G. Vermeersch.
Een moord blijft een moord, hij moge wettelijk zijn - de weervraak van de maatschappij op de eenling - of anders.
Maar zelfs indien men aanhanger is van de wettelike moord, kan men deze daad als vraakneming of verdedigingsmiddel tegenover een uitgedrukte meening of gedachte niet goedkeuren: het oog voor oog, tand voor tand, beteekent strikt genomen, slechts dat men elkaar bestrijdt met gelijke middelen.
Een maatschappij die zich door moord moet verdedigen tegenover een gedachte, geeft daardoor het bewijs dat haar instandhouding niet redelijk kan bewezen worden en dus op geen redelijke grondslagen berust; dat zij zich door geweld moet handhaven.
Want de individuele gedachte, niemand twijfelt er aan, is noodzakelijk voor de bevordering der ontwikkeling van de gemeenschap. Er moet onophoudelijk wisselwerking plaats hebben. Waar dergelike wisselwerking niet kan plaats hebben bestaat geen vrijheid, is er enkel absolutisme.
Dit laatste verklaart de schrik en de daaruitvolgende manifestaties verwekt door de moord op Ferrer in de hele wereld. Ieder mensch voelt zich door zulke daad rechtstreeks bedreigd, want waar moet het heen indien de overtreding door mening met de dood gestraft wordt? Geen twee menschen hebben volstrekt dezelfde overtuiging en iedereen heeft het recht tegenover de mening van zijn gebuur zijn eigene te stellen. De mensch is zich overigens wel bewust dat hij niet anders kan, daarom schuwt hij deze die het hem willen beletten.