Ons Erfdeel. Jaargang 48
(2005)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 643]
| |
Misschien eenzaam, maar niet alleen
| |
Land van slag?Het debacle van Srebrenica in 1995 was een eerste klap voor het zelfbeeld van Nederland. Na de aanslagen van 11 september 2001 in Amerika was er de pijlsnelle opkomst van de charismatische kale dandy in de polder, Pim Fortuyn. Plots leek het bejubelde Poldermodel zelf, waar men van ver naar was komen kijken, geen knip voor de neus meer waard. Eigenlijk was Fortuyn een katalysator: er was een onderstroom in de Nederlandse samenleving die | |
[pagina 644]
| |
het vertrouwen in de politiek al jaren had opgezegd. Fortuyn gaf weliswaar een eigenzinnige maar krachtige stem aan die onderstroom. Toen hij vermoord werd op 6 mei 2002 - het was sinds 1672 geleden dat er nog een politieke moord was gepleegd in Nederland - was het hek even van de dam. En toen moest de moord op Theo van Gogh nog komen. Nederland verloor zijn onschuld. Het land was geen oase meer van multiculturele vrijheid en blijheid en de Nederlanders wisten dat nu. In dat klimaat werd de roep om normen en waarden vernomen, overgenomen door een streng gereformeerde minister-president. De roep om de canon werd ook aangeheven. De kennis van de ‘hoogtepunten’ uit de vaderlandse geschiedenis moest worden aangezwengeld. Maar wat waren die hoogtepunten? De historici werden aangeklampt. Als ware ijkmeesters moesten ze lijsten opstellen met ‘wat iedereen moet weten van onze geschiedenis’, een canon van weetjes, feiten, namen. Maar er was gelukkig ook enige scepsis te bespeuren in het debat: wat iedereen moet weten van onze geschiedenis werd al snel: wat iedereen wil weten van onze geschiedenis. En er werd ook geopperd of het überhaupt nog mogelijk was een canon op te stellen. Als er geen maatschappelijke consensus meer bestaat, hoe kan dan nog een canon worden opgesteld die voor iedereen zou moeten gelden? Maar de minister hakte uiteindelijk de knoop door: voor 1 september 2006 moet er een canon komen van de Nederlandse geschiedenis. Een commissie onder leiding van Frits van Oostrom werd intussen gevraagd zo'n richtsnoer voor het basis- en voortgezet onderwijs op te stellen. Intussen leek Nederland geregeerd door handelaren in angst, zoals een populaire nationale historicus beweerde. Plots bleek het land een strenge immigratiepolitiek te gaan voorstaan, met taal- en inburgeringsexamens in het land van herkomst - een beleid dat je in Vlaanderen niet zou kunnen voorstellen zonder voor Vlaamsbelanger te worden uitgescholden. Plots kwam een minister van Onderwijs met het voorstel om de evolutietheorie op school in discussie te laten gaan met de theorie van het ‘intelligent design’, een theorie die het creationisme salonfähig moet maken. Dezelfde populaire nationale historicus ging tegen de hysterie in met een pamflet dat Gedoemd tot kwetsbaarheid heette. De burgemeester van Amsterdam beweerde dat het zijn taak was ‘de boel bij elkaar te houden’. Ook anderen verdedigden de aloude cultuur van overleg, van ‘pappen en nathouden’, van het geduldig smoren van elk conflict in een redelijk compromis. Toch toont het overweldigende Nederlandse nee in het referendum over de Europese Grondwet volgens Paul Scheffer aan dat de opstand der burgers voortduurt, ‘dat de oude manieren om tegenstellingen te overbruggen, te pacificeren, niet meer werken’. Het onbehagen is er nog altijd en draait ‘om de vraag “wie zijn we nu nog en wat blijft er van ons over in een wereld die | |
[pagina 645]
| |
steeds meer globaliseert”.’Ga naar eind(3) Wat er ook van zij, angst voor het verlies van identiteit en soevereiniteit speelde zeker mee in het stemgedrag van de Nederlandse kiezer bij dat referendum. Wat ik daar nu van vind? Ik twijfel er niet aan dat Nederland deze verwarring te boven komt. Misschien kende Nederland wel vaker dergelijke ‘collectieve radicale breuken met het verleden’, zoals de Amerikaanse en in Amsterdam docerende historicus James Kennedy onlangs opmerkte.Ga naar eind(4) Hij ziet tamelijk lange perioden van saaie consensus in Nederland, gevolgd door een instabiele periode (zoals de jaren '60) waarin de oude overeenstemming uiteenvalt en waarin wordt afgerekend met de oude manier van denken en doen. Het kind wordt dan vaak met het badwater weggegooid. Geert Mak, de populaire nationale historicus van daarnet, beaamt dat de generatie van de jaren '60, zijn generatie, nationale identiteit heeft verwaarloosd en gebagatelliseerd. Zo ontstond een leegte waarin niemand nog wist wat het betekende Nederlander te zijn. Hij ziet een verschil met België. Omdat dat land de schoolstrijd en de taalstrijd heeft gekend, beweert hij, zijn Vlamingen bewust blijven nadenken over culturele identiteit: die zou er nooit vanzelfsprekend zijn geweest. In Nederland daarentegen was identiteit eeuwenlang zo vanzelfsprekend dat men op de duur niet meer wist wat het betekende Nederlander te zijn. Er zit wel iets in die stelling van Mak.Ga naar eind(5) Ik vertrouw er intussen op dat na deze tsunami in de polder de gulden middenweg weer wordt opgezocht, de terp of de dijk. Ik vertrouw op de Nederlandse instellingen, op een civiele en ambtelijke cultuur die er steviger verankerd zijn dan in België en