| |
| |
| |
België en het Koninkrijk der Nederlanden (Uit: th. luyckx en m. platel, ‘Politieke Geschiedenis van België’, deel 1, p. 41).
| |
| |
| |
Honderdvijftig jaar scheidingsverdrag Belgie-Nederland en de opsplitsing van Limburg
Piet Lenders
PIET LENDERS
werd geboren in 1918 te Maasland. Studeerde theologie en geschiedenis. Is emeritus hoogleraar aan de Universiteit van Antwerpen (UFSIA) en ondervoorzitter van de universiteit van de derde leeftijd te Antwerpen. Publiceerde ‘De politieke crisis in Vlaanderen omstreeks het midden der achttiende eeuw’ (1956) en talrijke artikelen in verschillende tijdschriften.
Adres: Prinsstraat 13, B-2000 Antwerpen
Op 19 april 1839 werd het Verdrag der XXIV artikelen - het omvatte er uiteindelijk 26-door de Belgische en Hollandse diplomaten te Londen ondertekend. Het betekende de definitieve vestiging van het Koninkrijk België en de afscheiding van het Duitstalige Luxemburg en van Nederlands Limburg. Een lange en moeilijke periode was daaraan voorafgegaan met veel ups en downs, veel hoop en vertwijfeling.
| |
De diplomatieke afwikkeling van de Belgische Revolutie
De Belgische opstand van 1830 betekende de afbraak van het compromis van het Wenercongres (1814-1815). Koning Willem I had onmiddellijk een beroep gedaan op de ondertekenaars van de Akte van Wenen: zij moesten hem militaire steun geven voor het instandhouden van hun creatie. Het bondgenootschap - zo maakte men hem al snel duidelijk - sloeg slechts op een Franse aanval en die was er niet geweest. Geen der bondgenoten ging dus op het verzoek van de Nederlandse vorst in. Daarop verklaarde Willem zich bereid tot een administratieve opsplitsing en vroeg daarvoor de instemming van de vier mogendheden. Maar toen was het al te laat
Om te voorkomen dat de brand in de Nederlanden zou uitslaan naar Europa, nodigde de Engelse Tory-minister, Lord Aberdeen, toen de drie anderen uit op een conferentie te Londen. Op 4 november werd die geopend. Ook Frankrijk was er bij aanwezig. De vervanging van de Tory-chef van het Foreign Office door Lord Palmerston van het nieuwe Whig-cabinet was nadelig voor de Hollandse stellingen.
De gesprekken der diplomaten leidden al spoedig tot voorstellen van bemiddeling en zelfs tot een scheidsrechterlijk optreden. Hun eerste doel was een wapenstilstand. De oude grenzen tussen Noord en Zuid moesten de demarcatielijn vormen. Koning Willem duidde echter nooit de diplomaat aan die dit in detail moest regelen; hij bleef de citadel van Antwerpen en de forten van Liefkenshoek en Lillo bezetten. Door zijn inertie werd ook heel Limburg Belgisch territorium: Sittard, Roermond en Venlo hadden zich immers aan de zijde van de opstandelingen geschaard en de Nederlandse generaal Daine was met zijn troepen naar de dienst van België overgestapt. Alleen Maastricht en onmiddellijke omgeving bleven Hollands: de vestingscommandant Dibbets hield de stad in bedwang. Toch had Le journal de la province de Limbourg met de steun van de gouverneurszoon Charles de Brouckère en zijn vrienden, Hennequin en Surlet de Chokier - de latere regent -, er al drie jaar lang een anti-regeringsstemming aangekweekt.
