Ons Erfdeel. Jaargang 56
(2013)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Tijden van herinnering
| |
[pagina 15]
| |
maarten van alstein roept ook vragen en kritische debatten op, en zal de komende jaren niet nalaten dat te blijven doen. Vragen als: waarom is onze tijd zo gefascineerd door het verleden, en dan in het bijzonder het oorlogsverleden? Hoe kunnen we die fascinatie historisch duiden? En kritische debatten: over de rol die overheden moeten spelen in onze omgang met het verleden; over de politieke inzet van herdenking; over de economische en commerciële dimensie van erfgoed; en over de verhouding tussen geschiedenis en herinnering. Deze tekst wil die vragen en debatten in een groter kader plaatsen. Het vertrekpunt daarbij is de veronderstelling dat de eeuwherdenking van de Eerste Wereldoorlog het best begrepen kan worden in het licht van de bredere erfgoed- en herinneringshausse. Dit uitgangspunt maakt twee analytische bewegingen mogelijk: eerst kan de eeuwherdenking in een breder cultuurhistorisch perspectief gelezen worden, vervolgens kunnen de debatten en kritieken die de herdenking oproept van naderbij bekeken worden. | |
Het geheugen van de moderniteitEen tijd waarin het verleden een probleem wordt. Het zou een beschrijving kunnen zijn van de moderniteit. Een beschrijving bovendien die suggereert dat de huidige herdenkingshausse begrepen moet worden als de uiting van een breder fenomeen: hoe in de moderniteit betekenis gegeven wordt aan het verleden. De erfgoed- en herinneringshausse, die sterk op gang is gekomen in de late jaren 1970, kan inderdaad in verband gebracht worden met eerdere periodes van koortsachtige investeringen in geschiedenis en herinnering. Een eerste periode zou de lange negentiende | |
[pagina 16]
| |
eeuw kunnen zijn: van de Franse Revolutie tot de Belle Époque. Geschiedenis en herinnering figureerden prominent in politiek, wetenschappen en cultuur. Pleinen en straten werden gevuld met standbeelden en gedenktekens die de daden van nationale helden - militairen, politici en kunstenaars - vereeuwigden; historici bliezen de natie leven in; schrijvers als Stendhal en Proust reconstrueerden consciëntieus hun persoonlijke herinneringswereld. Het verleden werd op heel diverse manieren een probleem. Voor progressieven stond het verleden de toekomst in de weg: er moest genadeloos mee gebroken worden om een nieuwe wereld mogelijk te maken. Voor nationalisten moest in het verleden de glorierijke geschiedenis van de natie gezocht worden zodat, over de breuk heen die door de revolutie geslagen was, continuïteit gevonden kon worden tussen verleden, heden en toekomst. Voor romantici was het verleden een voorgoed verloren tijd, waar men door de revolutie onherroepelijk van losgeslagen was. Gestrand in het heden, kon men er alleen met nostalgie en heimwee naar terugkijken.Ga naar eindnoot2 Voor conservatieven en reactionairen was de breuk met het verleden onaanvaardbaar; zij trachtten krampachtig bruggen te slaan: terug naar het verleden. De periode van de wereldoorlogen luidde een tweede periode in van modern engagement met geschiedenis en herinnering. De ervaring van het oorlogsgeweld en de massale verliezen die de oorlogen met zich mee brachten, maakten herinneringsarbeid en herdenkingsactiviteit op grote schaal nodig, zowel in de intiem-familiale als in de publiek-politieke sfeer. De oorlogen, die het destructieve potentieel van de moderniteit toonden, gaven bovendien de aanzet tot vertogen over het verdwijnen van de Grote Verhalen over vooruitgang, natie en klasse. Deze trends droegen bij aan de huidige herinneringshausse. Hoe kunnen we de huidige focus op het verleden, erfgoed en herinnering begrijpen? Volgens de Franse historicus François Hartog moeten we kijken naar hoe het heden zich vandaag verhoudt tot de toekomst en het verleden.Ga naar eindnoot3 Door de catastrofale geschiedenis van de twintigste