zouden in het wier vluchten, de bonte polypen zouden verschieten tot grijzige slijmmassa's en de geschrokken inktvissen zouden met hun bruin en zwart sap het water vertroebelen tot ondoorzichtigwordens toe. Had hij het niet vaak genoeg meegemaakt, hoe een licht schelpje, vanaf het strand in dit verdronken paradijs geslingerd, voldoende was om het binnen één seconde te laten verdwijnen? En nu, in dit ijle maneschijn, scheen hem deze pracht vluchtiger, brozer toe dan ooit.
De ban waarin hij gespannen zat werd echter plotseling verbroken. Vanaf het strand klonk het blaffen van een hond, dat beantwoord werd door luid gejank van ergens, waar achter het mangrovewoud de vissershutten moesten staan. Zacheüs keek op en verwonderde zich erover dat zij al zo dicht onder de kaap voeren. Had de vaart over deze plantsoenen dan zo lang geduurd?
Er waren mensen uit het bos tevoorschijn gekomen. Zij stonden op het uiterste van de rots die het strand afsloot. Zij droegen lantarens en naar het scheen ook muziekinstrumenten. Van over het water woeien af en toe de beverige tonen van een bamboefluit en van guitaren aan. En weer blafte de hond die langs de vloedlijn onder aan de kaap sprong.
Toen zij rakelings voorbij de landpunt voeren herkende Zacheüs de muzikanten. Het waren vissers en zoutzieders die een afscheidsliedje zongen.
Hij wilde hun iets toeroepen, maar opeens baste de stoomfluit van het schip, dat nu op de rede achter de kaap zichtbaar was geworden. Zo werd zijn aandacht van de zangers afgetrokken naar het donkere gevaarte met de rode en groene lichtjes. Hij merkte het niet toen zij over de ondergedoken visheining voeren, zelfs viel het hem niet op dat het water waarop zij daarna voortschoten donkerder, dieper was, grondeloos scheen. Want hij zag zijn vaders bootje scherp zwenken en recht op de stoomboot aansturen.
Niet veel later werd Zacheüs door Bachmid op het onderste plat van de valreep getild. Aan de hand van zijn vader betrad hij het dek, waar de mensen, met wie hij naar Holland zou reizen, stonden te wachten. De man gaf hem zwijgend een hand, maar de vrouw aaide hem over het hoofd en verschikte wat aan zijn kleren.
Toen floot de boot opnieuw. Plotseling stond Bachmid voor hem. De Arabier legde hem de handen op de schouders en sprak zachte woorden. Zacheüs verstond ze niet maar hij begreep dat ze goed waren, want de vochtige ogen onder de dikke wenkbrauwen en de rimpelige wangen achter de ruige snorrepunten glimlachten ernstig en de baard trilde, zoals hij ook deed wanneer Bachmid in zijn spreukenboek las.
Zijn vader gaf hem de sleuteltjes van zijn koffer en daarna omhelsde en zoende hij hem.
Toen hij even later over de ziltig-klamme reling boog, zag Zacheüs dat de schuitjes al weer van langszij waren afgestoten.
- Dag vader, dag Bachmid, riep hij en hij zwaaide met zijn zakdoek tot hij nog slechts het lichtje op het voorste bootje kon onderscheiden