Ontwaking & Nieuw Leven. Nieuwe reeks. Jaargang 10(1910)– [tijdschrift] Ontwaking– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMaandschrift voor sociologie, kunst en wetenschap Vorige Volgende [pagina 204] [p. 204] Liederen I Doode jeugd Roerloos ligt zij op de baar In den stillen nacht. Wij, gebogen, dragen haar Tot de witte graven, waar Ons de winter wacht. . . . . . . . Zij leed blij haar lijden uit Rustende op mijn schoot; ‘Broeder, ween geen scheiden uit Als gij straks de groeve sluit Op mijn jongen dood’ Met een smarten-zware zucht Heb ik haar gekust. Als blij-blauwe zomerlucht Ging zij zonder doodsgerucht Tot haar lange rust. Mèt haar ging de vreugde heen Uit mijn vreemd bestaan. Ach, wat troost is droef geween; Langs den bangen weg alleen Zal ik treurend gaan. [pagina 205] [p. 205] 'k Wist wel dat zij sterven ging Op een kouden dag. In haar open oogen hing Wat ik mèt haar kus ontving: Troost-doorzonde-lach. . . . . . . . . . . . . . . . Komt, de zon zinkt in de zee; Neemt haar teeder op; Draagt wat brooze rozen mee; Langzaam-plechtig, trêe voor trêe Tot den grijzen top. Vaal-zwaar daalt de nacht omlaag Over 't verre veld; Als een angstig-vreemde vraag, Rilt het maanlicht, bleek en traag, Op de baar, die helt. Roerloos ligt zij op de baar In den stillen nacht. Wij, gebogen, dragen haar Tot de witte graven waar Ons de winter wacht... II Toen ik sterven zou... Aan mijnen vader Weet gij dat uur nog toen ik sterven zou? Langs blank-bebloemde vensters sloop de kou Tot waar ik bleek lag in den rossen gloed, Die grillig glansde over het stollend bloed, Dat statig stroomde rond verborgen wond. [pagina 206] [p. 206] Weet gij nog hoe gij zinloos-starend stondt En duizlend hielpt den bloedstroom te bedwingen; Hoe schreinend-traag de kil-wreede uren gingen En hoe ik, bij den smart-geboren dag Zacht levend uit den dood, te slapen lag? III Avondliedje De lamp werpt schaduw over mij: Ik peins in droeve droomerij Van eerste liefde, lang voorbij. Ik lag aan 't donkrend avondstrand, Mijn haren streelde een zachte hand... De zee lag ver in purper-brand. De nacht streek loom neer op de kust, Moe was de zee in slaap gesust... Ik heb hààr blij-ontroerd gekust. De maan steeg langs een lichte glooi: De lucht diep, zonder wolkenplooi... Zoo droomend was het leven mooi. Wij stonden op om heen te gaan, Bleven nog even zwijgend staan... Die zee, die kus, die stille maan. Deze avond is nu lang voorbij; De lamp werpt schaduw over mij... Ik staar in verre mijmerij... WILHELM LOEB. Vorige Volgende