eeuw heeft ons geloof in utopieën en vooruitgang een fatale slag gekregen. Dit doet ons naar het verleden kijken: waar de toekomst ineenstort, wordt het verleden weer belangrijk.Ga naar eindnoot4 Maar dat verleden vertoont zich in een problematische gedaante, gekenmerkt door tegenstrijdige elementen. Door de continue breuken en de voortdurende ‘versnelling van de geschiedenis’ die de moderniteit blijft voortbrengen, voelen we ons in toenemende mate afgesneden van het verleden, dat ons niet vertrouwd, maar vreemd voorkomt. Dit doet ons voortdurend terugkijken naar dat verleden. Of, zoals Pierre Nora heeft opgemerkt: we praten zoveel over herinnering omdat er zo weinig van overblijft. Anderzijds - contradictie? - blijft de gewelddadige geschiedenis van de twintigste eeuw ons achtervolgen: in ons heden blijft het traumatische oorlogsverleden rondspoken. De modernen zijn blijkbaar nog niet klaar met hun pijnlijke geschiedenis en met het geweld dat de moderniteit heeft | |
[pagina 17]
| |
Franse toeristen bezoeken een slagveld aan het westelijk front. Nog tijdens de oorlog gingen mensen op bedevaart naar voormalige slagvelden. Na een tijd werd dit verboden: er lagen nog te veel lijken, en het terrein was te gevaarlijk door de vele onontplofte bommen, Foto Boyer-Viollet, Parijs.
| |
[pagina 18]
| |
voortgebracht. Al deze paradoxale elementen samen verklaren waarom we zo intensief bezig zijn met herinnering en erfgoed, en met de oorlogsgeschiedenis in het bijzonder. We zoeken in het verleden naar bakens die ons kunnen gidsen in een onzekere wereld. We zoeken er ook naar bouwstenen om onze identiteit(en) vorm te geven. En omdat we niet goed meer weten waar de toekomst ons naartoe zal leiden, proberen we zoveel mogelijk ‘erfgoed’ van het verleden te beschermen en te conserveren. Wie weet waar het nog nuttig voor kan zijn. | |
14-18 in Vlaanderen: politiek, economie, geschiedenisHierboven werd het al opgemerkt: naar aanleiding van de eeuwherdenking van de Eerste Wereldoorlog zijn een aantal discussies ontstaan. Die vormen een afspiegeling van bredere debatten en kritieken die door de hedendaagse erfgoed- en herinneringshausse worden opgeroepen. Een eerste debat hangt nauw samen met de vaststelling dat politiek inherent is aan herdenking. Voor staten is het verleden een nuttig instrument voor politieke en maatschappelijke doelen. De link tussen oorlogsherdenking en de natie is in dat verband klassiek te noemen. Traditioneel worden oorlogsdoden door de natie herdacht als patriottische martelaren die hun leven offerden voor het heil van het vaderland. Op de oorlogsmonumenten in vele Belgische dorpen en steden is bijvoorbeeld de leuze salus patriae, suprema lex te lezen. Maar ook vandaag, in tijden van globalisering en fragmentarisering, blijft er een nauwe band bestaan tussen het oorlogsverleden en nationale vormen van identiteitspolitiek. Een uitgesproken voorbeeld is de Australische herdenkingstraditie, die de offers van Gallipoli en Passchendaele beschrijft als de oorsprong van de natievorming en de onafhankelijkheid van de voormalige Britse kolonie. Sommige Britse toeristen blijken de Westhoek dan weer te ervaren als een soort van nostalgisch home from home, dat hen een gevoel geeft van verbondenheid met een ingebeeld collectief nationaal verleden. In België is door critici geopperd dat ook Vlaanderen er met zijn herdenkingsproject op uit is om de Vlaamse identiteit te versterken. De kritiek, die niet alleen te horen is bij historici maar ook in de Franstalige pers, luidt bijvoorbeeld dat het Vlaamse project te weinig aandacht zou hebben voor het Belgische kader, of zelfs dat Vlaanderen een ‘Belgische’ oorlog politiek zou ‘recupereren’. De Belgische politiek is dus nooit ver weg, ook niet wanneer het over een oorlog van honderd jaar geleden gaat. Hoe het ook zij, het lijkt erop dat het Vlaamse herdenkingsproject niet zozeer draait om een klassieke vorm van natieconstructie waarbij te pas en te onpas patriottische/nationale vertogen weerklinken, als wel om een moderne vorm van internationale branding. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de Vlaamse doelstelling dat ‘het herdenkingsproject “100 jaar Grote Oorlog” er [...] toe moet leiden dat de naam Vlaanderen internationale zichtbaarheid krijgt’.Ga naar eindnoot5 | |
