| |
| |
| |
[Ons Erfdeel, 39ste jaargang, mei-juni, nummer 3]
Ontvangst van de Belgische nationale voetbalploeg na het wereldkampioenschap in Mexico in 1986.
| |
| |
| |
Stille en luide reflexen in de Lage Landen
Derk-Jan Eppink
werd geboren in 1958 in Steenderen (Gelderland). Studeerde Nederlands recht aan de V.U. Amsterdam en Internationale Betrekkingen aan de Universiteit van Amsterdam. Was assistent in het Europees Parlement. Is sinds 1987 journalist bij het dagblad ‘NRC Handelsblad’ en vanaf 1995 bij het dagblad ‘De Standaard’. Publiceerde o.a. een reeks artikelen over nationalisme, die gebundeld werd onder de titel ‘De staat van het nationalisme’ (1995) en een boek over de invloed van het Nederlands op het Indonesisch ‘De stille kracht van taal’ (1996).
Adres: Kardinaal Mercierlaan 31 bus 31, B-3001 Heverlee
De stap van natie naar nationalisme is snel gemaakt, maar niet elke natie kent dezelfde vorm van nationalisme. Er is nationalisme in verschillende verschijningsvormen. Zo is expressief nationalisme met vlagvertoon duidelijk waar te nemen, is er de klank van het volkslied of andere symbolen die een gemeenschappelijk natiebesef doen verankeren. Niet zelden is expressief nationalisme militant, opdringerig en stelt het zich boven andere naties. Het Spanje van Franco kan als voorbeeld gelden, of de folkloristische dictaturen van Latijns Amerika. In landen met een Latijnse inslag is nationalisme warmbloedig, wat chaotisch en heeft iets van een manmoedig gevecht in de publieke arena.
Maar er is ook een introverte vorm van nationalisme dat in Noordwest-Europa gangbaar is. Minder zichtbaar en misschien weinig militant op het eerste oog kent het wel degelijk de gemeenschappelijke noemer van de natie. De wat protestante, koele inslag maakt het nationalisme anders van aanzien maar het zit zeker in de genen van de bevolking. Scandinavische staten kennen weinig parades, marsen op vlagvertoon maar de nationalistische inborst is niet minder. Nationalisme kent daarmee een gezichtsbedrog. Het bestaat in diverse vormen en maten, en uit zich verschillend. Maar het bestaat wel, ook al ontkennen sommige volken het.
| |
De natie
Elk volk dat zich als ‘natie’ beschouwt, heeft symbolen en waarden die het rekent tot de eigen identiteit. Dat maakt leden van de gemeenschap tot volk, zonder dat alle leden elkaar persoonlijk kennen. De natie maakt als het ware een zelfbeeld; een doorslag met waarden en karakters waarin het zichzelf herkent. Dat zelfbeeld stemt niet altijd overeen met het beeld dat anderen
| |
| |
hebben, soms zelfs niet met alle leden van de eigen gemeenschap. Toch vormt die natie een ‘politieke gemeenschap’ met vaak een eigen grondgebied, en een bestuursvorm.
Dit is de ideaal-typische situatie waarin de natie zich kan positioneren. Er is immers een afgebakend terrein en ook een staatsleiding. Er zijn echter ook atypische naties waarin een van deze elementen ontbreekt. Een natie kan zich als natie beschouwen maar geen grondgebied hebben of leiding die internationaal wordt erkend.
Zo hebben de Polen eeuwenlang als ‘natie’ deel uitgemaakt van andere staten, waarin zij een ‘Fremdkorper’ waren. In feite waren zij opgedeeld. Met veel pijn en moeite kregen zij de grenzen binnen Europa, en hun erkende leiding. Dit laatste loopt niet altijd parallel. De eigen leiding kan immers door de natie als illegaal worden ervaren. In het Polen na de oorlog en voor de eerste vrije verkiezingen in 1990 was er een natie, een grondgebied maar geen erkend gezag. De natie is ‘volmaakt’ als zijn grondgebied niet op betwisting stuit en het gezag legitimiteit heeft.