Vlaanderen. Intussen is het meegenomen dat een bepaalde Hollandse arrogantie lijkt te verdwijnen, dat het lied van de dwaze bijen een toontje lager gezongen wordt. Wat er ook van zij, de tijd is voorbij dat Nederland wat meewarig neerkeek op dat landje in het zuiden: je kon er wel goed eten en de mensen waren er, hoewel bizar, best wel aardig, ook in hun taaltje dat ‘Vlaams’ of ‘Belgisch’ werd genoemd, maar het was toch vooral een land dat je niet echt ernstig hoefde te nemen, tenzij als doorgangsgebied naar Frankrijk. Nu verschijnen er boeken met de titel: Belgen doen het beter. Zes redenen om morgen te emigreren. Het boek is geen lofzang op België, maar het neemt het land ten minste au sérieux. Dat was ooit anders. Nu schoffeert een Belgische minister van Buitenlandse Zaken de Nederlandse minister-president en beweert in één moeite door dat het referendum over de Europese Grondwet in België beter zou zijn aangepakt. Quod non overigens. | |
Intussen in het zuidenIn dat zuiden is Vlaanderen intussen binnen België geëmancipeerd, althans op economisch en politiek vlak. De agenda van de Vlaamse Beweging is gro- | |
[pagina 646]
| |
tendeels uitgevoerd. Over de onvoltooide emancipatie op cultureel gebied valt nog wel een en ander te zeggen - zo vind ik dat Vlamingen te snel te rijk zijn geworden, en dat een taalkundige en culturele emancipatie geen gelijke tred heeft gehouden met de economische welvaart. Burgerzin is in Vlaanderen nog een zeldzaam goed, om van staatszin maar te zwijgen. Vlaanderen heeft dan wel een artistieke avant-garde die mooi weer speelt in het buitenland, maar een politieke partij die culturele openheid als een gevaar ziet, groeit er gestaag. Wij zullen het intussen geweten hebben: België bestaat in 2005 175 jaar. Men vroeg aan een Zwitser een tentoonstelling te maken over het land en men werd op zijn wenken bediend. Harald Szeeman kwam, zag en overwon met Visionair België in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten. Szeeman veranderde de oude jas van België in een tovenaarsmantel. Wellicht heb je daar juist een buitenstaander voor nodig die onbevangen op je eigen clichés komt afgemarcheerd en een lofzang aanheft op de belgitude. Het woord is gevallen. Belgitude. Ze bestaat. Tot spijt van wie het benijdt. België speelt in elke verhouding van Vlamingen met de buitenwereld op de achtergrond een rol. En ook al schaffen de Belgen het land zelf af, dan zal het buitenland het nog in leven houden. De gemeenplaatsen van die belgitude zijn onderhand bekend. Het gaat in dat taalspel bijna altijd om een cocktail van mild anarchisme, verwarrend surrealisme, spot en vooral zelfspot. Maar er is meer aan de hand met die belgitude. Heel wat Vlaamse intellectuelen en kunstenaars staan wantrouwig tegenover een autonomer wordend Vlaanderen dat als bekrompen en cultureel verschraald wordt ervaren. De retoriek van sommige Vlaamse bewindsvoerders - de retoriek van alle begin - is daar natuurlijk niet vreemd aan geweest. De hete adem van één bepaalde politieke partij vandaag evenmin. Van de weeromstuit keren deze intellectuelen terug naar de ‘Belgische’ natie. Juister gezegd: ze vinden België opnieuw uit. Het Belgische model wordt dan ‘ironisch’ beleefd als een zachtaardig Absurdistan, dat geen identiteit heeft en daarom juist te verkiezen is in dit tijdperk van identités meurtrières. Deze postmodernen willen ergens bijhoren, maar niet helemaal. Ze willen iets zijn, maar nooit volledig. Deze ontheemden hebben een troostend decor nodig, een nostalgisch alibi. Het lichtelijk anarchistische en verdraagzame België voldoet perfect. Het wordt zelfs uitgeroepen tot paradoxaal model. Maar kun je de Vlaamse politieke ruimte als dusdanig afwijzen, het project zelf van de Vlaamse natievorming ter discussie stellen en als alternatief alleen de lof zingen van een België dat hoe dan ook in de werkelijkheid zijn organisatorisch deficit reeds heeft getoond? De crisis rond het pakjesbedrijf DHL en de geluidsnormen voor de nationale luchthaven Zaventem, de im- | |
[pagina 647]
| |
passe van Brussel-Halle-Vilvoorde (het kiesarrondissement dat maar niet gesplitst raakt, niettegenstaande een vonnis van het hoogste rechtscollege) en de asymmetrische regeringscoalities op federaal en regionaal niveau hebben nu wel definitief de grenzen van het Belgische federale model getoond. Het uitdragen van België als flou artistique is dan ook een abdicatie. Hoe recent en kunstmatig de Vlaamse constructie ook is, ze is ook de vrucht van een emancipatiebeweging. Ze is gemaakt, maar ook niet uit de lucht komen vallen. Er beantwoordt wel degelijk iets aan, ook al is dat iets niet zo duidelijk af te bakenen. Sinterklaas bestaat niet, maar het Sinterklaasfeest wel. Pas als Vlaanderen dat ethos van emancipatie niet zou uitstralen en uitdragen, zou het niet meer dan een klein België zijn, en zou de moeite van honderdvijftig jaar Vlaamse Beweging vergeefs zijn geweest. Democratische Vlaamse burgers moeten intussen gewoon de twee niveaus - het Belgische en het Vlaamse - met hun wakkere kritiek blijven bestoken, en telkens uitmaken welk van de twee niveaus voor een gegeven probleem het beste is. Ze hebben vooral recht op een goed functionerend land, zindelijk bestuurd op alle