| |
| |
| |
Het Verdrag van de XVIII artikelen
Op 20 december 1830 werd de onafhankelijkheid van België door de vijf mogendheden erkend en een maand daarna het statuut van neutraliteit opgelegd. Op die 20ste januari 1831 had ook de gebiedstoewijzing plaats voor de territoria waarvan de soevereiniteit betwist kon worden. Het groothertogdom Luxemburg, dat aan het huis Nassau behoorde, bleef deel uitmaken van de Duitse Bond. De beslissing verwekte grote ontevredenheid bij de inwoners, die beweerden zich door hun deelname aan de opstand van alle buitenlandse afhankelijkheid vrij gemaakt te hebben. Limburg bleef in Belgische handen, afgezien van de stad Venlo en een vijftigtal dorpen die Den Haag er vóór 1795 bezeten had. Alleen moesten de Belgen de belegering van Maastricht opgeven. Die regeling verwekte eveneens wrevel: de Limburgers hadden immers allemaal positie gekozen tegen Willem I. Ten slotte werd de staatsschuld voor 16/31 aan België en 15/31 aan Holland toegewezen. Als compensatie voor deze onbillijke regeling kreeg België handelsvrijheid in de Nederlandse koloniën en werd Willem gesommeerd de Schelde weer open te stellen.
In Brussel was men helemaal niet ingenomen met deze regeling, die men ongunstig en hard vond. Leopold von Saksen-Coburg stelde echter voor het aanvaarden van de Belgische kroon als voorwaarde dat men de regeling van 20 januari zou aannemen. De latere eersteminister J.B. Nothomb slaagde er via een ultieme poging nog in de Conferentie tot enkele toegevingen over te halen. Op voorstel van eerste-minister Lebeau legde het parlement zich toen bij de gewijzigde regeling neer. Zij was gunstiger voor Limburg en Luxemburg en verminderde ook het over te nemen aandeel van de staatsschuld. In een optimistische interpretatie van de tekst kon Lebeau in het parlement verklaren: ‘Gij zult Limburg, Maastricht en heel Luxemburg bezitten’! Die regeling was echter alleen maar een ruwe schets en moest nog in juridische termen gegoten worden. Zij staat bekend als het‘Verdrag der XVIII artikelen’. Op 20 juni verklaarde de Belgische delegatie ze te Londen aanvaardbaar. Nog diezelfde avond deelde Leopold mee dat hij de Belgische kroon accepteerde.
| |
Een nieuw Verdrag, door Holland verworpen
Nog geen veertien dagen na de troonsbestijging van Leopold I op 21 juli 1831 verbrak Willem I de feitelijke wapenstilstand. Hij viel België binnen en diende het stuntelige leger een afstraffing toe in de Tiendaagse Veldtocht. De machtsverhoudingen waren omgekeerd: het project van de XVIII artikelen werd opzij geschoven. Een nieuw vredesverdrag werd opgesteld: het ‘Verdrag van de XXIV artikelen’. Dit was heel wat nadeliger voor het verslagen België. Het jonge koninkrijk moest afstand doen van het Duitstalige gedeelte van Luxemburg, van het gebied van Limburg dat ten oosten van de Maas lag, en van Maastricht, dat aan de linkeroever gelegen is. Een groter deel van de staatsschuld werd aan het Zuiden toegewezen. Alleen werd een eventuele verbinding Schelde-Rijn door Nederlands Limburg heen veilig gesteld. De oorzaak van de afstand van Hollands Limburg lag in belangrijke mate bij het wantrouwen van Pruisen en Oostenrijk t.o.v. België. Pruisen eiste dat Venlo, Maastricht en Luxemburg versterkte steden zouden blijven en onder een veilig gezag zouden ressorteren. Maastricht mocht in geen geval een eiland worden in een Belgisch territorium en moest met de rechter Maasoever onder de Duitse Bond komen. In ruil voor het afstaan van een deel van Limburg waren Pruisen en Oostenrijk bereid Waals Luxemburg aan België te laten. Hoe gunstig deze regeling ook was voor het Noorden, Willem weigerde die te aanvaarden. Het ontmoedigde België bood geen verzet en ondertekende het verdrag samen met de vijf mogendheden. Willem trok zich, na een
| |
| |
schijn-onderhandeling, als een nieuwe Fabius Cunctator terug. Hierop reageerde een Frans-Engelse coalitie: zij verdreef de Hollandse bezetting uit de citadel van Antwerpen, blokkeerde de Nederlandse havens en legde de schepen van het Noorden aan de ketting. Zo werd Willem gedwongen over de brug te komen. Door de conventie van 21 mei 1833 stemde hij in met een voorlopige status quo. Dit betekende dat Limburg en Luxemburg integraal onder Belgisch beheer bleven. Hij beloofde tevens geen vijandelijkheden meer te openen, mits Engeland en Frankrijk hun blokkade ophieven. Het Verdrag van de XXIV artikelen wilde hij echter niet ondertekenen. De tijd zou in zijn voordeel werken, zo redeneerde hij.