De Belgen, ook uit een mix voortgekomen, hadden eigenlijk een omgekeerde koers. Ze waren deel binnen verschillende andere gemeenschappen, en kregen de onafhankelijkheid bij toeval. Vochten Polen voor hun eigen staat, Belgen kregen het zonder veel gemor. In feite was België een historisch accident. Er was amper een natie, er kwam een geïmporteerd koningsgezag en willekeurige grenzen. Het was dan ook niet eenvoudig voor de Belgische historici uit de vorige eeuw een origineel Belgica te ontdekken. In zeker opzicht was België een atypische natie, en Nederland juist een ideaaltypische natie. Nederland is immers een product uit een historische strijd, de reformatie, met een grondgebied dat soms zelf was gemaakt en een Oranjegezag dat als het legitieme gezag werd gezien.
Oranje, was net als Saksen-Coburg, een importproduct maar bevocht voor de natie een eigen existentie. Saksen-Coburg bevocht niets, maar had tot taak België te consolideren. België was eigenlijk een cadeau, bij gebrek aan beter, en vaak leken de Saksen-Coburgers de enige Belgen. Oranje is een identificatiepunt geworden voor Nederland, al bleven leden van de koninklijke familie afkomstig uit Duitsland. Dit is wellicht het toppunt van loyaliteit aan de Oranjes; echtgenoten uit het met wantrouwen bekeken Duitsland zijn deel van het ‘Nederlandse huis’ als waren zij er geboren.
| |
Nationalisme
De term nationalisme wordt vaak ook verkeerd neergezet in tegenwoordig politiek taalgebruik. Het heeft een bijzonder negatieve klank en staat in Nederland gelijk aan geweld, en onderdrukking. In België heeft nationalisme iets minder de klank van aversie, maar door de opkomst van het Vlaams Blok
| |
| |
is de term er ook gehypothekeerd. Nationalisme staat voor veel burgers daarmee gelijk aan dominantie, en het verzet tegen andere naties.
Van origine heeft nationalisme echter een emancipatorische grondtoon. In de vorige eeuw, toen de last van feodalisme nog voelbaar was, werd de natievorming een middel tot de voortschrijdende emancipatie. Nationalistische strijders waren soms volkshelden die opkwamen voor vrijheid. Zo werd de Griekse strijd in de vorige eeuw legendarisch. Auteurs, idealisten en verzetslieden sloten zich aan bij de strijd tegen onderdrukking. De, verlate, eenheid van Duitsland en Italië werd gemotiveerd uit een element van verlossing. De natievorming leek synoniem voor zelfverheffing en de vorm van zelfbeschikking die massa's wensten. Nationalisten waren geen onderdrukkers, maar bevrijders. Ze brachten verlossing uit miserabele omstandigheden door ‘zelfverheffing’ van de massa's. Dit laatste was in ieder geval de pretentie, al werd het niet altijd de realiteit. Het nationale sentiment bracht een ‘natie’ samen; bond zelfs bevolkingsgroepen samen die tot verschillende sociale lagen behoorden. Een grote misrekening van Karl Marx was dat nationalisme sterker bleek dan vanuit de marxistische analyse werd vermoed.
De opkomst in de Vlaamse Beweging kadert eigenlijk in deze gedachte. Vlaanderen was deel in het kunstmatige België en bleef een ondergeschikte rol spelen. Het was bijzonder arm, net zo arm als Polen en Ierland, en veel mensen leefden in deplorabele omstandigheden. Men kon spreken van verbeesting van het menselijk ras door armoedige omstandigheden waarvan Daens gewag maakte. De sociale strijd was in feite tevens een politieke en culturele strijd, die maar erg langzaam voortschreed. In feite was de Vlaamse Beweging, net zoals socialisten, bezig met sociaal-politieke emancipatie. Voor Vlaanderen was nationalisme in de vorige eeuw gelijk aan emancipatie binnen België. Het Franstalige establishment wilde dit zien als staatsgevaarlijk omdat zijn dominante positie in het staatsbestel zou worden aangetast. Zo was nationalisme niet alleen sociaal vooruitstrevend maar ook politiek staatsgevaarlijk. In zijn boek Het klauwen van de leeuw ontkent auteur Marc Reynebeau de emancipatorische dimensie van het nationalisme. Het ziet Vlaams nationalisme als een verzameling mythen en weigert te spreken van een Vlaamse natie. Dat is een wat eenzijdige benadering omdat emancipatie via de taalstrijd, de culturele strijd in een politieke emancipatie uitmondde. Taalgebruik was een eerste inzet, maar de federalisering uiteindelijk een gevolg. Het getuigt van simplisme om nationalisme alleen vanuit een keerzijde te belichten. Natuurlijk zijn er in elke vorm van nationalisme mythes waarop het sentiment zich baseert. Zo moet de Guldensporenslag van 1302 eerder als een moment van herdenking worden gezien dan als ‘glorierijke veldslag’. De Nederlanders zingen graag over de ‘zilvervloot’ van Piet Hein, maar het zilver werd ook niet rechtmatig verkregen. Mythes zijn
| |
| |
folklore; de interne kracht van nationalisme steekt in de gemeenschappelijke identiteit, het gevoel een natie te vormen.
