| |
| |
| |
Jacoba M. Vreugdenhil
Het kerstmaal
Het waren verschrikkelijke woorden, die Hannie gezegd had. Ik wou, dat het van 't jaar maar geen Kerstmis werd. En dat op de dag, dat de eerste Adventspreek gehouden was en ze in de kerk en thuis gezongen hadden: Hoe zal ik U ontvangen.
De jongens, die de bizondere kwetsbaarheid van het tienjarige zusje aanvoelden en doorgaans maar al te zeer geneigd waren haar de hand boven het hoofd te houden, zagen in, dat dit te ver ging en dat hier van hogerhand ingegrepen diende te worden. Ze rapporteerden het geval aan de vader, bij wie ze de meeste toegefelijkheid voor Hannies eigenaardigheden verwachten mochten.
- Het komt van de gans, voegde Harm er verontschuldigend aan toe.
Ja, het kwam van de gans. Hannie hield veel te veel van dat beest, al van het begin af.
Ze hadden allemaal op het weitje gestaan toen de grote kuikens aankwamen en toen het afgesproken werd, dat de twee, die nog een enkel grijs veertje hadden, van Wiemer zouden zijn. Die van de dominee is wit, helemaal wit, zien jullie wel? had de oude koster gezegd.
- En zo móói wit, bewonderde Wim.
- Blink end-wit, definieerde Harm.
- Net als de engelen, ontdekte Hannie.
De jongens hadden hun lekkernijen altijd eerlijk over hun eigen gans en de ganzen van de koster verdeeld, omdat ze de dieren alle drie even grappig vonden, maar Hannie had dadelijk een uitgesproken voorkeur voor de blinkend-witte. Ze noemde hem Maarten, naar de ganzerik uit Niels Holgerson. Buitengewoon mak waren de dieren alle drie. Iedereen, die zich op het ganzenweitje vertoonde, gingen ze met luid gesnater verwelkomen, maar de witte liet zich - alleen door Hannie - op de arm nemen en liefkozen. - Je hoeft je heus niet te verbeelden, dat hij van je houdt, zei Wim jaloers. Hij doet het alleen om die appelschillen. - Het geeft niet of hij van me houdt, zei Hannie. Ik hou van hèm.
Reeds toen, aan het eind van de zomervacantie, had de vader, bedenkend dat het beest met Kerstmis geslacht zou moeten worden, zich ongerust gemaakt. Hij had geprobeerd de aandacht van
| |
| |
het kind af te leiden naar de jonge kippen, dieren, die wel een jaar of drie te leven hadden. In zijn ijver om zijn vader te helpen met de meest komische voorstelling, die de kippen geven konden, had Wim een regenworm opgezocht en tussen de kakelende troep gegooid. Harm had hem wel voor ‘sufferd’ gescholden, maar hij moest toch óók lachen, toen de kippen allemaal tegelijk op hun slachtoffer aanvielen en zo hard ze konden met de stukken wegliepen. Hannie had met afschuw toegekeken. Daarna hadden de kippen, die toch evengoed als de ganzen leuke beesten waren, nooit meer haar gunst kunnen winnen.
En dan was er ook nog de episode met de paling, een gelegenheidstractatie, door de dominee zelf uit de stad meegebracht. Hannie had geweigerd ervan te eten. - En je lust zo graag vis, zei haar vader verbaasd.
- Paling niet meer, kondigde Hannie af.
De verklaring was van Wim gekomen. Toen ze in de vacantie bij Oma logeerden, hadden ze een boodschap in een viswinkel moeten doen, bokkingen kopen. Daar had Hannie gezien hoe de palingen doodgemaakt werden, en ze was hard gaan huilen. (Hannie, die door haar moeder een overgevoelig kind genoemd werd, maar toch niet vaak in het openbaar in zelfbeheersing tekort schoot, liet tijdens Wims verslag beschaamd het hoofd hangen.) - Ze zei, dat ze nooit geen vis meer wilde eten. Maar Oma nam haar op schoot en zei: Stil maar, mijn hartje, en ze vertelde, dat haringen direct doodgingen als je ze uit het water haalde, zomaar vanzelf. En toen heeft ze de bokking toch gegeten. Nou, en gerookte paling wordt natuurlijk heel anders doodgemaakt dan verse. Hóé maken ze gerookte paling dood?
