Ontmoeting. Jaargang 7
(1953-1954)– [tijdschrift] Ontmoeting– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
Da Costa's parallelisme
| |
[pagina 42]
| |
het hoge, ijl-wemelende geluidje, door dit diertje geproduceerd, dan het woord: kuiken. Vondel, die men moeilijk grofheid in zijn taal-muziek zal kunnen aanwrijven, begreep de beeldende klankwaarde van de ie zeer goed en past haar (natuurlijk niet mathematisch-bewùst, maar omdat hij een muzikaal dichter is) spontaan toe als hij in zijn ‘WILDZANG’ zingt: ‘Wie nu een vogel worden wil,
Die trekke pluimen aan,
Vermij' de stad, en straatgeschil,
En kieze een ruimer baan.’
Met welk ‘kieze’ de vogel meteen al toren-hoog in de lucht zit! Nu is het een grappige phonetische speling in onze taal dat juist een woord hetwelk neergang aangeeft, de naar de hoogte reikende ie-klank tot vocaal heeft, en we met het woord ‘diepte’ eigenlijk helemaal niet in de diepte zitten! Da Costa heeft dit (alweer: niet mathematisch-bewust, maar met de spontaneïteit van de dichter) gevoeld en schrijft daarom niet: ‘Verzonken in diepten’....
waarmee hij phonetisch uit de laagte van het ‘verzonken’ ineens naar de ie-hoogte zou stijgen van ‘diepten’, néén, hij schrijft: ‘In diepten verzonken’
en neutraliseert door van ‘diepten’ omlaag te dalen naar ‘verzonken’, ook in de klankwaarde-opeenvolging der woorden, de storende werking welke de ie-klank hier feitelijk op de beelding door de taal dreigt uit te oefenen. De dichter toont zich hier dus intuïtief van fijner muzikaal gehoor dan zijn criticus, die hem van de lage ò-klank in ‘verzonken’ laat opstijgen naar de hoogte van de ie in het daarop volgende substantief.
Ik kom nu tot de kwestie die ik beloofde nog nader te zullen behandelen. De kwestie nl. of het gebruik van twee nagenoeg hetzelfde aanduidende woorden in de hiervóór afgedrukte vers-aanhef, een ‘grofheid van stijl’ mag worden genoemd. Let wel, het gaat hier om de aanwending van een bestaande stijlvorm, nl. het parallelisme: de aanwending dus van synoniemen, van woorden die nagenoeg hetzelfde zeggen. Moet deze stijlvorm noodzakelijk als stijlgrofheid worden aangemerkt? Als Israëliet is Da Costa opgegroeid in de Oudtestamentische sfeer, waarin het parallelisme schering en inslag is. Synoniem parallelisme, synthetisch parallelisme en anti-thetisch parallelisme. Beide laatste laten wij aan de kant, omdat ze ons te ver van onderwerp en doel zouden | |
[pagina 43]
| |
voeren. En we staan stil bij het bekende, ik zou bijna zeggen: overbekende synoniemen-gebruik dat Da Costa met de paplepel is ingegoten en hem in het bloed zat. Een enkel voorbeeld ter illustratie moet hier volgen (honderd voor één!): ‘Loof den Heer, mijne ziel,
En al wat in mij is, zijn heiligen naam.
Gerechtigheid geeft de Heer,
Recht aan alle verdrukten.
Hij maakte Mozes zijne wegen bekend,
Den kinderen Israëls zijne daden.
Barmhartig en genadig is de Heer,
Lankmoedig en rijk aan genade.
Niet altoos blijft hij twisten
Niet voor eeuwig voedt Hij toorn;
Hij doet ons niet naar onze zonden
En vergeldt ons niet naar onze schuld.’
Dit is alles uit één Psalm (103)! En ik behoef geen tegenspraak te duchten als ik zeg dat voorbeelden als deze èn in de Psalmen èn in andere boeken van het Oude Testament bij tientallen te vinden zijn. Ook het Nieuwe Testament kent ze. Ik denk b.v. aan Jezus' woord: ‘Mijn juk is zacht, mijn last is licht’.
Dit synoniem-parallelisme kàn tot een zekere monotonie leiden, maar het bergt ook grote schoonheid in zich. Typisch eigen aan de Hebreeuwse letterkunde is dit ‘procédé’, en men heeft de verklaring ervan gezocht in een zekere armoede welke het Hebreeuws zou aankleven, en die de dichter ontloopt en opheft door de herhaling. Gezien het effect dat er in menige schone Psalm door wordt bereikt, kan zij bezwaarlijk zonder meer met stijl-grofheid worden identiek verklaard. Blijft de vraag, of toepassing van het synoniemen-procédé in een andere, in elk geval niet arme taal, gelijk de Nederlandse, tot even gelukkige effecten leidt als in de Hebreeuwse. En wat in laatst-genoemde taal natuurlijke gratie kan zijn, in het Nederlands niet inderdaad tot stijl-grofheid en hinderlijke monotonie voert. Da Costa laat zich in zijn: ‘God met ons’ wel heel sterk gaan. Hij kàn het niet laten! Luister maar: door prikkels van onrust
‘Gedreven, gefolterd tot eind'looze smart’.
Hier is de versterkende herhaling al heel ongelukkig. Door prikkels gedreven tot smart, gáát. Maar als men daar dan ‘folteren’ bijvoegt, dat al in zich houdt: pijn of smart doen lijden, dan is het net te veel! | |
[pagina 44]
| |
Zo is het telkens bij Da Costa. ‘Ik zocht het, ik riep wat dit hart zich verbeeldde’
‘Die 't dwangjuk der zonde te pletter zou treden,
Den kop van den Heldraak verbrijzelen zou.’
‘In den stam der Hebreeuwen - uit Abrahams lenden’
Geheiligd, verheerlijkt, geslagen, gesmaad.’
Heel deze voorzang is één aaneenschakeling van parallelismen, is geheel gebouwd naar het exempel dat de Hebreeuwse literatuur op kwistige wijze de dichter van diens jeugd af aan heeft verstrekt. Als twee hetzelfde doen, is het nog niet hetzelfde, zegt een latijns adagium. Zo doet wat in het Hebreeuws ‘reçu’ is, in de Nederlandse taal als een teveel aan. Het is te druk, barok, vermoeiend! We concluderen dus: Een synoniem-parallelisme gelijk het aangehaalde ‘leed en ellende’, kòn Da Costa niet ontlopen. Daarvoor was hij Jood. Hij vermijdt die stijlvorm niet noch ook wendt hij uit bewuste smaak het procédé slechts zelden aan. Hij zóekt die vorm. Of liever nog: die vorm zoekt hèm! Die vorm bemeestert hem, en hij kan er niet aan ontkomen. De dichter nu die meester is van de taal, meester ook van de vorm, moet geen ander meesterschap dulden. Uitbundigheid en overdaad hebben maar al te vaak, vooral in de kunst van het woord, tot gevolg: afwezigheid van stijl, dan wel, wat Van Deyssel zo juist heeft onderkend, ‘grofheid van stijl’. Joodse schrijvers, ook van nà '80 (namen behoeven hier niet te worden genoemd!) lijden aan hetzelfde euvel, en vaak in nog sterker mate, als Da Costa. Het synoniem-parallelisme is bij hen een tic, een kwaal geworden en ontaard in een vulgaire woord-loop, zodat, strikt genomen, zij geen Nederlands meer schrijven. |
|