| |
Het definitieve Verdrag der XXIV artikelen
Pas vijf jaar later zag hij in dat zijn positie onhoudbaar was en dat de tijd in zijn nadeel werkte. Daarbij was de last van de integrale staatsschuld ondraaglijk geworden. Hij verklaarde zich in maart 1838 bereid het verdrag te ondertekenen dat België reeds vijf jaar daarvoor aanvaard had. De volte-face van de koppige Willem bracht een enorme teleurstelling in België teweeg. Het land was niet meer bereid zich neer te leggen bij de zware eisen, die na de nederlaag door de vijf mogendheden gesteld waren. Parlement en openbare opinie reageerden emotioneel. Van Belgische zijde diende men voorstellen in om Limburg en Luxemburg af te kopen. Met Britse flegma wees Palmerston alles af. Alleen kon hij de conferentie ertoe overhalen het Belgische aandeel in de overname van de staatsschuld te verminderen. Incidenten en opwinding in het binnenland veroorzaakten een diplomatieke breuk met Oostenrijk en Pruisen. De debatten in de Kamer van volksvertegenwoordigers horen tot de meest gevoelsgeladene en dweperige uit de Belgische geschiedenis. Het verdrag werd uiteindelijk aanvaard en op 19 april 1839 te Londen ondertekend. De ratificatie-instrumenten werden op 5 juni uitgewisseld.
Limburg en Luxemburg waren doodongelukkig. Limburg was sinds 1830 gewend geraakt aan een ruime godsdienstige en politieke vrijheid. De provinciale staten wezen de aanvaarding van de opdeling af. Het mocht niet baten. Het verkleinde groothertogdom Luxemburg moest onder de Duitse Bond blijven ressorteren. De aanwezigheid van een Pruisisch garnizoen had al in 1838 tot zware incidenten aanleiding gegeven. Nederlands Limburg werd nu hertogdom en ondergeschikt aan de Duitse Bond voor de coördinatie van zijn buitenlandse politiek en de verdedigng van het territorium. Pas in 1867 zou Bismarck het gebied ontlasten van zijn verplichtingen zodat het voortaan exclusief onder Nederland ressorteerde. Het parlement kwam de gedrukte stemming in de afgescheiden gebieden tegemoet door iedereen de mogelijkheid te schenken voor de Belgische nationaliteit te opteren. Van de circa 3.500 personen, die daarvoor een officiële verklaring aflegden, was de helft afkomstig uit Nederlands Limburg. De ambtenaren waren met 45% van de declaranten de talrijkste groep. De vrije beroepen - advocaten, artsen, geestelijken e.d. - waren na hen de sterkste klasse. Een aantal verhuisde naar België zonder de officiële verklaring af te leggen. Bij de volkstelling van 1846 telde men 10.639 uitwijkelingen.