[pagina 19]
| |
Een blik op de andere doelstellingen van het Vlaamse project toont dat de politieke inzet van oorlogsherdenking zich ook op andere manieren manifesteert. Vlaanderen heeft de uitgesproken bedoeling om de herdenking te verbinden met het vredesthema. Dit streven wordt verder vorm gegeven in de ambitie om door de herdenking ‘huidige en toekomstige generaties in Vlaanderen [te] sensibiliseren rond thema's als verdraagzaamheid, interculturele dialoog en internationale verstandhouding, met het oog op een open en tolerante samenleving en een actieve internationale oriëntatie’. Hiermee knoopt Vlaanderen aan bij een brede internationale tendens, waarbij in de loop van de tweede helft van de twintigste eeuw de herinnering aan de wereldoorlogen steeds meer geduid werd in termen van internationale samenwerking, mensenrechten en vrede. Dat de Vlaamse overheid de eeuwherdenking wil koppelen aan het vredesthema sluit ook aan bij een lange traditie in Vlaanderen zelf, die de geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog bijna intuïtief verbindt met vrede en ‘nooit meer oorlog’. Dat deze vredesgezinde lezing van de oorlogsherinnering internationaal niet zo vanzelfsprekend is als in de Vlaamse context, mag blijken uit wat voorafging over nationale en vaderlandslievende vormen van herdenking. Dat de vredesboodschap ook niet altijd vanzelfsprekend is voor historici, zal hieronder blijken. Maar eerst een tweede debat dat door de eeuwherdenking wordt opgeroepen. De Franse filosoof Gilles Lipovetsky heeft opgemerkt dat in de herinnering, een sfeer die voorheen vooral ingevuld werd door de cultus van de natie en de publieke zaak, de nadruk steeds meer komt te liggen op het economische nut en de directe of indirecte rendabiliteit van het bewaren van het erfgoed. Volgens hem rukken marktdenken en een commerciële logica steeds meer op in het domein van erfgoed en herinnering.Ga naar eindnoot6 Dit roept bij velen vragen op, ook in Vlaanderen. Met tussenpozen valt er kritiek te horen op privé-initiatieven die als te commercieel worden beschouwd, zoals het brouwen van remembrance-bier of het op de markt brengen van herdenkingspralines. Het debat richt zich soms ook op de sterke toeristische poot van het Vlaamse herdenkingsproject. Toerisme gelinkt aan WOI heeft een zeker economisch belang. In 2007 bezochten bijvoorbeeld 368.000 toeristen de Westhoek en werd een omzet gegenereerd van 35,2 miljoen euro, wat neerkwam op 30 procent van de totale omzet door toerisme en recreatie in de Westhoek. Het Vlaamse project haakt op dit economische belang in. Een van de doelstellingen is niet alleen om Vlaanderen op de kaart te zetten als ‘een internationale topbestemming voor vredestoeristen’Ga naar eindnoot7, maar ook ‘dat er gestreefd wordt naar een aanzienlijke toename van het vredestoerisme in (West-)Vlaanderen’.Ga naar eindnoot8 De Vlaamse overheid heeft de afgelopen jaren al meer dan 20 miljoen euro vrijgemaakt voor toeristische projecten. Columnisten, historici en sommige stakeholders hebben het Vlaamse project hierom bekritiseerd; volgens hen zou het te eenzijdig op toerisme gefocust en te commercieel zijn. Dat de eeuwherdenking van 14-18 een | |
[pagina 20]
| |
