Ons Erfdeel. Jaargang 44
(2001)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
De lokroep van het Engels
| |
[pagina 4]
| |
Zwalken van incident naar incidentEr is echter weinig reden om nu maar tevreden achterover te gaan zitten. Want op de drempel van het nieuwe millennium staan we voor een aantal nieuwe en niet te onderschatten uitdagingen. In mei 2000 heeft de Taalunie te Gent een conferentie belegd om de gedachtevorming hierover te stimuleren. Op deze conferentie over ‘Taalbeleid en Taalvariatie’ stonden de volgende drie problemen centraal. Allereerst is er de invloed van internationale ontwikkelingen zoals globalisering, Europese eenwording en de snelle opmars van de Informatie- en Communicatietechnologie (ICT), die alle drie de druk van het Engels op positie en gebruik van het Nederlands versterken. Ten tweede is er de veranderende taalsituatie in Nederland dat nu een immigratieland is geworden, met als gevolg levendige discussies over enerzijds het belang van het Nederlands, en anderzijds plaats en functie van de eigen taal en cultuur van etnische minderheden. Als derde grote uitdaging is er de opkomst van nieuwe ideeën en inzichten over taal en taalbeleid. Europese eenwording en globalisering betekenen in een aantal opzichten het einde van de negentiende-eeuwse natiestaat, maar houdt dit nu ook het einde in van de daarmee verbonden drie-eenheid ‘één land, één volk, één taal’? Nieuwe ideeën zijn hier nodig, maar welke? Deze vraag leidde in Gent tot een vooralsnog theoretische discussie. De vraag hoe nieuwe inzichten en ideeën vertaald zouden moeten worden in concreet taalbeleid, werd wel gesteld maar niet beantwoord. Wel zou de Taalunie - aldus Algemeen Secretaris Koen Jaspaert - nieuwe wegen moeten inslaan, om in de snel veranderende wereld van vandaag effectief te kunnen opereren. In het voorbijgaan typeerde hij daarbij het tot nu toe gevoerde taalbeleid als ‘monumentenzorg’ - een losse flodder waarmee hij zichzelf politiek buiten spel dreigde te zetten, zoals duidelijk uitkwam toen Toon Hagen een welsprekend en doordacht pleidooi hield voor een actief taalbeleid ten behoeve van het Nederlands, en voor een effectieve taalzorg die helemaal geen monumentenzorg is, maar integendeel een dringend sociaal, economisch, cultureel en politiek belang van de Nederlandse taalgemeenschap. Deze tegenstelling illustreert wat ik zie als vierde kernprobleem, namelijk de interne verdeeldheid in de Nederlandse taalgemeenschap, en als gevolg daarvan het ontbreken van een duidelijk uitgewerkt en consistent taalbeleid. Daardoor zwalken we bij de verschillende taalkwesties die in de jaren negentig aan de orde zijn geweest, van incident naar incident. Als eerste was er in 1992 het rapport van de commissie-Van Gunsteren over de voertalen in het Hoger Onderwijs en het omstreden pleidooi van minister Jo Ritzen voor het Engels. Vervolgens werd in 1993 artikel 7.2 van de Wet op het Hoger Onderwijs (WHW) gewijzigd, zodat ook andere talen dan het Nederlands worden toegelaten in het hoger onderwijs, met name het Engels. In 1993 was er ook de grote misser van | |
[pagina 5]
| |
Ruud Lubbers bij de instelling van het Europese Merkenbureau, waar slechts vijf officiële talen erkend worden: Engels, Frans, Spaans, Italiaans en Duits, maar niet het Nederlands. In datzelfde jaar was er ook nog de Vlaamse rel over het Nederlands in het Eurokorps. In 1995 volgde dan de spellinghervorming. In 1997 mislukte vervolgens de poging om in de Nederlandse Grondwet vast te leggen, dat de officiële taal het Nederlands is. In hetzelfde jaar werd het Europees Handvest voor de autochtone minderheidstalen wèl geratificeerd in Nederland, maar weer niet in België. Tenslotte werd in 1998 in Nederland de Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN) aangenomen, die niet-Europese nieuwkomers verplicht Nederlandse taalcursussen te volgen - in het voorjaar van 2000 gevolgd door een opiniestuk van de