Willem I werd ooit door gouverneur Roppe van Limburg ‘niet de beminnelijkste, maar wel de grootste koning uit het huis Oranje’ genoemd. Aan de industriële en financiële ontwikkeling van België gaf hij de definitieve impuls. Voor Willems aandeel in de economische ontplooiing viel hem in 1962 een symbolisch eerherstel te beurt, toen de goeverneur uit de kelders van de Albertinabibliotheek te Brussel een levensgroot portret van de vorst deed opdelven, dat daar sinds 1830 in quarantaine gesteld was, om het in een ten- | |
| |
toonstelling te Hasselt een ereplaats te geven.
Ook Holland was hem niet dankbaar. Het jaar na de definitieve afscheiding ging Willem I aan verguizing ten onder toen hij zijn voornemen te kennen gaf de katholieke, Belgische gravin Henriette d'Oultremont de Wégimont te huwen. Wat aanvankelijk een hofkabaal was van enkele dameskringen groeide uit tot een staatszaak. Op 7 oktober 1840 deed hij afstand van de troon van Nederland, Luxemburg en Limburg.
| |
De Afscheiding na anderhalve eeuw
De 150ste verjaardag van het verdrag der XXIV artikelen liet het officiële België en Nederland onberoerd. Wel had een colloquium van Benelux-historici er begin mei te Groningen aandacht voor. In het Zuiden herdenkt men vooral tweehonderd jaar Franse, Brabantse en Luikse Omwenteling. Het ging er anders aan toe in de twee gedetacheerde gebieden. Daar werden de soevereiniteitswisselingen en de overige ingrijpende veranderingen wel herdacht. Dat gebeurde in een totaal tegengestelde stemming: in het groothertogdom Luxemburg in een sfeer van triomferend nationalisme, in Limburg met meer bescheidene herdenkingen, die de saamhorigheid en het samenvoelen van de twee rompprovincies onderstreepten.
| |
De Herdenking in Luxemburg
In Luxemburg werd de regeling van 19 april 1839 uitbundig herdacht. Overheid en bevolking vierden er het ontstaan van de onafhankelijkheid in aanwezigheid van de eerste ministers van alle landen, die het Verdrag van de XXIV artikelen ondertekenden. Men wilde aan de wereld tonen dat het gebied, dat eertijds artificieel door diplomaten was gevormd, tot een echte natie was uitgegroeid. ‘Van particularisme naar moderne staat’ is het thema van een grootse tentoonstelling in de hoofdstad. Een veertigtal auteurs publiceerden in de catalogus hun visie op het gebeuren. Historici als Calmès en Trausch brachten eigen publikaties op de markt. Op 3 juni werd te Aarlen de afscheiding wetenschappelijk en officieel herdacht. Het gebeuren beroert echter Waals Luxemburg niet. In anderhalve eeuw veranderde de mentaliteit grondig. Het groothertogdom is gelukkig met de regeling van 1839. Het claimt zijn plaats in Europa en bevordert zijn eigen taal, het Letzeburgs. In zijn geschiedenis zette het zich af tegen de Duitse Bond en tegen het begerig lonkende Frankrijk. Het verwijt België het Waalse Luxemburg te hebben behouden en is er trots op het economisch veel beter te stellen dan de zusterprovincie. Met België sloot het na de Eerste Wereldoorlog een economische unie af, maar het eist in 1992 niet te moeten opgaan in de gelijkschakelende molen van het Europa der twaalf.