economisch belang in zich draagt, is duidelijk. Dat dit risico's met zich meebrengt, is dat ook. Toch is een zekere nuance op zijn plaats. Ten eerste gaat een aanzienlijk deel van de subsidies naar culturele projecten, zoals de herinrichting van musea en de organisatie van kunstmanifestaties. Ten tweede lijkt de overheid zich bewust van een aantal gevoeligheden en risico's. Daarom werd bijvoorbeeld het concept ‘toerisme+’ geïntroduceerd, waarmee men wil erkennen dat WOI-toerisme meer is dan het louter ontsluiten en vermarkten van het erfgoed voor het publiek, en dat er ook aandacht moet zijn voor het ethische kader, betekenisgeving en reflectie. Tegelijkertijd beargumenteert de overheid dat toerisme ook een positieve invloed heeft op erfgoed en herinnering, bijvoorbeeld omdat het de belangstelling en het draagvlak zou vergroten die nodig zijn om het erfgoed te bewaren en te ontsluiten. Zo gaat men in Vlaanderen op zoek naar een evenwicht tussen verschillende doelstellingen en belangen. De praktijk van de komende jaren zal moeten uitwijzen of dit evenwicht gerealiseerd kan worden. Een derde debat over de eeuwherdenking begint bij de kritische opmerkingen die verschillende Belgische historici hebben geuit op het Vlaamse project. Een eerste kritiek stelt, zoals we hierboven hebben gezien, dat het project ‘te Vlaams’ is en dat het onvoldoende oog heeft voor de historische context van 14-18, met name het Belgische kader van de oorlogservaring. Een tweede kritiek heeft betrekking op de vredesboodschap van het herdenkingsproject. Hoewel historici erkennen dat de vredesgedachte politiek waardevol kan zijn, bestaat het risico dat een te sterke nadruk op de ‘zinloosheid’ en de ‘absurditeit’ van de oorlog en op ‘nooit meer oorlog’ als belangrijkste les van de oorlog ons historische begrip dreigt te verduisteren. Tijdens 14-18 ervoeren veel Belgen de oorlog niet als zinloos of absurd. Integendeel, ze lieten zich motiveren door vaderlandsliefde en de vaste wil om familie en natie te verdedigen tegen de brutale agressor.Ga naar eindnoot9 Wat beide kritische opmerkingen met elkaar verbindt, is de bezorgdheid dat het herdenkingsproject het verleden niet alleen zal instrumentaliseren voor hedendaagse politieke doeleinden (identiteit, vrede), maar ook dat dit ons historische begrip van de oorlog in het gedrang zal brengen. Herinnering en erfgoed, zo is de premisse van deze kritiek, zijn immers niet hetzelfde als historisch onderzoek. De kritiek van Belgische historici sluit aan bij een breder internationaal debat. Meer dan één historicus voelt zich vandaag onbehaaglijk bij de hedendaagse prominentie van herinnering en erfgoed. Historici associëren herinnering en erfgoed doorgaans eerder met (natie)politiek, nostalgie en emotie dan met de kritische blik op het verleden die de historicus eigen is. Anderzijds zijn er ook historici die in de grote aandacht van een breed publiek voor herinnering en erfgoed een mogelijkheid zien voor publieksgeschiedenis. Als de zaak goed wordt aangepakt, zo geloven ze, bestaan er niet alleen mogelijkheden om geschiedenis naar een breed publiek te brengen, maar ook om het aan te zetten tot reflectie.Ga naar eindnoot10 | |
[pagina 21]
| |
Een voorzichtig besluit: we kunnen erfgoed en herinnering, en oorlogsherdenking in het bijzonder, misschien het best opvatten als ambivalente fenomenen. Deze conclusie geldt niet alleen voor de verhouding tussen herinnering en geschiedenis, maar ook voor de politieke inzet en de economische dimensie van herinnering en erfgoed. De eeuwherdenking van de Eerste Wereldoorlog draagt, met andere woorden, niet alleen risico's in zich - dat blijkt uit de hierboven beschreven debatten en kritieken -, maar heeft ook een kritisch en emancipatorisch potentieel. Oorlogsherdenking is een meerstemmig fenomeen, een polyfonie die soms harmonieus, dan weer dissonant klinkt. Op voorwaarde dat aan de meerstemmigheid van de geschiedenis recht gedaan wordt en dat het verleden niet gereduceerd wordt tot instrument om een hedendaags doel te dienen, kan de herdenking van de oorlog een aanzet vormen tot kritische reflectie en debat. Niet alleen over de betekenis van oorlog, maar ook van vrede.Ga naar eindnoot11 |
|