De omslag van het nationalisme naar de negatieve klank die het nu heeft, zit in de natievorming als feit. Het grote samensmelten van kleine prins- en hertogdommen in enkele grote staten - vooral de vorming van Duitsland en Italië - in Centraal-Europa gaf een ander politiek landschap. Was ooit Frankrijk de Europees-continentale macht, en Engeland de Europees-maritieme macht; de vorming van Duitsland en Italië bracht een ander machtsevenwicht. Rusland was altijd ver weg, de ‘Vielvolkerstaat’ Oostenrijk intern zwak en het Turkse rijk een lappenmand. De vorming van Duitsland als de sterke Centraal-Europese macht veranderde de verhoudingen onderling. Bovendien had Duitsland als de laatkomer op het Europese toneel een ‘Nachholbedarf’ als natie. Italië had dit ook, maar was incapabel om die behoefte te vervullen op eigen gezag. Duitsland kon dat in potentie wel en zette de Duitse natie in een corset. De jonge natie marcheerde op de muziek van het Wilhelmische Duitsland; nationalisme had niet een emancipatorische maar militaristische dimensie. De bevrijding werd beknelling.
De natie werd gelijk aan staat en gezag binnen een heilig verklaard grondgebied. Dit wil niet zeggen dat de Duitse natie in alle opzichten conservatief was. Onder kanselier Otto von Bismarck bouwde Duitsland de fundamenten van een sociaal stelsel op. Maar in zijn staatsgezag werd het land autocratisch gevoerd en het ‘natiegevoel’ onder symbolen gerangschikt die later tot de ‘Völkerkrieg’ zouden leiden.
De eigen natiestaat stond, in coalitie met andere, boven de andere categorieën verheven. De natie werd een staat waarop de natiestaat autoritair, en onderdrukkend werd. Nationaal gevoel doordesemde het staatsgezag. Dat gold vooral voor de verlate natiestaten: Duitsland en Italië. Frankrijk en Engeland waren tevens uitgesproken natiestaten, maar hun nationalisme kende in zekere mate een democratische correctie. Het was de concurrentie tussen natiestaten die tot de confrontatie van de Eerste Wereldoorlog leidde. De decennia daarop maakten het nog veel erger. Het Duitsland van Hitler zag de natie niet alleen als volksgemeenschap, maar als rassengemeenschap. Het nationalisme kwam daarmee in het vaarwater van racisme; het ras werd criterium, en niet het burgerschap, voor het behoren tot de natie. Toch bleef er een verschil tussen Duitsland en Italië. Duitsland-Hitler maakte van nationalisme racisme. Maar Italië-Mussolini was een product van totalitair natiedenken, zonder dat het de expliciete raciale criteria hanteerde. Italië deed dat wel onder druk van Duitsland, maar minder uit eigen beweging. Het was juist eerder etatistisch dan racistisch. Duitsland, en het Duitse nationalisme, zal zich nooit kunnen bevrijden van de Holocaust-last. Dit impliceert dat Duits natiegevoel eerder introvert dan extrovert wordt, zoals dat bekend is uit het verleden. Duitsers moeten met inge- | |
| |
houdenheid over hun natie spreken, terwijl zij ook een ‘nationale reflex’ hebben. Zo is in Duitsland ‘Europa’ vaak gehanteerd als een ‘Ersatznation’ voor het eigen gebroken gevoel. Men kan ook zeggen dat de omslag van extrovert naar introvert Duits nationalisme ongunstig is omdat het onzichtbaar wordt. De Duitsers verstoppen hun nationaal gevoel achter façades.