- Sufferd, schold Harm, die niet overgevoelig, maar wel fijngevoelig was.
Er was niemand in de pastorie, die zich bevoegd of geroepen voelde de volijverige broederlijke beschermer de gewenste inlichtingen te geven. Hannie nam het zekere voor het onzekere door te verklaren, dat ze ook geen gerookte paling eten wilde. - Als je dan maar weet, dat je niets anders op je brood krijgt, zei haar moeder strak. - Goed, zei Hannie. De drie boterhammen zonder belegging werden door haar zonder protest gegeten. Daarmede was het incident aan tafel gesloten.
Het kreeg een klein vervolg, toen Wim de restanten naar de ganzen brengen ging. - Ze lusten het niet, zei hij verbaasd. Terwijl de kippen onder geamuseerde belangstelling van de dominee en zijn beide zoons en Wiemer de koster hun woeste strijd om de palingvellen leverden, drukte Hannie haar gezichtje in Maartens
| |
| |
blinkend-witte veren. Lieve, lieve gans, hoorde Kaar vader kaar zeggen.
Daarna deed een halfvolwassen zwarte kater zijn intrede in de pastorie en de pastorietuin. Toen hij op het weitje door de ganzen met een blaasconcert begroet werd, zette hij zich onder algemene geestdrift in postuur om terug te blazen. Verder gingen de vijandelijkheden niet en ook Hannie juichte opgewonden. Die kat was een glanzend, sierlijk dier, speels en vrolijk, maar ook lief en aanhalig. De kinderen bewonderden hem intens en wedijverden om zijn gunsten. Niet altijd was hij bereid om deel te nemen aan de wilde spelletjes, die de jongens voor hem organiseerden; er waren gelegenheden, dat hij de voorkeur gaf aan een met zorgen omkoesterde slaap op Hannies schoot. Katten kunnen wel tien jaar oud worden, dacht de vader gerustgesteld, als hij zag hoe Hannie het dier tegen zich aan drukte. Ze zal nu met Kerstmis tenminste iets hebben om haar te troosten.
Hij vergat de roofdierenaard van de nieuwe aanwinst. De dag kwam, dat de kat in de tuin zijn eerste prooi bemachtigde, gelukkig geen vogel, maar een muis. Dat was een prestatie, die de jongens met bewondering en trots vervulde. Zij haalden de hele familie er bij om óók te kijken. Zelfs de moeder voelde enige waardering in zich opkomen voor de tot nu toe alleen uit voorzorg om Hannie gedulde huisgenoot. Hij deed tenminste zijn plicht.
Hannies verontwaardigde poging om de muis in vrijheid te stellen was eigenlijk wel door haar vader en moeder verwacht. De kat bromde vals, toen ze hem optilde. Ook de beide jongens protesteerden. De muis was al te zwaar gewond om weg te kunnen komen.
- Die stakker moet toch dood, zei Harm, en dan kan de poes het beter doen dan wij.
Met een van afschuw vertrokken gezichtje zag Hannie het aan hoe de kat zich opnieuw op zijn prooi stortte. - Bah, hij heeft gemene groene ogen, zei ze, en liep weg naar het ganzenweitje. Even later zag haar vader haar met Maarten in haar armen bij het hek staan. Toen ze haar in de witte veren verborgen gezichtje naar hem ophief stond het kalm en getroost. - Hebt u wel eens gezien wat 'n mooie blauwe ogen ganzen hebben, vader? vroeg ze. - Nee, zei de vader. De ganzen, die hij als kleine jongen in de stad gezien had, hadden altijd gebroken ogen gehad; hun halzen, zo mooi en wit als die, welke nu stil en vertrouwend op de blote arm van het meisje rustte, hadden slap gehangen. Zijn hart deed pijn bij deze herinnering, die tegelijk een vooruitzicht was. Arm, lief, weerloos dier. Arm, lief, weerloos kind.
| |
| |
Er was immers niets aan te doen. De koster zou zijn eigen ganzen in ieder geval slachten. Maarten zou zich eenzaam en ongelukkig voelen, als hij na Kerstmis zonder zijn kameraden op het weitje achterbleef, dat was Hannie al vaak genoeg verteld. Ja, met alleen die gemene kippen bij hem, had ze nadenkend gezegd, maar met angst in haar ogen.