socioloog Paul Scheffer dat maandenlang nazinderde en waarin hij pleitte voor het Nederlands voor allochtonen. Het is alles bij elkaar een merkwaardig allegaartje, en in dit verband is het de moeite waard om nog eens terug te komen op de mislukte poging om het Nederlands in de grondwet vast te leggen. Het toen gevoerde debat illustreert wat ik bedoel met interne verdeeldheid. Weliswaar werd er kamerbreed geroepen dat het Nederlands natuurlijk de taal van het land was, maar toch is deze consensus toen niet in de grondwet vastgelegd. Duidelijk bleek hier, dat taal en taalbeleid in de Nederlandse politiek voornamelijk symbolische waarde heeft, maar in feite een restcategorie vormt, waar pas naar gekeken wordt nadat alle andere problemen in economie en samenleving zijn afgehandeld. Dat juist ook de Nederlandse taal een belangrijk sociaal, economisch en cultureel goed is, bleek in 1997 in de Kamer aan dovemansoren gezegd. Misschien wel het meest onthullend is, dat we in de kamerverslagen nergens het voorstel tegenkomen om deze kwestie samen met Vlaanderen te bezien of om de Taalunie hierover te consulteren. Nederland heeft bij de verschillende bovengenoemde punten gewoon zijn eigen taalbeleid ontwikkeld. Dit, terwijl de beide regeringen destijds in hun toelichting op het Taalunieverdrag nadrukkelijk verklaarden: ‘De regeringen zijn er daarbij van uitgegaan dat de Nederlandse taal een ondeelbaar cultureel erfgoed is van alle Nederlandssprekenden en een onvervangbaar instrument in het maatschappelijk, wetenschappelijk, cultureel en literair verkeer in en tussen beide landen. Eenzijdige nationale beslissingen zouden die ontwikkeling en die maatschappelijke functie slechts kunnen schaden.’ | |
De verengelsing van NederlandTerwijl het Nederlandse parlement zich in de jaren negentig met allerlei incidentele taalkwesties bezighield, gingen intussen het bedrijfsleven en de samenleving vrolijk voort met verengelsing. Niet alleen multinationale bedrijven schakelen over op het Engels, ook in allerlei andere sectoren van de samenleving zien we tegenwoordig een steeds snellere opmars van het Engels. Het lijkt daarbij alsof langzaam maar zeker het scenario gerealiseerd wordt dat in 1994 | |
[pagina 6]
| |
geschetst werd door Kees de Bot.Ga naar eindnoot(2) Een belangrijke rol speelt hier de verwachting, dat de toekomst gedomineerd zal worden door ICT en de e-economy, en dus door het Engels. Daarnaast is er de economische realiteit, dat Nederland sterk afhankelijk is van export. Steeds meer geldt dit ook op het gebied van kennis en cultuur. Niet alleen met Engelstalige films en popmuziek, maar ook in de uitgeverij wordt steeds meer gemikt op de Engelstalige wereldmarkt. Het meest succesvol is hier het amusementsbedrijf Endemol, dat met Big Brother een wereldhit scoorde. Daarbij is gebleken, dat de kans op succes op de Amerikaanse markt groter is naarmate de Nederlandse herkomst van een product minder opvalt. En als laatste is er dan nog de aanwezigheid in Nederland van een grote Engelstalige expat-kolonie van zo'n 250.000 mensen, waarvan de meesten geen Nederlands leren, omdat ze niet vallen onder de Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN). Van deze voortgaande verengelsing van de samenleving gaat een grote druk uit op het Nederlands, die nog versterkt wordt door het gebrek aan taaltrouw bij vele Nederlanders: zo staan Nederlandse leden van het Europese Parlement, anders dan hun Vlaamse collega's, altijd snel klaar om in plaats van hun eigen taal een woordje over de grens te spreken. Deze ontwikkelingen bevestigen de analyse van McArthur uit 1993, dat in de afgelopen halve eeuw het Engels in Nederland van een vreemde taal is veranderd in een voertaal. In dit verband spreekt hij van ‘Scotlandization’ en ‘Irelandization’, een proces waarbij een land geleidelijk aan, elk decennium een beetje verder, wegglijdt in de Engelstalige wereld. We hoeven overigens helemaal niet zo