De begripsverwenteling van nationalisme plaatst de term in een ander daglicht, omdat het ‘natiebesef’ of datgene wat ‘een natie bindt’ van een bevrijdende naar onderdrukkende implicatie verschoof. Het is geen waardevrije term en het wordt vaak vermeden om verdere complicatie te vermijden. In de Balkan werd zichtbaar dat nationalisme niet een begrip uit het verleden is. De strijd voor de eigen staat, als de verlossing uit het kunstmatige Joegoslavië, was deels een emancipatie en onderdrukking van anderen. Het ‘natiebesef’ van Kroaten of Bosniërs was wellicht emanciperend, maar de strijd leverde geen voorbeeldige democratieën op. Ook na de splitsing van Joegoslavië bleef emancipatie beperkt tot de creatie van de ‘natiestaat’. Het sociaal-politieke aspect was daaraan ondergeschikt. Men kan ook zeggen dat het hele ‘natiegevoel’ zolang was onderdrukt dat de explosie bijna onvermijdelijk werd. Het ‘natiegevoel’ was nooit verdwenen uit de Joegoslavische staat, het leefde als de plantengroei onder de ijslaag van Tito. Hetzelfde gebeurde in de vroegere Sovjet-Unie waar het communisme slechts een dunne bovenlaag bleek boven nationalistische elementen.
De Balkan kent een extreme vorm van nationalisme omdat de strijd vers is. In andere delen van Europa is het minder scherp, maar blijft natie wel de gemeenschappelijke noemer. Het Europa van morgen is lang geen Europese Unie, eigenlijk een eufemisme. Het blijft een Europa van natiestaten, waarin de grote staten hun belangen sterk verdedigen. Van een Unie is geen sprake. Frankrijk blijft een natiestaat tot in alle uithoeken van het land en Groot-Brittannië al eveneens. In Duitsland is het natiegevoel ‘historisch beladen’, maar het is wel opvallend dat Duitsland na de eenheid veel meer als natiestaat optreedt dan voordien. Duitsland was immers een ‘gebroken staat’, een ‘gedeelde natie’. Nu dat is opgeheven is Duitsland een ‘satisfied nation’ en zal het zelfbewust optreden, al blijft de nationale reflex meer verborgen dan bij Fransen en Britten.
| |
In Nederland
In de Lage Landen heeft nationalisme veel zachtere en veel minder uitgesproken verschijningsvormen dan op de Balkan, maar het bestaat wel. En tevens in verscheidene vormen. Er is, om in symboliek te vallen, een groot verschil tussen de Vlaamse Leeuw, het Oranjegevoel en de Belgitude. Er zit een aspect van emancipatie in, van volksgevoel en het etaleren van gemeenschappelijkheden. Nederlands nationalisme lijkt introvert, het Vlaamse is expliciet en
| |
| |
Belgitude is eerder een geestesgesteldheid; een psyche dan een staatsgevoel. De Belgen hanteren een nationalisme met een knipoog, wat veel Vlaamse nationalisten vreemd is en Oranjeklanten eveneens.
Nationalisme is in Nederland veel sterker dan de waarnemers vaak denken. Er zijn geen parades, er is weinig vlagvertoon en het koningshuis geeft een folkloristisch cachet. Toch is Nederland sterk nationalistisch, zij het dat de ‘natie’ dit zelf ontkent. Juist de negatieve klank van het nationalisme door de raciale dimensie uit de Tweede Wereldoorlog maakt deze term beladen. Nederlanders spreken met schroom over het ‘nationaal belang’, alsof het een vies woord is. De enkele momenten dat het introverte nationalisme aan de oppervlakte treedt is tijdens een Oranjegevoel. Dit kan voetbal zijn, bijvoorbeeld toen Nederland in 1988 Europees kampioen werd en heel Amsterdam Oranje zag.