En zo kwam het dan zo ver, dat Hannie terwille van de gans wilde, dat het maar nooit Kerstmis werd.
- Dus alleen omdat op Kerstmis de gans opgegeten wordt, wil jij niet blij zijn, omdat de Here Jezus bij ons op aarde is komen wonen?
- Ik wil best blij zijn, maar daarvoor hoef ik de gans niet op te eten.
Het kind had gelijk, besefte de vader. De gans moest dan in vredesnaam maar vóór Kerstmis weggedaan worden, stelde hij 's avonds aan zijn vrouw voor.
Hij stuitte op heftige tegenstand. Hannie moest zich nu eindelijk maar eens over die overgevoeligheid heen leren zetten, betoogde de moeder. Haar vader verwende haar en haar broers ontzagen haar. Later zou ze nog wel eens ergere dingen beleven.
Is dat wel wáár? vroeg Hannies vader zich af in de weken, die volgden. Kon het kind wel ooit iets ergers overkomen dan wat ze nu doorleed? Door de mensen, die haar het naast stonden, werd haar de vriend afgenomen, waaraan haar hart hing. Wat was afschuwelijker?
Hannie was altijd een stil en verlegen kind geweest, maar nu werd ze stug en gesloten. Ze zag bleek, en at slecht, en dat moest óók komen door het verdriet om het onafwendbare verlies.
Twee dagen voor Kerstmis werden de dieren door Wiemer geslacht. De witte gans werd panklaar op de pastorie afgeleverd. - Hij is de grootste en dikste van de drie, Mevrouw. Je kan wel zien, dat Hannie hem altijd met lekkers verwend heeft.
Die avond weigerde Hannie naar de keuken te gaan. Van Wim kwam het spontane aanbod de tafel voor haar af te ruimen (hoewel het pas de dag tevoren zijn beurt geweest was) en Harm zei kortaf: Ach jô, ik zal dat beest wel even in de kelder zetten.
De dag voor Kerstmis, haar eerste vacantiedag, bracht Hannie op de koude zolder door, waar de braadgeuren niet doordrongen. Hoewel de kerstpreek voor de gemeente niet eens helemaal gereed was, moest de dominee er de tijd af nemen voor een particuliere predikatie tegen zijn dochter. Het resultaat was, dat Hannie met een wit, maar boetvaardig gezichtje deelnam aan de traditio- | |
| |
nele plechtigheid op Kerstmorgen: het opzeggen van de Kersttekst voor het bed van vader en moeder.
Ze deed ook eerlijk haar best met het dekken van de tafel voor het middagmaal en toonde belangstelling voor de kaarsen, die de stemming moesten verhogen.
Toen de feestschotel binnengedragen werd beet ze op haar lippen. De vader schrok van de wanhopige afschuw in de kinderogen, toen ze de blinkend-witte gans als vlees terug zagen. Ze keek een andere kant uit, maar hield toch gehoorzaam haar bord bij, toen de porties verdeeld werden. Allemaal zagen ze, dat ze ook werkelijk van het vlees at. Maar wat kostte die zelfoverwinning haar?
Het strakke gezicht van de moeder drukte zonder woorden uit, dat Hannie het zichzelf aan deed. Het machteloze medelijden van de vader kon het gekwelde kind niet te hulp komen. - Geef mij maar, fluisterde het oudere broertje, maar hij werd niet verstaan.
De gans was uitstekend gebraden. Er was echter niemand, die durfde te zeggen, dat hij hem lekker vond. Zelfs Wim, het jongere broertje, at zijn vleugel verlegen en zwijgend op. Harm zat ongelukkig op zijn bord te staren, maar waagde toch een schuchtere poging om zijn moeder het verdiende compliment voor haar kookkunst te maken. Zijn vader beloonde hem met de toestemming om de portie van Hannie dan ook maar voor zijn rekening te nemen. Het kind keek hem even dankbaar aan.
Daarna deed ze dapper haar best om gehoorzaam te zijn, toen haar moeder haar gebood tenminste haar pudding op te eten. Pas onder het Bijbellezen kwam de uitbarsting.
- Hannie, ga naar boven, beval de vader geërgerd, toen hij het krampachtig onderdrukte snikken naast zich hoorde.