niveaus, met instellingen die werken en communautaire spelregels die gerespecteerd worden. Uiteindelijk is de vraag of er meer of minder België moet komen ondergeschikt aan de vraag naar een ander en een beter België. Ik zeg dit allemaal als Belg, als Nederlandstalige Belg, als Vlaming. Vraag mij nu niet daartussen te kiezen. Maar ik zie wel dat het ironisch beleefde Belgische nationalisme van de artistieke en intellectuele elite onbedoeld een objectieve bondgenoot kan worden van een behoudsgezind belgicisme, het Belgique de papa, met zijn vertakkingen naar een bepaalde zakenwereld, een bepaalde elite en het hof. Dat kan toch niet de bedoeling zijn van ironie, laat staan van de wakkere burger. Wat stel ik voorlopig voor? Dat Vlamingen aanvaarden én Vlaming én Belg te zijn. En/en is pragmatischer en soepeler dan het rigide of/of. Dat zij het verschil aanvaarden tussen een natie, de Vlaamse, en een staat: België - men kan leven in de twee. Dat zij hoffelijk en beginselvast hun taal spreken daar waar de wet hen dat garandeert en - in alle andere gevallen - even hoffelijk die van de ander. Dat zij Brussel niet loslaten. Hun hoofdstad is met Washington en Tokio één van de drie grote beslissingscentra in de wereld, of zij dat nu graag hebben of niet. Het is alleen al belangrijk er te zijn: onverkrampt en hoffelijk, beginselvast als het moet en soepel als het maar even kan. | |
Over de HST ofte Hoge Samenwerkings TreinNu wij Nederland, Vlaanderen en België iets scherper in het vizier hebben gekregen, kunnen wij het hebben over wat hen bindt en scheidt. Wij hebben intussen definitief afscheid genomen van het woord dat decennia lang het | |
[pagina 648]
| |
vlaggenschip was van de toenadering tussen Vlaanderen en Nederland: integratie. Bijna vijftien jaar na de ophefmakende woorden van de toenmalige Nederlandse minister van Cultuur, Hedy d'Ancona, in Brussel over één taalmaar geen cultuurgemeenschap voor Nederland en Vlaanderen (1991), is het nu wel doorgedrongen tot (bijna) iedereen: de culturele ‘integratie’, die een opname veronderstelde in een (groter) geheel, heeft niet plaatsgevonden. Om van de Groot-Nederlandse gedachte maar te zwijgen: die is op sterven na dood. Ze leefde overigens bijna alleen in Vlaamse hoofden. De relaties zijn verzakelijkt. Men spreekt nu over samenwerking. Jozef Deleu was de eerste om dat te doen. In 1989 pleitte hij al in een opiniestuk in De Standaard voor pragmatisme, voor een mariage de raison. Vlaanderen heeft de mythe van de gezamenlijke ‘Nederlandse’ cultuur, Vlaanderen heeft vooral de taaleenheid lang nodig gehad om zich binnen België tegenover de ‘Franse’ cultuur te emanciperen. Toen Vlaanderen economisch sterker en zelfbewuster werd, had het het predikaat ‘Nederlands’ niet meer nodig: in 1973 werd het Nederlands bij wet tot officiële taal van de Vlaamse Gemeenschap verklaard, maar de ‘Nederlandse’ gemeenschap in België veranderde in 1980 haar naam in ‘Vlaamse’ gemeenschap, en dit proces van ‘vervlaamsing’ gaat sindsdien onverminderd voort. De BRT, Belgische Radio en Televisie, werd de BRTN: Nederlandstalig, en uiteindelijk de Vlaamse VRT. Het Franstalige blad van de vereniging Ons Erfdeel vzw, Septentrion, had oorspronkelijk als ondertitel ‘Revue de culture neerlandaise’. Sinds 1996 luidt die ondertitel accurater en wijselijker: ‘Arts, lettres et culture de Flandre et des Pays-Bas’. De nevenschikking heeft het gehaald. En Ons Erfdeel heet sinds 2003 niet meer ‘Algemeen-Nederlands’ maar ‘Vlaams-Nederlands cultureel tijdschrift’. Het besef dat Vlaanderen en Nederland moeten samenwerken, leeft. Zeker in het officiële discours. En meer in Vlaamse dan Nederlandse beleidsbrieven.Ga naar eind(6) Dat partnerschap, die samenwerking, blijft asymmetrisch. De ene partner is een regio, de andere een staat: er is dus een verschil in statuut én in kritische massa. De boutade dat samenwerking voor Nederland belangrijk en voor Vlaanderen noodzakelijk is, staat nog altijd overeind. Omdat beide partners niet gelijk zijn, moet de samenwerking er juist één zijn tussen gelijkwaardigen. In de dossiers van de Scheldeverdieping, de HSL of hogesnelheidslijn en de IJzeren Rijn speelde en speelt het welbegrepen eigenbelang van beide betrokkenen. Na heel wat gepalaver - vertragingstactieken, zeggen ze in Antwerpen - is de beslissing de Schelde te verdiepen eindelijk gevallen en mag Vlaanderen betalen. De Nederlanders zijn erin geslaagd dit dossier handig te verbinden met dat van de HSL: de Schelde valt nochtans onder Vlaanderen en de treinen onder België. Maar zo zag men dat in het Noorden niet. Daar werd hard onderhandeld en is - verdelend en heersend - zo veel | |
[pagina 649]
| |