Het Nederlands nationalisme hoeft niet zo vaak boven water te komen omdat de natie vrij oud is. Frankrijk en Nederland zijn oude ‘naties’ in Europa, die hun nationalisme op zeer tegengestelde manier uiten. De ‘Nederlandse natie’ is een product van de reformatie; geboren uit het verzet tegen de Spanjaarden in de zestiende eeuw. Nederland kreeg een plek onder de zon, ging een ‘gouden eeuw’ tegemoet en werd het centrum van maritieme handel. Na de Franse tijd sloot de natie zich op in het isolement op het continent. Nederland dacht dat dit het gevolg was van Goddelijke voorzienigheid maar in werkelijkheid was het de politieke uitkomst van de krachtsverhoudingen rond de Lage Landen. Engeland wilde aan de ‘Grote rivierenmondingen’ geen grote mogendheid, daarom was een neutraal land het compromis. Toen Europa dus in de vorige eeuw woelde in nationalistische sentimenten was het in Nederland zeer rustig. Idyllisch bijna.
Het kleine zocht de kracht in afhoudendheid, en in moreel gezag. Buitenland - behalve Nederlands-Indië - was vrijwel onbelangrijk en de Nederlandse minister van buitenlandse zaken had weinig te doen. Hij haalde dagelijks de post op, en vaak bleef hij zitten ondanks coalitiewisselingen. Vaak was de minister van katholieke origine, een emanciperend volksdeel, omdat een katholiek op die plek geen kwaad kon.
De morele kracht zag Nederland in verhevenheid. Nederland, zo redeneerde de Leidse rechtgeleerde C.J. van Vollenhoven begin deze eeuw, was als klein land ‘belangeloos’ en een voorbeeld in de wereld die was vervuld van machtspolitiek. Ook Nederlandse politici baseerden de positie van het land ‘als lichtbaken in een donkere wereld’. Als klein land had Nederland weinig macht, en daarmee juist groot belang bij een ‘internationale rechtsgemeenschap’. De belangeloosheid was wel degelijk op belang geënt. Maar eigenbelang werd in Nederland altijd verpakt in morele termen.
Een kenmerk van het introverte nationalisme van Nederland was de
| |
| |
morele zelfverheffing. Dit was net zo sterk te zien bij Van Vollenhoven begin deze eeuw, als bij de generatie van 1968 die Nederland tot gidsland uitriep. Zowel tijdens de neutrale periode van 1815 tot 1940, als in het tijdvak van Atlantische verankering wierp Nederland (klein, maar dapper) zich graag op als lichtend voorbeeld. Nationalisme was in de vorige eeuw geen instrument van emancipatie omdat de natie al ‘volmaakt’ was. Het brute werk was voor anderen en Nederland voerde schone-handen-politiek. De neutraliteit was een kenmerk, dat wreed werd verstoord door de Duitse inval in 1940. Het gidsland van het ‘goede’ bleek niet te blijven verschoond van de kwade oorlog. Zelfverheffing was geen remedie tegen externe dreiging. Na Wereldoorlog II was er deelname in de NAVO. Nederland was de trouwe bondgenoot van de VS en kon door die exclusieve band een erg speciale plaats in Europa behouden. Nederland was de beste leerling van de klas, opnieuw voorbeeld. De ‘protestgeneratie’ brak hiermee, keerde zich tegen het establishment maar wilde op haar manier voorbeeld zijn. Nederland zou een voorbeeldige gever van ontwikkelingshulp worden, een bestrijder van de oorlog in Vietnam, een voorbeeld voor alternatieve vormen van samenleven; tolerant en permissief.
Dit moralistische nationalisme zit sterk in de aard van de Nederlanders. Er is in Nederland, een ontkerstend land, de zendingsdrang om anderen van het eigen goede te overtuigen, om de maat te nemen tegen elke prijs. Dit is eigen aan de protestante ziel die uitgaat van een waarheid, één weg en één maat. Er is geen tussenweg of omweg die het katholieke zo sterk kenmerken. De meeste Nederlanders hebben de neus voor het eigen gelijk, de ‘morele inprint’'. Socialisten en atheïsten; het maakt niet uit. De maat wordt genomen en wie geen maat wil, is eigenlijk verdacht. Het ‘eigene’ wordt zo sterk overschat; er ontstaat snel een Oranjegevoel om een Nederlandse ploeg of persoon. Zij dragen immers de eigen maat uit.