Toen hij de eerste achttien verzen van het Johannes-evangelie - Lukas 2 was die morgen al opgezegd - verder uitgelezen en gedankt had, ging hij naar Hannies kamertje. Het kind lag voorover op haar bed, radeloos snikkend.
- Hannie, ik kan begrijpen, dat je verdriet hebt om de gans, maar mag je daarom het Kerstmaal van je moeder en je broertjes bederven? vroeg de vader ernstig en streng.
- Nee, vader. Het deed hem pijn te zien dat ze bijna onmerkbaar van hem afschoof, dichter naar de muur.
Hij ging naast haar zitten op de rand van het bed, en legde zijn hand op haar blonde haar, een liefkozing, waaraan het kind, dat immers niet sentimenteel opgevoed mocht worden, weinig gewend was.
- Waarom huilde je dan?
| |
| |
Ze had haar hoofd diep in het kussen verborgen. Haar antwoord was nauwelijks te horen.
- Niet om... omdat de gans... Omdat het Woord vlees geworden is.
Toen eindelijk verstond hij.
De uitleg, dat het woord ‘vlees’ hier anders opgevat moest worden, bestierf hem op de lippen. Neemt, eet, dit is Mijn lichaam, hetwelk voor u gebroken wordt, zo luidde het vervolg op deze kersttekst. Het kind had het goed begrepen. Wat aan wijzen en verstandigen verborgen was, was háár geopenbaard. Hij moest de Vader danken.
Hij moest ook het kind, dat haar betraande gezichtje naar hem ophief, geruststellen.
- Het Woord... Gods eengeboren Zoon... vléés geworden, herhaalde ze. En voor de tweede maal die middag schrok hij van de wanhoop en afschuw in haar ogen.
Moest hij haar nu het vervolg op de Kersttekst doen horen? Het Woord is vlees geworden. Voor u. Tot een volkomen verzoening van al uwe zonden. Zou een kind de verschrikkelijke heerlijkheid van het Avondmaal kunnen verdragen?
Niet in staat de goede woorden te vinden nam hij zijn dochtertje in zijn armen om haar met zijn onmachtige liefkozingen te troosten. Een hart vol pijn klopte dicht tegen het zijne. En uit dat hart kwamen de verschrikkelijke woorden: Was het maar nooit Kerstmis geweest.
Het was heel erg, wat Hannie gezegd had, maar het wees haar vader aan, wat hem als dienaar van het Goddelijk Woord te doen stond.
Die dag werd het Kerstfeest gevierd. Hij hoefde zich niet af te vragen of het kind het vervolg op de Kersttekst zou kunnen verdragen, hij moest haar het Kerstevangelie laten horen.
- Hannie, mijn hartje, je hebt daarstraks maar een stuk van de Kersttekst gehoord voor ik je naar boven stuurde. Nu zullen we hem helemaal lezen. We nemen niet de Kersttekst, die jij kan opzeggen, over het Kindje, maar de tekst uit Johannes. Johannes was de discipel, waar de Here Jezus heel veel van hield. Je kan dan wel begrijpen, dat Johannes ook heel veel van de Here Jezus gehouden moet hebben. Hij heeft alles wat de Here Jezus gedaan heeft toen Hij op aarde woonde voor ons opgeschreven, omdat hij wist, dat de Here Jezus niet alleen van hem, maar ook van ons houden wil, en dat wij ook van Hem houden moeten. Wat Johannes ons over de Here Jezus vertelt, dat zegt niet alleen hij, maar dat zegt ook de Heilige Geest. Geloof je wat de Heilige
| |
| |
Geest zegt, mijn schat?
Hoewel hij die verzen uit Johannes uit zijn hoofd opzeggen kon, nam hij het Bijbeltje van de boekenplank boven Hannies bed om haar wat de Geest haar zeggen wilde uit Gods eigen Woord te kunnen voorlezen: En het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van den eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid... Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die in de schoot des Vaders is, die heeft Hem ons geopenbaard.
Toen hij de Bijbel weglegde was het snikken nog niet bedaard, maar aan de glimlach op het betraande gezichtje zag hij, dat de Blijde Boodschap door angst en schrik en eenzaamheid heengedrongen was.
- Stil maar, mijn hart, zei hij.
|
|