Ds. N.J.C. Schermerhorn.
De toeleg is gelukt: Ferrer is dood.
De eerste maal hebben ze te vergeefs getracht hem het leven te benemen, toen was er zelfs geen schijn van recht aan te geven. Maar nu zou hij hun niet ontgaan. En ze hebben gelachen en gespot met alle betoogingen en protesten en het doodvonnis uitgesproken over den man, wiens leven is geweest één toewijding en opoffering, over den man die, juist terwille van zijn beschavingsarbeid, zich ver hield van wat zijn werk kon schaden en die wel wist dat gluipen de priesteroogen op hem loerden en zochten naar eene aanleiding om hem te treffen.
Rome kan juichen; het kan een nieuwen naam schrijven op de lijst der groote mannen en der edele geesten, die het vermoord heeft.
Er kan weer een Te Deum worden gezongen evenals na den bloedbruiloft die te Parijs werd gevierd.
Daar is iets in dergelijke gebeurtenissen, dat ons soms tot wanhoop brengt. En we vragen ons zelf af, of dan nooit de macht van leugen en duisternis zal worden gebroken? Of we voelen in ons opkomen een groote haat, die zich uiten wil in daden van geweld.
We kunnen ons maar niet verzoenen met het denkbeeld dat de weg der beschaving en van den vooruitgang gaat over de graven van hen, die voor die beschaving en vooruitgang het meest arbeiden.
Zal er dan nooit een tijd komen, dat er vrijheid zal zijn voor den mensch om te denken, te gelooven, te leven?