mogelijk uit de brand gesleept. Het debat in de Tweede Kamer op 16 november 2004 over de IJzeren Rijn - deze spoorverbinding tussen Antwerpen en de Ruhr, die ook door Nederlands Limburg loopt, nota bene door een stiltegebied - leverde memorabele uitspraken op als: ‘Hoe lang blijven de verdragen geldig?’ (het ging hier over het Belgisch-Nederlandse Scheidingsverdrag van 1839). En: ‘Is wel eens overwogen om het verdrag op te zeggen?’ (‘Ooit eraan gedacht om het verdrag van Munster uit 1648 op te zeggen?’, ben ik dan geneigd te roepen) en deze, nog mooiere uitspraak: ‘Het beste wat we met die Belgen hebben, is een grens’. Het Internationaal Arbitragehof in Den Haag was uiteindelijk nodig om het dossier van de IJzeren Rijn te ontmijnen. De treinen zullen weer rijden en beide landen moeten de kosten, ook de milieukosten, delen, was het Salomonsoordeel. Maar de Tweede Kamer is intussen weer rustig aan het vertragen geslagen. Dit maar om te zeggen dat het in politiek om harde, nationale - versta: economische - belangen gaat. Die HST ofte Hoge Samenwerkings Trein spoort, maar nog niet heel snel. Er is nu eenmaal ook een oude animositeit tussen Belgen en Nederlanders, die nu en dan de kop opsteekt: bij nationale voetbalwedstrijden, bij Antwerpse schepenen die Marokkanen boven ‘Ollanders’ verkiezen, en bij ministers van Buitenlandse Zaken. Het heeft te maken met een historische Nederlandse veronachtzaming van wat zich in België heeft afgespeeld, en met een verongelijktheid van de Vlaming tegenover de Nederlander die dan weer voor een onderhuids ‘anti-hollandicisme’ (de term is van Heldring) zorgt. Dezelfde Heldring merkte in zijn column in NRC Handelsblad onlangs terecht op dat er geen enkele reden meer is voor die verongelijktheid, dat gevoel van achterstand. Vlamingen hebben het immers gemaakt, en hij besluit: ‘In elk geval mogen de Nederlanders er geen rekening mee houden dat, naarmate Vlaanderen sterker en zelfbewuster wordt - en er is geen beter voorbeeld van een geslaagde emancipatie dan dat hetwelk Vlaanderen de laatste honderd jaar gegeven heeft (hoewel het aan Nederland grotendeels voorbijgegaan is) - het zich vaker op de Nederlandse lijn zal bevinden. Ook dat is Europa.’Ga naar eind(7) Heldring heeft het goed gezien: een onbedoeld neveneffect van de Vlaamse emancipatie binnen België is het wegvallen van de behoefte aan het Nederlandse model en dan van het model tout court. Dat is verontrustend. Vlaanderen dreigt zich immers te isoleren van Nederland, net zoals het zich meer en meer isoleert van zijn Franstalige landgenoten. Het dreigt op zichzelf terug te vallen. | |
Instrumenten van samenwerkingAlleen al om die terugval tegen te gaan is samenwerking met Nederland belangrijk. Gelukkig is die samenwerking er. Zij vindt plaats. Niettegenstaande | |
[pagina 650]
| |
alle verschillen in ambtelijke, administratieve en politieke cultuur. De Vlaams-Nederlandse samenwerking beschikt daarbij over vele instrumenten. Het zijn niet de minste. Ik noem er enkele: de Taalunie (sinds 1980), de Commissie Cultureel Verdrag (sinds 1995), het Theaterfestival (sinds 1987), het Vlaamse cultuurhuis de Brakke Grond in Amsterdam (sinds 1981) en het Vlaams-Nederlandse huis deBuren in Brussel (sinds 2004), de satelliettelevisie het Beste van Vlaanderen en Nederland (BVN), het samenwerkingsakkoord tussen de filmfondsen. En dan hebben we nog niets gezegd over Benelux, Euregio Scheldemond en Euregio Maas-Rijn. De Taalunie had bij haar oprichting in 1980 tot doel ‘de integratie van Nederland en de Nederlandstalige gemeenschap in België op het gebied van de Nederlandse taal en letteren in de ruimste zin.’ Het monument van de taal is in die kwarteeuw meer en meer een instrument geworden, in dienst van de taalgebruiker. Naar die laatste gaat in het beleid vandaag bijna alle aandacht uit. Er wordt niet meer aan monumentenzorg gedaan.Ga naar eind(8) En daar is veel voor te zeggen. Het gaat namelijk goed met het Nederlands. Het wordt gesproken door meer dan 22 miljoen mensen in Nederland en Vlaanderen. Daarmee staat het Nederlands op de wereldranglijst van ongeveer zesduizend talen rond de vijfendertigste plaats. Dat is niet gering. In twee staten bezit het een dominante status. Je hoort de taal ook in Suriname en op Aruba en de Nederlandse Antillen. Suriname is in 2003 zelfs toegetreden tot de Taalunie. Er zijn nog nooit zoveel sprekers geweest van het Nederlands. Meer dan ooit studeren buitenlanders Nederlands. Aan zo'n 250 universiteiten in meer dan vijftig landen wordt Nederlands onderwezen. Zo zijn er meer Duitse studenten die Nederlands als hoofdvak volgen dan Nederlandse studenten die Duits studeren als hoofdvak. Het is een goed beschreven taal met een welomschreven standaard en een bloeiende literatuur. De taalproductie is indrukwekkend. Of het Nederlands over honderdjaar nog zal bestaan, hangt af van de taalgebruikers zelf, zegt de Taalunie. Én - voeg ik daaraan toe - van hun zorg en aandacht voor deze taal. Want laat ons wel wezen: zonder die zorg, die bewuste aandacht, dat onderhoud - dus toch een beetje monumentenzorg? - zal het ook niet gaan. Naast de nadruk op de taalgebruiker zelf, zet de Taalunie in haar beleid ook in op variatie. Daar is ook veel voor te zeggen. Alleen mag het geen vrijbrief geven aan het uiteendrijven van het Nederlands, gesproken in Nederland, en dat in België. Het Zuiden heeft een andere taalgeschiedenis dan het Noorden. De Vlamingen hebben het Nederlands als een vreemde taal moeten aanleren, en eigenlijk doen ze dat vandaag de dag nog. Het Nederlands is een zondags pak, dat met de jaren wel makkelijker is gaan zitten, maar nog altijd des zondags is. Wat wil je als pas sinds het begin van de jaren | |
[pagina 651]
| |
