende ‘uit de verf’ gekomen, vooral de tekeningen van de bijfiguren en van Anjes man voldoen niet. Ik weet niet wat ik aan die Harm heb. Goed, de schrijfster tracht aannemelijk te maken dat hij vriendelijk was en vredelievend en zorgzaam en wat slap van karakter, maar ik kan met de beste wil van de wereld - en heus die wil is wel aanwezig bij mij - geen mens van Harm maken, een levend mens wel te verstaan, een mens met vlees en bloed. Ook de beroerde verstandhouding tussen moeder Anje en haar kinderen heeft te weinig ondergrond gekregen. Het boek heeft niet voldoende diepte om de ontroering op te wekken die Anjes leed teweeg moet brengen. Het blijft hoogstens bij een meewarig: wat jammer van dit begaafde talentvolle leven; alles moest dit arme mens ook tegen zitten. De milieuschildering van de tijd zo omstreeks de zestiger jaren van de vorige eeuw is vrij goed..
En, wat een voornaam ding is, de schrijfster kan vertellen, boeiend vertellen. Alleen zou ik haar de raad willen geven wat minder cliché-uitdrukkingen te gebruiken bij liefdesverklaringen en zo. Er wordt wat al te veel en te plechtstatig in dit boek ‘gelievelingd’. Overigens voor eenvoudige lezers een goed en boeiend verhaal.
M.R.
| |
Eduard Trier
Moderne Plastik
Berlin 1954 - Verlag Gebr. Mann.
De ondertitel ‘Von Auguste Rodin bis Marino Marini’ geeft aan welk tijdperk in de geschiedenis der beeldhouwkunst de schrijver behandelt. Volledig kan, wil hij niet zijn, want zijn keuze wordt op subjectieve wijze door de liefde voor de plastiek bepaald. Sommige lezers, zij die altijd volledig van iets op de hoogte willen zijn, zullen dit als een nadeel beschouwen. Het zij zo. Mij is deze werkwijze veel liever, omdat men bij lezing telkens getroffen wordt door de warmte, die achter de woorden van de schrijver leeft. Hij immers beschrijft beelden, waarvan hij houdt, waarmede hij leeft en waarvan hij het laatste geheim geraden heeft. Zo'n gids enthusiasmeert en brengt inzicht bij, vooral als hij zoals Trier, blijk geeft zijn stof volkomen te beheersen, hetgeen kan worden afgeleid uit honderd kleine wetenswaardigheden, die in de tekst zijn verwerkt.
Van de drie jongste uitgaven, die op dit gebied verschenen en mij onder de ogen kwamen, is dit boek m.i. het meest aan te bevelen. Het eveneens in Berlijn (1953) uitgekomen werk van Ulrich Gertz ‘Plastik der Gegenwart’ is door het grote aantal duitse beeldhouwers - 61 tegenover 35 buitenlanders - wel allereerst voor duitse lezers bestemd. Bovendien is de tekst zeer summier en minder inzichtgevend dan die van Trier. De uitgave van het Museum of Modern Art in New York, A.C. Ritchie ‘Sculpture of the Twentieth Century’ ‘geeft wel zeer veel illustraties en een aantal belangrijke fragmenten uit brieven van de kunstenaars, maar ook hier is de inleiding zeer beknopt.
| |
| |
De waarde van het boven aangekondigde boek ligt n.m.m. in de uitvoerige, zeer instructieve inleiding en in het prachtige platen-materiaal, dat zeer nauw bij de tekst aansluit.
Trier wil de lezer de rijkdom aan plastische voortbrengselen van onze tijd en daarin de zin van deze tijd leren kennen. Hij gaat ervan uit, dat Rodin zich moest bevrijden van veel wat ons overgeleverd was: de klassisistische rust, de leegheid van de officiële pathos, de gladheid van vorm en de niet begrepen inhoud van de late barok. Daarom is, hoe groot Rodin ook was, niet al zijn werk geslaagd te noemen; maar hij heeft de weg gebaand voor de moderne plastiek en na hem eerst kon Maillol de beeldhouwkunst geheel tot een zelfstandige kunst verheffen.
Trier schrijft een puntige stijl en weet met kernachtige zinnen uitstekend kunstenaar of besproken werk te karakteriseren, b.v. waar hij de zuivertechnische ijzerplastiek van Hans Uhlmann bespreekt, zegt hij: ‘Aber die Schönheit is kalt, sachlich, - nicht etwa, weil sie nur Form ist, sondern weil sie errechnete Form ist. Das Impulsieve, das Ringen mit dem spröden Material, das Herrsein über die Technik, - das spürt man hier nicht so wie bei Gonzalez oder Calder’. En getuigt ook dit niet van inzicht: ‘Die Plastik der Gegenwart ist so reich und differenziert, dasz jeder ihrer Botschaften einen Empfänger finden wird?’
De vraag kan gesteld worden of Duitslands rol in de moderne beeldhouwkunst zo groot is geweest als Trier hier suggereert. Is hij tot deze these gekomen omdat hij te dicht bij deze groep kunstenaars staat? M.i. hadden zonder verlies een aantal duitsers vervangen kunnen worden o.a. door de engelsman Jacop Epstein, de belgen Charles Leplae en Rik Wouters, terwijl de nederlanders John Raedeckers en Mari Andriessen, om er maar enkelen te noemen, niet zouden gedetoneerd hebben. Overigens geeft de schrijver wel degelijk blijk van critische zin b.v. waar hij, na zijn poging om de draadplastieken van Calder te verduidelijken door een heenwijzing naar de barok (de Mercurius van Bologna en de Verzoeking van de heilige Theresa van Bernini) ineens de vraag stelt: ‘Aber bedürfen diese beschwingten, von Natur aus heiteren und luftigen Erfindungen einer technisch realisierender. Phantasie überhaupt so schwerwiegender und historischer Argumenten?’
Nog een enkel woord over de illustraties. Rodins ‘L'age d'airain’ is overbelicht, terwijl ‘La Méditerranée’ van Maillol van voren genomen veel ruimtelijker werkt. Naar mijn smaak geeft Trier te veel plaats aan schilders, die ook wel gebeeldhouwd hebben, b.v. Gauguin, Schmidt-Rottluff (hoewel zijn negerkop uiterst suggestief is), Marc, evenmin als Braque gelukkig vertegenwoordigd, en Miro. Zeer warm aanbevolen.
J.C.S.
|
|