| |
Het speciale geval Limburg
Helemaal anders is het gesteld in Limburg. Daar was men niet zo gelukkig met de splitsing en veranderde de mentaliteit niet zo radicaal. Men vindt er nog een zeker saamhorigheidsgevoel. Dit laatste wekt te meer verbazing aangezien de beide provincies vóór 1795 nooit onder één staatsgezag verenigd zijn geweest en een rivier zoals de Maas meestal een scheiding betekent. De historische kaartenatlas van E. van Ermen, E. van Mingroot en anderen maakt dat erg duidelijk. Zij telden in de zestiende eeuw tientallen onafhankelijke gebieden, die even ‘rijksonmiddelbaar’ waren als het prinsbisdom Luik. Op het einde van het Ancien Régime trof men in het huidige Belgisch Limburg nog de onafhankelijke rijksheerlijkheid Rekem en de rijksbaanderij Kessenich aan, die zich beide over meerdere dorpen uitstrekten. De Bank van Sint Servaas en de Redemptiedorpen waren grote enclaves, die onderhorig waren aan Maastricht of aan de Verenigde Provinciën. Het adellijke stift van
| |
| |
Munsterbilsen werd pas in 1773 ingelijfd bij het Luikse gebied. Van andere gebieden getuigde in 1860 de juristencommissie, die de publikatie van de wetten van het Ancien Régime voorbereidde, dat zij weliswaar niet volledig soeverein waren, maar toch terres libres quoique à divers degrés genoemd moesten worden. Zo ging men vanuit Eisden, Leut en Sint-Truiden niet in beroep bij een prinsbisschoppelijk hof, maar bij de keizerlijke gerechtsinstanties te Aken, Dusseldorf of Wetzlar. Slechts een deel van het Belgische territorium ressorteerde onder het graafschap Loon. Aan de oostkant van de Maas heersten analoge staatkundige toestanden. De vraag is daarom des te klemmender: hoe kwamen de beide Limburgen aan hun saamhorigheidsgevoel? Het staatsverband kon hun dat zeker niet geven. Zelfs het graafschap Loon had zijn minimale staatkundige identiteit verloren. Het bezat immers geen eigen Statenvergadering of eigen grondwet zoals Brabant, Vlaanderen, Namen, Doornik en andere gewesten in de Zuidelijke Nederlanden. De goede steden zetelden haast nooit in de Luikse Staten maar verkochten dit recht aan een of andere Luikse edelman.
W. Jappe Alberts, die in zijn Geschiedenis van de beide Limburgen niet langs het saamhorigheidsgevoel heen kon, stelde vast dat er vóór 1795 weinig bewustzijn van eenheid of saamhorigheid was. Hij onderkende wel een socio-economische eenheid over de grenzen heen en een verzet tegen de protestantiseringspogingen, die men tot aan de Franse bezetting van 1673-1678 ook in het Land van Loon gekend heeft. Gelukkig hadden de vorsten weinig belangstelling voor die afgelegen gebieden en werd de sociale controle van de geestelijkheid zonder moeite aanvaard. De economische ontwikkeling liep parallel: de kleine steden kregen een groeiende invloed op het platteland en evolueerden tot verzorgingscentra. Ze gaven de toon aan wat betreft volkskundige tradities en sporten met de schutterijen, het beugelspel e.a..
Het gebied stond nogal vreemd tegenover de Zuidelijke Nederlanden. Het deed niet met echte inzet mee aan de Boerenkrijg, ook al laat het einde van deze guerilla te Hasselt iets anders vermoeden. J. Grauwels vermeldde dat men sprak van ‘Brabantse jongens’. Luitenantdrossaard Clerx wilde wel de leiding nemen over enkele honderden jongens, toen in de eigen regio, te Emmerik, een overeenkomst getroffen was. Daarmee werd het ‘hun’ onderneming en kregen zij de steun van Pruisen en Oostenrijk. Maar toen was het al te laat.
Het Franse bewind unificeerde dit territorium in het departement Nedermaas. Willem I veranderde die denominatie in provincie Limburg. Die naam kan op het eerste gezicht verbazen. Men moet weten dat de koning der Nederlanden graag de namen van de middeleeuwse vorstendommen bewaard zag. Hij hoopte dat men dan in de nieuwe staat het herstel zou zien van de oude zeventien provinciën. Een naam als ‘provincie Loon’ kon hem daarom niet bekoren, ofschoon het vroegere graafschap zich over een ruim deel van de provincie had uitgestrekt. De voorkeur van Willem ging naar Limburg, een hertogdom dat vooral in de huidige provincie Luik gelegen was en zich over slechts drie gehuchten in het departement Nedermaas uitstrekte. Het had echter vóór 1795 reeds zijn naam gegeven aan ‘Staats Limburg’, een generaliteitsgebied ten oosten van de Maas gelegen. De inwoners zouden later trots zijn op deze naamgeving.