dertig van de twintigste eeuw het middelbaar onderwijs in Vlaanderen in het Nederlands wordt gegeven? Tot voor kort kwamen de meeste Vlamingen tot het Nederlands vanuit een dialect. De hete adem van het Frans blies en blaast hen daarbij nog vaak in de nek. Vandaag lijken veel Vlamingen zich te nestelen in een tussentaal, halverwege tussen dialect en standaardtaal in. De Vlaamse taalkundige Frans Debrabandere gaf onlangs nog een sombere analyse van wat hij noemde: ‘Het echec van ABN-actie in Vlaanderen’: ‘We hebben het dialect gestigmatiseerd, Vlaanderen zijn dialect afgeleerd en het naar de tussentaal gedreven, al was dat net niet de bedoeling. Intussen kennen onze jongelui hun mooie dialect niet meer, en kennen ze nog altijd geen Nederlands. Jammer.’Ga naar eind(9) Joop van der Horst, een Nederlandse taalkundige die in Leuven doceert, nuanceert. In de twintigste eeuw heeft het Algemeen Nederlands (AN) volgens hem drie fasen doorlopen: de eerste was die van het chique ABN (Algemeen Beschaafd Nederlands), die liep van 1895 tot ongeveer 1920. De standaardtaal was toen een onderscheidingsmiddel voor de - kleine - bovenlaag. Dat verklaart trouwens waarom het ABN in Nederland is ontstaan. In Vlaanderen was de sociale bovenlaag natuurlijk Franstalig. Van 1920 tot 1970 liep de periode van het ‘burgerlijke’ ABN. Het Standaardnederlands was toen zowel in Nederland als in Vlaanderen een middel voor sociale emancipatie, een werktuig voor de kleine burgerman en de geschoolde arbeider om hogerop te komen. Eerst speelde de radio en later de televisie een belangrijke rol in dit proces. Netjes praten was belangrijk in het midden van de vorige eeuw. Denk maar aan de ABN-kernen en de taalprogramma's op tv. De laatste fase is die van het democratische ABN. Democratisch omdat nu iedereen AN praat, of iets wat tussen AN en dialect is zit, tussentaal dus, ook wel ‘Verkavelingsvlaams’ genoemd in België, ‘Schoon Vlaams’, of ‘Poldernederlands’ in Nederland. De norm is minder eenduidig geworden. Die democratisering van het AN loopt gelijk met die van het onderwijs. Eigenlijk spreken volgens Van der Horst nu meer mensen AN dan ooit. Het is misschien niet het meeste beschaafde soort maar de samenleving heeft dan ook nooit ‘kamerbreed’ AN gesproken.Ga naar eind(10) Moeten we nu bezorgd zijn voor de toekomst van het Nederlands, vraagt Van der Horst zich af. Is het glas nu halfvol of halfleeg? Eén ding geeft hij schoorvoetend toe: de standaardtaal staat, misschien, enigszins, onder druk. En we hebben, meer dan vroeger, een standaardtaal nodig omdat de moderne communicatiemiddelen meer gebaat zijn bij een standaard. Ik ben iets somberder dan Van der Horst. In Vlaanderen lijkt het ‘streven’ naar de standaardtaal verdwenen. Vroeger wisten Vlamingen dat ze nog geen Nederlands spraken, maar er was consensus over de marsrichting: richting standaardtaal. Die consensus lijkt af te brokkelen. Als een standaardtaal een dialect is met | |
[pagina 652]
| |
een leger, dan ben ik voorstander van het leger. En van een marsrichting. Gelukkig blijft de Vlaamse openbare omroep VRT ‘bewaker en gangmaker van het Nederlands in Vlaanderen’ en wil ze uitdrukkelijk ‘de norm voor de Belgische variant van de Nederlandse standaardtaal zijn en blijven’.Ga naar eind(11) Wij hebben het tot nu toe over taal gehad. Maar de Taalunie ontwikkelt ook letterenbeleid. En naast de Taalunie zijn het vooral de literaire fondsen die het lot van de literatuur behartigen. Aan Nederlandse kant zijn dat het Fonds voor de Letteren en het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds (NLPVF); aan Vlaamse kant (en op het Nederlandse model geïnspireerd), het Vlaams Fonds voor de Letteren. Het momentum voor een fusie tussen beide fondsen lijkt gepasseerd, als dat er ooit geweest is. De fondsen onderbrengen bij de Taalunie is zeker geen haalbare kaart meer. Daarvoor is de bedrijfscultuur van de verschillende organisaties te sterk uit elkaar gegroeid. Maar zolang de instellingen elkaar niet als concurrenten zien, zolang de persoonlijke contacten goed zijn en er wederzijds informatie wordt uitgewisseld, valt er met wat overlapping wel te leven. Er is één Nederlandse literatuur, maar die wordt wel geschreven in Nederland, België, Suriname en de andere warme delen van het koninkrijk. Natuurlijk bestaat er een ‘Vlaamse’ literatuur. Die in het Nederlands geschreven literatuur is bepaald door een Belgische context: de Vlaamse Beweging, het katholicisme, de collaboratie, de moeizame omgang met de standaardtaal spelen er een rol in. Hugo Claus kan alleen uit Vlaanderen, uit België komen. In het grote en genereuze huis van de Nederlandstalige literatuur zijn er dus vele kamers. Je kunt dus een ‘Vlaamse’ schrijver zijn en schrijven in het Nederlands. Volgens dezelfde logica kun je overigens ook een Vlaamse schrijver zijn en schrijven in het Frans: in het Verhaerenjaar wil ik hier graag op deze flamboyante auteur wijzen en bijvoorbeeld zijn Toute la Flandre rekenen tot de Vlaamse literatuur. Vijftien jaar na de oprichting van de Nederlandse Taalunie sloten Vlaanderen en Nederland in 1995 een cultureel verdrag dat het elgisch-Nederlands Cultureel Akkoord van 1946 verving. Uit dit verdrag sproot de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland voort. De commissie verzamelt alle vormen van Vlaams-Nederlandse samenwerking, verspreidt publicaties, organiseert conferenties (over Kunstonderwijs, Welzijn en in 2006 over Erfgoed) en bekogelt de overheden in Vlaanderen en Nederland met vele adviezen die deze samenwerking moeten bevorderen. Ze slaagt er meer en meer in mensen samen te brengen die niet meer uitsluitend tot de traditionele Vlaams-Nederlandse gestaalde kaders behoren. Zo werd in 2001 onder auspiciën van de Commissie Cultureel Verdrag het Vuurtorenmodel opgezet dat speelplekken subsidieert die bij voorrang theaterproducties uit het buurland tonen. Het was de bedoeling het effect van de | |