Voetbal is een bekend voorbeeld, maar ook de Nederlandse kandidaturen bij internationale posten scheppen een soort ‘Wijgevoel’. Het hele politieke circuit in Den Haag stond achter Ruud Lubbers toen hij kandidaat was voor de Europese Commissie. Ook toen zijn kansen verkeken waren, kreeg hij nog volle steun. Met ‘onze Ruud’ was niets mis en Europa moest hem hebben. Toen de kandidatuur mislukte kwam de klap hard aan. De tragedie herhaalde zich toen Lubbers kandidaat was voor de topfunctie bij de NAVO. ‘Benoeming Lubbers voor 95 procent zeker’, kopten veel kranten toen Lubbers steun kreeg van Parijs en Londen. Toch ging het opnieuw mis. Er zijn talloze voorbeelden hoe het voorbeeldenland de mist inging: het ontwerpverdrag van Maastricht, kandidaturen voor hoge functies, Srebrenica. Er was een ‘Wijgevoel’ op het moment de Nederlandse militairen terugkeerden uit de Balkan; compleet met militaire muziek. De verhalen van het bloedbad kwamen pas zeven weken later en het ministerie van defensie probeerde het
| |
| |
fiasco in de doofpot te stoppen. De zelfverklaarde openheid bleek niet te bestaan toen de gids zelf in problemen kwam. Het patroon is steeds gelijk. Het gidsland toont zich als voorbeeld, gaat de arena in om de wereld alles te tonen en gaat onderuit op de weerbarstige werkelijkheid. Nederlanders horen dit niet graag omdat het de morele zelfverheffing aantast. Srebrenica is pijnlijk omdat Nederland medeschuldig werd aan een bloedbad waarvan men dacht dat dit alleen ‘andere volken’ kon overkomen. Nooit heeft de Leeuw zo in zijn hemd gestaan.
| |
In Vlaanderen
Het Vlaams nationalisme heeft een heel andere invalshoek, het komt voort uit de traditie van emancipatie en niet van morele zelfverheffing. Vlaanderen heeft nooit als neutrale factor anderen de les kunnen lezen, maar was juist zelf in de ‘boze buitenwereld’ betrokken. Er was België dat werd gezien als beknellend corset, en twee wereldoorlogen die impulsen gaven, zij het soms de verkeerde. Van oorsprong is Vlaamse nationalisme emancipatorisch en democratischgezind. De hoofdstroom is ook zo gebleven, en op de IJzerbedevaart zijn deze tekenen terug te vinden. De emancipatie werd een politieke strijd voor zelfbeschikking en democratie; en ook het pacifisme was een onderdeel van de IJzergedachte, als gevolg van de ervaringen van de frontsoldaten in de Eerste Wereldoorlog.
Toch is deze traditie bezoedeld geraakt door bijeffecten die het nationalisme in de vorige eeuw kreeg. Bevrijding werd de heiligverklaarde natiestaat, tegen elke prijs en onder autoritaire leiding. De twee bezettingen brachten zo een element van collaboratie dat niet alleen opportunisme herbergde. Er was ook de hang naar het autoritaire binnen het Vlaams nationalisme; een traditie die van Verdinaso, naar VNV naar Vlaams Blok gaan. Er was dus wel een Vlaamse Beweging, maar niet één Vlaamse Beweging. Er was het deel dat uitging van pacifisme, vrijheid en emancipatie en er kwam het deel dat militair en autocratisch dacht. In feite heeft de Vlaamse Beweging zich nooit helemaal hersteld van de smet van collaboratie. De tweespalt is ook altijd als verschijningsvorm gebleven, met de IJzerbedevaart van 1995 als voorbeeld. Elk deel stond aan een zijde van de IJzer, een duidelijke waterscheiding was zichtbaar.