Vanaf de Belgische revolutie bleek de strategische en politieke situatie van het territorium erg delicaat te zijn: het was met Luxemburg een tussengebied tussen de Lage Landen en Frankrijk enerzijds en Duitsland anderzijds. Onmiddellijk na de Belgische revolutie beriep Pruisen zich op zijn strategische belangen en uitte zijn bezwaren tegen een Belgische invloed in de regio. Het eiste dat de Maasovergangen
| |
| |
in Nederlandse handen zouden blijven. Kort na de ondertekening van het Verdrag der XXIV artikelen en nog vóór de ratificatie ervan werd Nederlands Limburg als eigen territorium in de Duitse bond opgenomen en tot hertogdom verklaard. De provincie werd verplicht voor het bondsleger een troepenmacht van 1.500 man te onderhouden.
De Haagse Staten-Generaal moesten zich in hun akte van overname bij deze regeling neerleggen en tevens beloven inzake buitenlandse politiek rekening te houden met de opties en oriëntaties van de Duitse Bond.
Omdat op het nieuwe hertogdom het speciale erfrecht was overgedragen, dat door de Akte van Wenen voor het geheel van Luxemburg aan het huis Nassau geschonken was, woog op Nederlands Limburg nog een tweede binding en wel van privaatrechtelijke aard. Willem I kon dit erfrecht echter eind juni 1839 van de Nassause agnaten afkopen voor fl. 750.000.
| |
Blijvende ontwikkeling naar saamhorigheid
Door de overdracht aan Willem I was de samenleving op de rechtermaasoever in verwarring gebracht. Bij de in bezitname van steden en land werd de roep ‘Leve de Koning’ meestal met een grimmige stilte beantwoord. Een dynamische groep bleef streven naar wederopname in België. Leopold I verwierp echter in 1843 hun kunstig opgestelde plan van wederaankoop van het afgestane territorium.
Voorlopig bleef de mobiliteit van de losse arbeiders groot. De beroepsopleiding werd nog ongedifferentieerd aan de beide zijden van de staatsgrens gevolgd. De beroepsuitoefening was evenmin aan grenzen gebonden. Voor het hoger onderwijs ging men naar de Belgische universiteiten.
De Hollandse fiscaliteit zat velen dwars: zij was gunstig voor de handel en woog zwaar op de Limburgse landbouw. Maastricht, dat in 1830-1839 een aanzienlijke industriële ont wikkeling gekend had, was de eerste fabrieksstad van het Noorden. Het bleef echter sterk verbonden met het Luikse nijverheidsbekken.
Holland verwaarloosde anderzijds het territorium waar het niet welkom was. De laatste spoorlijn die Maastricht kreeg, verbond de stad met het Noorden. Maastricht werd eerst verbonden met Aken en Keulen (1853), daarna met Hasselt en Brussel (1856) en tenslotte met Luik (1861), waarheen reeds een stoomboot voer, alles op initiatief van Duitse en Belgische ondernemers. Men ging van over de Maas bij voorkeur op bezoek in Antwerpen, Brussel en Luik. Anderzijds bleef Maastricht ‘de stad’ voor westelijk Limburg. De ontwikkeling verliep zo ongelukkig dat bepaalde groepen alleen heil zagen in de omvorming tot een onafhankelijk hertogdom in het kader van de Duitse Bond. Dit viel in Den Haag niet in slechte aarde: tijdens de revolutionaire golf van 1848 was men daar op een gegeven ogenblik bereid Limburg aan de Duitse Bond over te dragen.