[pagina 653]
| |
Vlaamse golf uit de jaren '80 van de vorige eeuw te verlengen. Toen hadden Vlaamse theatermakers en -producties groot succes in Nederland. In 1987 werd het Theaterfestival gecreëerd dat de beste producties van het jaar in een festival in Vlaanderen en Nederland opnieuw uitvoert. Het festival werd in 2004 opgeheven, maar uiteindelijk toch voor 2005 gered, vooral door toedoen van Vlaanderen. Het festival bleef een diptiek - Brussel en Amsterdam - maar in Amsterdam werd het wel aangekondigd als ‘de Vlaamse keuze’. Omdat de enige keuzeheer van deze selectie een Vlaming was? Er blijkt toch een wereld van verschil te bestaan tussen theater in Noord en Zuid. Er is een andere traditie van spreken over theater.Ga naar eind(12) Ook de taalvariatie tussen Noord en Zuid lijkt voor een zekere verwijdering te zorgen: Vlaamse acteurs en producties gaan assertiever om met de Vlaamse taalvariant dan vroeger, en dat bevordert het wederzijds begrip niet. Sommige Vlaamse theatermakers verkiezen Frankrijk boven Nederland, omdat de sfeer er leuker is en het succes groter. Toch lijken de voordelen van de schaalvergroting in een groter taal- en speelgebied evident. De uitwisseling van makers en producties eveneens. De Vlaamse regisseurs Ivo van Hove, Guy Cassiers en Dirk Tanghe maakten een groot deel van hun carrière in Nederland. De Nederlander Johan Simons kwam intussen naar Gent. Men doet er goed aan het Vuurtorenmodel te bestendigen en te verfijnen. Het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in Brussel, het late antwoord op het Vlaamse cultuurhuis de Brakke Grond in Amsterdam, krijgt, na de oprichting in 2004, nu zijn doorstart onder leiding van een nieuwe directeur. Dit cultureel instituut moet in de hoofdstad van Europa, anders dan de Brakke Grond, de cultuur van Vlaanderen én Nederland presenteren en een forum bieden voor debat. Houd dat huis in de gaten. Het is van groot belang. In Brussel - een moeilijke, een boeiende stad, het broodnodige venster van Vlaanderen op de wereld - moet de Nederlandstalige cultuur onverkrampt zichzelf presenteren aan Europa en de wereld en tegelijk het debat met die wereld aangaan. En dan is er nog het Beneluxverdrag uit 1958, in 2008 na vijftig jaar aan een herziening toe. Heeft de Benelux nog toekomst? De economische constructie van 1958 is in elk geval achterhaald door de feiten. Een nieuwe Benelux zou een feitelijke politieke krachtenbundeling kunnen zijn, en als dusdanig een tegengewicht bieden tegen de grote lidstaten uit de Europese Unie. Om deze nieuwe Benelux een kans te geven, zal Nederland evenwel minstens zijn Atlantische oriëntatie moeten relativeren (en zijn geloof de grootste van de kleine naties te zijn) en Franstalig België zijn wantrouwen tegenover een meerderheid van Nederlandstaligen. Maar ziet het daar vandaag de dag naar uit? Denk aan de IJzeren Rijn, de Westerschelde en de persoonlijke koele relaties tussen Verhofstadt en Balkenende, om van de ideolo- | |
[pagina 654]
| |
gische kloof maar te zwijgen. Wat zal ook de verhouding en afstemming zijn tussen Belgisch-Nederlandse en Vlaams-Nederlandse samenwerking? En Nederland deed samen met Groot-Brittannië de top van Brussel in juni 2005 nog springen. Over geld dan nog. Nationaal belang primeerde op Europees belang, orakelde de Belgische premier. De Benelux bestond even niet. | |
Europa's kracht ligt in de provincieEn zo komen we vanzelf op Europa. De crisis van de Europese eenmaking die wij op dit ogenblik meemaken heeft met veel te maken, maar zeker met het democratische deficit van dat eenmakingsproces. Men heeft decennia lang nagelaten democratische legitimatie te vragen aan de burgers in Europa. In dat Europa hebben we op het Verdrag van Maastricht (1991) moeten wachten voor een cultuurparagraaf (artikel 151). Men heeft daarbij geopteerd voor de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel: de Europese Unie moet niets ondernemen wat de lidstaten even goed (of beter) zelf kunnen doen, als men maar niet raakt aan het vrije verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal. De lidstaten zijn dus verantwoordelijk voor cultuurbeleid. Maar een gesubsidieerde eigen filmindustrie druist in tegen het principe van de vrije economische mededinging, een vaste boekenprijs ook. En wat doe je met de openbare omroepen? Voor culturele ‘producten’ werd dus door Europa een uitzondering gemaakt: de befaamde ‘culturele uitzondering’ (exception culturelle) was geboren. Landen mogen maatregelen nemen om hun eigen cultuur te beschermen en te stimuleren. Het zal zaak zijn die culturele uitzondering nu te verdedigen en er tegelijk voor te zorgen dat ze