Bovendien kampt het Vlaams nationalisme met het probleem dat emancipatie grotendeels is vervuld. Vlaanderen is niet meer dat arme deel van Europa; het behoort tot de welvarendste regio's van het continent. Er is zelfbestuur, zij het binnen België, een eigen parlement en regering. Eigenlijk was het Vlaams nationalisme een van de meest succesrijke in Europa. Een gelukte emancipatie en zelfbeschikking zonder bloedbad; met alleen wat rake klappen in Voeren. De agenda van de Vlaamse Beweging is niet meer het vlagvertoon maar inhoud geven aan de zelfgemaakte leus: wat we zelf doen, doen we
| |
| |
beter. Het feit dat Vlamingen in zelfbewustheid bijna de ‘Hollanders’ evenaren, geeft al aan dat emancipatie ook in moreel opzicht is gelukt.
Toch kan het Vlaams vlagvertoon zich niet geheel losmaken van het Belgisch nationalisme. Dit is al net zo atypisch als België zelf. Het is introvert en extrovert tegelijk, kent een element van emancipatie, maar ook van repressie. Een Belgisch volk bestaat niet, een Belgische taal evenmin maar Belgisch ‘natiebesef’ wel. Er is een wisselwerking met Vlamingen. Niet elke Belg is Vlaming, maar veel Vlamingen zijn gevoelsmatig wel Belg. Op 21 juli houdt België zijn militaire parade voor het Paleis aan het Brusselse Park. Deze parade, kort na de Franse parade van 14 juli, lijkt kenmerkend voor België. Het mist de strakke grandeur van Frankrijk, is improviserend, soms armzalig maar toch wel gezellig, met een scheutje folklore. Er is voor iedereen iets te beleven, zoals België zelf. Als product van Waals en Brussels verzet tegen de ‘Hollanders’ heeft België van origine een Franstalige achtergrond. Brussels kapitaal en Waalse industrie werden de motor van België; Vlamingen kwamen later op het toneel. België heeft nog altijd iets van een zelfbedieningswinkel. De Walen zien de geldstroom en zijn binnen België beter af dan in Frankrijk; Brusselaars zien ommelanden die ze de status van hoofdstad geeft; Vlamingen zien België als te ruim zittend kostuum dat beter is dan niets. En Duitstaligen, echte Belgen, zien Brussels geld komen voor Eupen en Sankt Vith; meer dan Berlijn ooit bereid zou zijn te betalen. België bestaat omdat het eigenbelang der componenten erin wordt verenigd. De Belg denkt in ‘belangen’, de Nederlander in ‘morele principes’.
Belgisch nationalisme is emanciperend (voor Franstaligen) omdat het zich van Nederland losmaakte, onderdrukkend omdat Vlamingen hun rechten moesten bevechten. Van oorsprong zijn franstaligen de kern van het Belgisch gevoel, zoals die in kranten als Le Soir of La Libre Belgique worden geëtaleerd. Maar ook onder de Vlaamse huid zit wel Belgisch bloed, ook al ontkennen velen het. België, de zwakke staat, geeft de ruimte tot arrangeren, tot het principe van leven en laten leven. Elke Vlaming kan foefelen, zijn moestuintje maken en de staat vermijden. Een Vlaming heeft in België meer ruimte dan hij in Duitsland, in Nederland of de Vlaamse staat zou hebben. België is dus een geestesgesteldheid, en niet een staatsgevoel. Het is een staat, in de zin van ‘holding’ die aparte filialen herbergt.
En wie Vlaams nationalisme hekelt kan zich nog altijd Belg noemen. Een deel van de linkse Vlaamse elite profileert de eigen identiteit als Belg, minder als Vlaming. Oorzaak is daarbij het ‘autoritaire deel’ van het Vlaams nationalisme, dat deze term heeft besmet. België is een uitwijkhaven voor de ongelukkigen in de filialen.
Zo hebben het Oranjegevoel, de Vlaamse Leeuw en de Parade van 21 juli iets gemeen. De parade was een symbool tegen de Nederlandse leeuw, voor een onafhankelijk België, waaraan echter de Vlaamse Leeuw zich weer onttrekt.
|
|