ver weg als Schotland of Ierland, want in eigen huis valt genoeg te leren van het proces van ‘Frieslandisering’. De positie van het Fries in Friesland wordt tegenwoordig, zoals Durk Gorter heeft laten zien in zijn studie over de Friese plaatsnaamgevingGa naar eindnoot(3), het meest bedreigd doordat sommige Friezen dit erg belangrijk vinden, terwijl anderen, heus niet minder Fries, het juist als volslagen onzin beschouwen. Nederland nu lijkt, met zijn combinatie van interne verdeeldheid en snelle verengelsing, hard op weg om dit Friese voorbeeld na te volgen, zo niet te overtreffen. Als we niet oppassen, krijgen we in Nederland precies waar de Friezen nu al eeuwenlang mee te kampen hebben: eerst linguïstische degradatie en vervolgens intellectuele en culturele zelfonteigening en vervreemding. | |
Engelstalig hoger onderwijs?Tegen deze achtergrond speelt nu de actuele kwestie van het Engelstalige hoger onderwijs. In 1992 is er veel rumoer geweest over de plannen van minister Ritzen, maar hij heeft toen wel een beweging in gang gezet die nog steeds voortgaat. In mei 1999 is er weer een stap verder gezet met het Akkoord van Bologna. Het einddoel daarvan is ambitieus: een Europese standaardisering van het hoger onderwijs in de komende tien jaar, door invoering van het | |
[pagina 7]
| |
Angelsaksische model van de Bachelor/Master degrees (in de wandeling afgekort tot BAMA). De belangrijkste motieven achter dit beleid zijn: internationale samenwerking en het vergroten van de doorzichtigheid van het hoger onderwijsstelsel in Europa; en de zorg om niet achter te blijven in de concurrentie om buitenlandse studenten op de internationale onderwijsmarkt en in het virtueel hoger onderwijs van de toekomst. Er is hier een Europese concurrentieslag in de maak, zoals we die ook in het voetbal hebben gehad. In Duitsland bijvoorbeeld zijn het afgelopen jaar 200 nieuwe MA-opleidingen van start gegaan, met Engels als voertaal. Ook het Nederlandse hoger onderwijs is zich aan het positioneren, en wordt inmiddels - zoals de Britse minister voor hoger onderwijs, Baroness Blackstone, in juni 1999 opmerkte tegenover minister Loek Hermans - al bijna gezien als deel van het Britse hoger onderwijs. Men kan bij deze ontwikkeling allerlei onderwijskundige en onderwijs-politieke vragen stellen. Want wat is nu eigenlijk dat Angelsaksische model? Onder welke randvoorwaarden functioneert dat model in Groot-Brittannië? Hoe zit het met de enorme kwaliteitsverschillen tussen de Britse universiteiten onderling? Wat gebeurt er met de kwaliteit van het Nederlands hoger onderwijs als deze randvoorwaarden hier niet vervuld worden? Moet niet gevreesd worden voor een fnuikende taalarmoede, in het Engels zowel als in het Nederlands? Wat betekent dit model voor de toegankelijkheid van de Nederlandse universiteiten? En omgekeerd: als Engels straks een selectiecriterium wordt, welke ouders willen dan nog Nederlandstalig middelbaar onderwijs voor hun kinderen? Over deze en andere vragen die hieraan vastzitten is in het najaar van 2000 een debat gevoerd in de Tweede Kamer. Minister Hermans stelde daar, dat er een balans gezocht moest worden tussen enerzijds de regel dat Nederlands de voertaal is, en anderzijds de noodzaak tot internationalisering. Weliswaar verklaarde de minister dat Nederlands als voertaal voor hem ‘nog steeds nr. 1 staat’, maar intussen moeten de universiteiten zelf maar uitmaken of men opleidingen in het Nederlands of in een buitenlandse taal zal aanbieden; de voertaalkwestie mogen zij dan zelf in een gedragscode nader uitwerken. Het gevolg: een razendsnelle ontwikkeling naar Engelstalig onderwijs op alle universiteiten en hogescholen. Wat de minister wil toelaten als uitzondering op de regel, heeft in de praktijk dus precies het omgekeerde effect. Terwijl Engels indertijd werd toegestaan voor speciale, internationale opleidingen, moeten nu alle opleidingen internationaal worden - en dus Engelstalig. Delft, Rotterdam, Tilburg, Wageningen, allemaal willen ze nu zo snel mogelijk naar internationaal hoger onderwijs met Engels als lingua franca - let wel, niet langer naast, maar in plaats van het Nederlands. Men kan bij deze ontwikkeling zeer grote taalpolitieke vraagtekens plaatsen. Wat voor gevolgen zal deze degradatie van het Nederlands als wetenschaps- | |