Langzaam ebde de oriëntatie op België weg. Thorbecke nam de eerste Limburger in zijn ministerie op. De spoorwegverbinding met het Noorden (1865) richtte voortaan de belangstelling op het gebied boven de Moerdijk. Het demografisch evenwicht van de twee provincies werd op het eind van de eeuw verbroken ten voordele van de Nederlandse gouw, die mensen aantrok voor de kolenwinning en de industriële activiteit rond Maastricht.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog bloeide het revanchisme in België weer op. Lobby's rond Fernand Neuray, Le vingtième siècle e.a. eisten een révision des traités de 1839 ten nadele van het neutrale Nederland. Buitenlandse Zaken financierde in 1919 een irredentistische campagne in Nederlands Limburg. Zij kende alleen succes bij de industriële toplaag, die met Luik verbonden was. De rest van de bevolking moest niets meer hebben van deze anachronistische aspiraties. Eén zaak bleef bestaan in de beide Limburgen: de belangstelling voor elkaar. De
| |
| |
auteur dezes ging vóór de Tweede Wereldoorlog jaarlijks naar ‘panlimburgse’ studentencongressen, die beurtelings in Nederland en in België plaatsvonden. De studentenbonden riepen daartoe op evenals de flamingantische kring Utile dulci van Sint-Truiden.
Na de oorlog kende de bard uit Sittard, Jo Eerens (1926-1955), een verrassend succes met zijn romantische heimatliederen. Hij werd met evenveel succes door radio Hasselt geprogrammeerd als over de Maas beluisterd.
Een saamhorigheidsgevoel blijft bestaan: de beide Limburgen voelen zich een eigen volksgroep met eigen gewoonten, dialecten, folklore, romantiek. De jaarlijkse schutterijfeesten getuigen daarvan, maar ook de socio-economische werkgroepen, die elkaar regelmatig ontmoeten. Hasselt en Maastricht vormen zelfs gemakkelijk een blok in de grotere vergadering van het middengebied tussen Schelde en Rijn, waarin ook Luik en Aken zetelen. In die sfeer had een herdenking plaats van 1839 te Alden Biesen, waarde Nederlandse gouverneur het openingswoord en de Belgische gouverneur het slotwoord uitsprak.
| |
Bibliografie:
j.c. boogman, Nederland en de Duitse Bond, Groningen, 2 dln., 1955.
f. de lannoy, Histoire diplomatique de l'indépendance belge. 1830-1839, Brussel, 1948.
f. de ridder, Histoire diplomatique du traité du 19 avril 1839, Brussel-Parijs, 1920.
m. de waele, De Belgische annexionistische Campagne in Nederlands Limburg, in Colloquium over de Geschiedenis van de Belgische-Nederlandse Betrekkingen tussen 1815 en 1945, Brussel, 10-12 februari 1980, Acta, Gent, 1982, pp. 353-395.
j.s. fishma, Diplomacy and Revolution. The London-Conference of 1830 and the Belgian Revolt, Amsterdam, 1988.
j. grauwels, Emigratie van Limburgers naar België 1839-1856, in ‘Van der Nyersen Upwaert’, Maastricht, 1981, pp. 289-301.
w. jappe albers, Geschiedenis van de beide Limburgen, Assen, 2 dln., 1972.
d. loncke, Sylvain Van de Weyer en de Londense Conferentie. Bijdrage tot de Geschiedenis van het buitenlands Beleid van België tussen 21 juli 1831 en 1 oktober 1832, KUL, Licentiaatsthesis, 1981.
s. smit, De Conferentie van Londen. Het Vredesverdrag tussen Nederland en België van 19 april 1839, Leiden, 1949.
e. van ermen, e. van mingroot, b. minnen & m. van der eycken, Limburg in Kaart en Prent. Historisch-Cartografisch Overzicht van Belgisch en Nederlands Limburg, Tielt-Weesp, 1985.
|
|