geen alibi wordt voor een krampachtige terugval op de eigen identiteit. ‘Europa's kracht ligt in de provincie’, zei Benno Barnard provocerend op een debat over de toekomst van het Europese theater in Maastricht tijdens het voorjaar van 2005. Hij had gelijk: Europees theater is Tsjechisch theater, Vlaams theater, Italiaans theater enz. Geworteld in zijn eigen traditie moet het zich openen voor het andere, de andere; moet het de confrontatie aangaan met die andere. Dat is ware culturele diversiteit, geen eenheidsworst. Maar de Europese Unie is in crisis. Het nee bij de referenda in Frankrijk en Nederland en het mislukken van de Europese top in juni 2005 heeft ons met de neus op de feiten geduwd. Er is in sommige landen een debat over Europa, maar er is geen Europees debat omdat er geen Europese openbare ruimte of geen Europees forum is waarop dat debat gevoerd zou moeten worden. De verklaring is eenvoudig: er is vooralsnog geen forumtaal voorhanden voor dat debat. Zelfs het Engels heeft als dominante lingua franca dat forum nog niet gecreëerd. Een forum veronderstelt immers respondenten die op elkaar reageren. Opiniemakers blijven blijkbaar opgesloten in hun taalruimte die dan nog vaak samenvalt met hun nationale ruimte. De immer scherpzin- | |
[pagina 655]
| |
nige Nietzsche had helaas gelijk toen hij meer dan een eeuw geleden de natie definieerde als mensen die dezelfde taal spreken en dezelfde kranten lezen. En naar dezelfde televisiekanalen kijken. Daarom is België wel een staat maar geen natie. Lees er maar eens De Standaard en Le Soir op na: die worden gemaakt en gelezen in twee verschillende werelden. Is dat erg? Soms wel, maar het is ook een levend bewijs van diversiteit, en we moeten die nu maar eens beginnen te aanvaarden met al haar consequenties. Men heeft in Europa altijd de mond vol over culturele diversiteit. Wel, taaldiversiteit is daar de ruggengraat van. Anderzijds dreigt er een democratisch deficit als we uit het oog verliezen dat het publieke forum maar één officiële taal kan verdragen, juist omdat pas dan gelijke condities worden geschapen voor alle deelnemers aan het maatschappelijk verkeer. Vlaanderen en Nederland delen ten minste dezelfde taal, denkt u nu. Delen ze dan dus ook hetzelfde forum? Taalgemeenschap is blijkbaar een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde voor cultuurgemeenschap. Nietzsche had het in zijn definitie van natie ook over dezelfde kranten lezen. En sinds de komst van commerciële televisie in Vlaanderen in 1989 kijken Vlamingen nog nauwelijks naar Nederlandse zenders. We kijken naar elkaars series, maar ondertitelen ze. Er komen geregeld Vlamingen aan bod in Nederlandse media en Nederlanders worden ook aan het woord gelaten in Vlaamse, maar het openbare debat blijft men grotendeels voeren binnen de nationale grenzen. De andere dient als spiegel, soms als model, maar er is geen discussie waaraan Vlamingen en Nederlanders gelijkelijk deelnemen en waarin vertegenwoordigers van beide landen veelvuldig op elkaar reageren en aan elkaar refereren. ‘Het besef van één Nederlandstalige culturele ruimte is tot nu toe nog niet in het collectief bewustzijn doorgedrongen’, constateert Annick Schramme.Ga naar eind(13) Dat klopt, en ik denk niet dat het er ooit van komt. Maar moet dat? Is het niet interessanter elkaars verschillen te aanvaarden en er lering uit te trekken? En laat mij duidelijk zijn: het spreken van dezelfde taal, met alle verschillen die ik niet uit de weg wil gaan, blijft de sterkste troef bij echte samenwerking. Hechte samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland, gecombineerd met een presentatie van die twee-eenheid naar buiten, als een spiegel voor Europa, is uiteindelijk een interessant experiment. Een regio en een natiestaat werken samen zonder irredentistische ambities en presenteren zich samen aan de buitenwereld. Het is een Europees experiment par excellence: als het faalt, hoe zal Europa dan ooit werken? Paul Scheffer schreef in het opiniestuk ‘Ik wil een motie van treurnis indienen: Nederland lijdt aan een cultureel tekort’: ‘Het is eenvoudig: wanneer we Vlaanderen niet willen zien, dan betekent onze betrokkenheid bij Europa helemaal niets, behalve economische eigenbaat.’Ga naar eind(14) | |
[pagina 656]
| |
MeerwaardeHet is duidelijk. De meerwaarde van Vlaams-Nederlandse samenwerking zal telkens moeten worden aangetoond. Wij staan er vandaag niet slecht voor om dat te doen. Meer dan ooit lijkt Nederland zich bewust en met aandacht te keren naar België en Vlaanderen. Laat ons dat momentum grijpen. Samenwerking heeft voordelen voor de partners zelf: zij dwingt Vlamingen te ontsnappen aan een op de loer liggend provincialisme door confrontatie met het grotere Nederland; zij dwingt Nederlanders na te denken over hun verzwegen staatsnationalisme. Zij zorgt voor schaalvergroting, toegenomen kritische massa. De meerwaarde van samenwerking is evident als het gaat om het opkomen voor het Nederlands in Europa en de wereld. Een taal gesproken door tweeëntwintig miljoen mensen, die wonen in twee lidstaten van de Europese Unie, zet men niet opzij. In alle taalgebonden culturele sectoren is de meerwaarde ook duidelijk: toneel-, film- en televisiemakers krijgen een groter