[pagina 8]
| |
taal hebben voor het internationaal prestige van het Nederlands als cultuurtaal en als taal van de EU? Wat voor consequenties heeft dit voor het respect dat Nederland nog geniet in de wereld? Wat betekent deze tweederangsstatus van het Nederlands voor het voortbestaan van Nederlandstalige wetenschappelijke publicatiemedia en voor het aanmaken van Nederlandstalig studiemateriaal? Mag niet van Nederlandse academici verwacht worden dat zij behalve aan kennisexport juist ook een bijdrage leveren aan het voeren en onderhouden van het wetenschappelijk discours in en ten behoeve van de Nederlandse samenleving? Aan de Nederlandse universiteiten staat men tegenwoordig echter onder grote druk om alleen nog in het Engels te publiceren. Daartegen heeft Wim Klooster nu namens de Raad voor de Neerlandistiek protest aangetekend en gesteld ‘dat het onjuist en schadelijk is wetenschappelijke publicaties op het terrein van de Nederlandse taal en cultuur bij de beleidsmatige evaluatie van onderzoeksprestaties lager te waarderen als ze in het Nederlands zijn geschreven dan wanneer ze zijn gesteld in een erkende internationale wetenschappelijke voertaal.’Ga naar eindnoot(4) Een vergelijkbaar bezwaar is onlangs aangetekend door de rector van de Gentse universiteit, Jacques Willems.Ga naar eindnoot(5) Een laatste vraagteken past bij de merkwaardige tegenspraak die er bestaat tussen enerzijds deze hele ontwikkeling naar Engelstalig hoger onderwijs en anderzijds de WIN-verplichting van nieuwkomers om Nederlands te leren. Voor vele internationale studenten geldt deze verplichting niet, terwijl buitenlandse stafleden vaak ook niet meer binnen twee jaar Nederlands hoeven te leren. In plaats dat er goed Nederlands taalonderwijs wordt aangeboden, schakelen steeds meer vakgroepen daarom dan maar over op het Engels. Maar dat is toch de omgekeerde wereld! Meer in het algemeen is het, vanuit taalpolitiek gezichtspunt, werkelijk bizar om te zien, dat hetzelfde parlement dat in het voorjaar van 2000 nog debatteerde over maatregelen om de etnische minderheden en hun kinderen te dwingen zo vroeg mogelijk Nederlands te leren, nu zo wegloopt met de verengelsing van het Nederlands hoger onderwijs. | |
Engels is prachtig, maar niet genoegInmiddels is het 2001 en het Europese Jaar van de Talen is op 18 februari van start gegaan in het Zweedse Lund. Als Europa iets is, dan is het veeltalig, en die rijke taaldiversiteit staat dit jaar in alle lidstaten centraal in tal van evenementen en activiteiten. Ongetwijfeld zal er ook weer veel gedebatteerd worden over de kwestie van de voertaal/voertalen in de Europese Unie (EU). In een recente studie hierover noemt Theo van Els de gelijkstelling van alle officiële talen in de EU het kernprobleem.Ga naar eindnoot(6) Hij vindt dat dit principe losgelaten dient te worden, en dat in plaats daarvan het praktische probleem van de communicatie centraal moet komen te staan. Dit leidt hem tot een pleidooi voor één algemene voertaal voor de EU, dat wil dus zeggen het Engels. En hij roept | |
[pagina 9]
| |
Nederland op om op dit punt het voortouw te nemen in de Europese discussies. Als er één schaap over de dam is, zal hij denken, volgen er meerdere. Maar wat als er op dit punt in Europa maar één schaap is? De politieke realiteit is nu eenmaal, dat er nogal wat landen zijn die onverkort vasthouden aan het principe van de gelijkstelling. In deze context zal het voorstel-Van Els dus al gauw neerkomen op een vijftalenregime als bij het Europese Merkenbureau in 1993, maar nu voor de EU als geheel, terwijl Nederland dan intussen alvast zijn eigen taal heeft opgegeven en zichzelf en al zijn burgers onmondig gemaakt. Tel uit je winst. Nee, wie in Europa de voertaalkwestie wil regelen, zal eerst afdoende democratische en wettelijke garanties moeten bieden voor de sprekers van de andere talen, inclusief het Nederlands. Aad Nuis, de voorzitter van de Nederlandse commissie voor het Jaar van de Talen, neemt wat de voertaalkwestie betreft een duidelijk ander standpunt in dan Van Els: Engels is prachtig, maar niet genoeg. Daarmee stelt de commissie zich tegenover de steeds snellere verengelsing van Nederland. En inderdaad, is die verengelsing niet gewoon de waan van de dag? Is er op dit punt serieus aan planning gedaan? Zijn er prognoses, is wel eens berekend hoeveel hoger opgeleiden met een goede beheersing juist van het Nederlands - onderwijzers, dokters, ingenieurs, ambtenaren, journalisten, officieren, juristen, wetenschappers, bestuurders, informatici, politici, enzovoorts - er nodig zijn om de Nederlandse samenleving naar behoren te laten functioneren? Of moeten die straks allemaal in Vlaanderen worden gerekruteerd? En moet Nederland zich zo langzamerhand ook niet grote zorgen gaan maken over de sterk teruglopende studentenaantallen voor moderne vreemde talen ‘(MVT)’? Als daar niets aan gedaan wordt, en als straks dan iedereen alleen nog maar Engels spreekt, hoe moet het dan met onze betrekkingen met bijvoorbeeld Duitsland? De Duitse economie en de Duitse politiek zijn niet onbelangrijk voor Nederland, maar Duitsland telt vele malen meer studenten Nederlands dan er in Nederland studenten Duits zijn. Hoe moet het verder op de Europese markt, die immers veeltalig is? En hoe staan we er voor op het internet, dat binnen enkele jaren nog maar voor de helft in het Engels zal zijn en waar vele andere talen nu al razendsnel in opmars zijn? De wereld is nu eenmaal veeltalig en die veeltaligheid begint tegenwoordig ook steeds meer erkenning te vinden. De huidige eentaligheidsmanie van de Engelse lobby in Nederland daarentegen miskent wat een essentiële bijdrage talenkennis, taalstudies en vertaalactiviteiten leveren tot het onderhouden en verbeteren van de internationale communicatie - toch een basisvoorwaarde voor succes in handel, wetenschap en politiek. Het zou wel bijzonder droevig zijn als Nederland, dat altijd zoveel heeft geïnvesteerd in veeltaligheid en goed talenonderwijs, zich nu uit de markt zou prijzen, politiek, economisch en cultureel, doordat alles op de ene kaart van het Engels wordt gezet. | |
[pagina 10]
| |
Consistent taalbeleid is nodigIk besluit met de stelling, dat er in Nederland behoefte bestaat aan een effectief en consistent taalbeleid zowel voor het Nederlands als voor de andere talen. We zullen dit moeten ontwikkelen in antwoord op de voortschrijdende processen van globalisering, technologisering en migratie. Het grootste obstakel op de weg daarheen lijkt mij, dat dit onderwerp in Nederland nauwelijks een punt van serieuze politieke discussie is. Alles gaat tegenwoordig in Nederland in termen van globalisering en efficiëntie - en ook taal en cultuur moeten daarbij vooral zuinig en goedkoop. Maar om werkelijk serieus aan taalpolitiek te kunnen doen, in Nederland en in Europa, is meer nodig. Een tweede obstakel is, dat er geen forum is voor reflectie, onderzoek, en het uitwerken van ideeën over de ontwikkelingen op taalgebied en de conflicterende tendenties die we daar waarnemen. De Nederlandse Taalunie staat aldoor buiten spel, ook nu weer bij de discussies over het Engels en over het Europese Jaar van de Talen. Wat hier nodig is, is: een nieuw taalpolitiek elan, een bredere visie, een stevige democratische basis, en een goed uitgewerkt, onderbouwd en consistent taalbeleid. En graag samen met Vlaanderen. | |
Literatuur:beheydt, ludo, ‘De toekomst van het Nederlands: de onverwoestbare levenskracht van een taal’, in: meijer c.s. 1994, pp. 163-166. |
|