achterland als ze samenwerken. De voordelen van deze schaalvergroting lijken mij evident. Vlamingen zijn gevoelig voor taal en hebben nogal wat expertise opgebouwd met taalproblemen. Zo heeft België het Europees handvest voor regionale talen of talen van minderheden niet ondertekend. Nogal wat Vlamingen vrezen namelijk dat Franstaligen in de Brusselse rand, die in Vlaanderen ligt, het Frans als ‘minderheidstaal’ willen laten beschouwen. Voor Nederlanders is taal dan weer vanzelfsprekend. Nederland heeft het handvest wel ondertekend en geratificeerd, en het Fries voorgedragen voor uitgebreide en actieve bescherming. Twee pogingen in de Nederlandse Tweede Kamer om de speciale status van het Nederlands in Nederland in de grondwet te verankeren, faalden dan ook. Misschien is de derde poging de goede? Om het met een boutade te zeggen: voor Nederlanders is het Nederlands zo vanzelfsprekend dat ze er onverschillig mee omspringen; voor Vlamingen ligt taal zo gevoelig dat ze er vaak verkrampt door geraken. Ook hier kunnen wij, van elkaar lerend, samen meer dan alleen. Ik wil hier alleen nog oproepen om in de communicatie met het buitenland - Europa en de wereld - helder en duidelijk te zijn over de taal die gesproken wordt in Nederland en Vlaanderen en dus altijd te spreken over ‘Nederlands’ (en niet over ‘Vlaams’, ‘flamand’ of ‘Olandese’). Ik moet helaas constateren dat dit nog niet altijd het geval is. Is het onwetendheid? Dat men die dan bestrijdt. Worden er fouten gemaakt door anderstaligen? Dat men ze dan herstelt. Vlamingen en Nederlanders kunnen in Europa ook het voortouw nemen in het pleiten voor meertaligheid. Meertaligheid moet de dominantie van het Engels counteren. Engels is natuurlijk noodzakelijk, maar niet voldoende. | |
[pagina 657]
| |
Dat moet de leidraad zijn van de te voeren taalpolitiek. Het Engels niet bevechten, maar andere talen naast het Engels koesteren. In de praktijk betekent dat voor Vlamingen en Nederlanders vooral opkomen voor de kennis van het Frans en het Duits, de talen van de buurlanden (voor Vlamingen zelfs van het eigen land), die alleen al belangrijke handelspartners zijn. Ik vraag mij zelfs af waarom wij het aanleren van deze twee talen niet positief zouden discrimineren. Ik betreur het ten stelligste dat de kennis van het Frans afneemt in Vlaanderen. Laat ons zeggen dat het daar tien voor twaalf is. Het is vijf voor twaalf voor de kennis van het Frans én Duits in Nederland. Deze talen moeten dringend een belangrijke plaats krijgen in het curriculum van het middelbaar onderwijs. Taalonderwijs moet in het algemeen de status krijgen die het verdient en nodig heeft. Als de Lage Landen hun meertaligheid niet verliezen, dan kunnen zij Europa een model aanreiken dat ontsnapt aan de impasse waarop Abram de Swaan wijst met de boutade: ‘hoe meer talen, hoe meer Engels’. Hij bedoelt daarmee dat de hegemonie van het Engels nog groter wordt door de gelijkstelling van vele talen: het Engels gaat dan namelijk meer en meer fungeren als intermediaire taal, als ‘langue de service’.Ga naar eind(15) De Swaan zet zich ook af tegen taalsentimentalisten die de taal met de groep vereenzelvigen en door taalbehoud de groepsbinding willen bewaren. ‘De taalgemeenschap kan heel beperkend en verstikkend zijn’, heet het.Ga naar eind(16) Welnu, men kan aan die verstikking ontsnappen door het onverkrampt opkomen voor de eigen taal, en het zelfbewust gebruik ervan in één adem altijd te verbinden met meertaligheid. Dat is juist wat wij met de publicaties van Ons Erfdeel vzw doen. We zullen moeten leren leven met een territorium, waarin de facto meer dan één taal wordt gesproken, en we zullen dat moeten blijven combineren met de bewuste voorkeur voor één standaardtaal binnen een gegeven territorium. Ik wil daar alleen nog aan toevoegen dat men bij de presentatie van de cultuur van de Lage Landen in de buitenwereld ook meer gebruik zou kunnen maken van de enorme rijkdom van onze picturale traditie. In bijna alle musea ter wereld hangen Vlaamse en Nederlandse meesters naast elkaar. De drie grote musea van Brugge, Gent en Antwerpen hebben hun collectie al samengebracht. Waarom zouden wij op termijn niet verder gaan en een Lagelandse collectie samenstellen? | |
Liever rekkelijk dan preciesVlamingen en Nederlanders delen dezelfde taal. Ook al spreken zij haar anders uit en hebben zij eigen woorden en uitdrukkingen, die de andere niet altijd gebruikt of zelfs verstaat. Hun literatuur in die taal gaat alle kanten op. | |
[pagina 658]
| |
Althans volgens de rekkelijken, waartoe ik mij uitdrukkelijk beken. Laat ons even rekkelijk alles samen doen waar wij samen beter van worden. Zeker in Europa. Als Vlaanderen en Nederland geen imagined community kunnen worden, laat ze dan tenminste proberen een intentional community te zijn. Een intentional community wordt georganiseerd op grond van gedeelde belangen en/ of overtuigingen. Ze bestaat uit een groep mensen die gemeenschappelijke intenties, gemeenschappelijke doelen heeft. Wij zijn misschien eenzaam in dit godverlaten universum. Maar wij zijn niet alleen. Deze tekst is een licht gewijzigde versie van de toespraak gehouden op de algemene ledenvergadering van de Orde van den Prince in Brugge op 24 september 2005. |
|