Ons Erfdeel. Jaargang 31
(1988)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 162]
| |
[Nummer 2]
Ivo Michiels (o1923) (Foto Ludo Geysels).
| |
[pagina 163]
| |
Vlaanderen op de schaal van richter
| |
[pagina 164]
| |
Niets anders beweerde Jacques Derrida in zijn ondertussen beroemde voordracht, met de veelzeggende titel, Structure, Sign and Play in the Discourse of the Human Sciences. Ook voor hem zijn teksten slechts retorische constructies die slechts naar zichzelf verwijzen en niet refereren naar een werkelijkheid of een waarheid buiten de tekst. Derrida zette hiermee een punt achter het eeuwenlange zoeken van de westerse filosofen naar dé idee, hét begin, hét subject, dé structuur enz., m.a.w. naar de logos, de kern van ons bestaan. Tegelijkertijd zette hij de essentie van welbekende opposities als: ziel-lichaam, inhoud-vorm, letterlijk-metaforisch, natuur-cultuur, positief-negatief op de helling. In al deze tegenstellingen staat de eerste pool namelijk dicht bij de oorsprong, de kern, en is de tweede eigenlijk ‘minder-waardig’, omdat hij a.h.w. verder van de kern verwijderd is. Onze tegenstellingen zijn logocentrisch, hiërarchisch opgebouwd. Dat is wel handig, maar het maakt ons blind, zegt Derrida, voor het feit dat niet alleen de eerste pool de tweede bepaalt, maar ook de tweede de eerste. Bij de relatie tussen inhoud en vorm is dat waarschijnlijk duidelijk, moeilijker is zeker de omkering van de relatie onschuld-schuld, en heel moeilijk voor te stellen is de omkering van de relatie tussen oorzaak en gevolg. Nochtans heeft Nietzsche er al over nagedacht. Met verwondering stelde hij vast dat we altijd spreken over de relatie oorzaak-gevolg, alhoewel het toch heel vaak juist het gevolg is dat ons op zoek doet gaan naar de oorzaak. Alhoewel we b.v. de doorn eerst ontdekken na de pijnervaring, noemen wij de doorn toch de oorzaak. Nietzsche keert daarom de hiërarchie binnen het causaliteitsprincipe even om. Hij deconstrueert de polariteit tussen oorzaak en gevolg. Het causaliteitsprincipe wordt daardoor niet waardeloos, de relatie blijft namelijk bestaan, ze komt er slechts anders uit te zien. Nietzsche verlaat daarvoor het standpunt van het subject dat gewoon is de wereld van buitenuit te beschouwen, en juist daardoor worden andere verbanden zichtbaar, wat verruimend werkt. Deconstructie is ook constructie. Het opgeven van het standpunt van het subject, van het sterke ik, is typisch voor een deconstructionistische kijk op de wereld. Het feit dat de relaties in ons logocentrische denken omkeerbaar blijken te zijn, heeft de nodige twijfels opgeroepen over de rol van het subject, want zoals b.v. de relatie oorzaak-gevolg omkeerbaar is, is toch ook de relatie subject-object omkeerbaar? Voor de deconstructionisten is het subject zwak, verdeeld, een samenraapsel van part-ik-eltjes. Deconstructie wortelt niet alleen bij Nietzsche. Ook het existentialisme en vooral het structuralisme van de Saussure liggen aan de oorsprong van de opvattingen van de deconstructionisten. In zijn Cours de linguistique générale beschrijft de Saussure het systeem van de taal als een ordeningsprincipe dat het onderscheiden en het verbinden van expressiematerialen mogelijk maakt. Het regelt dus de relatie betekenaar (signifiant) - betekenis (signifié), en niet meer dan dat. Ook de Saussure gelooft dus niet meer dat de taal een afspiegeling is van de wereld van de ideeën. Volgens hem ontstaan zowel klank als betekenis eerst tijdens het articuleren. In het taalsysteem van de Saussure onderscheiden zich de betekenaars dus niet van elkaar door hun respectievelijke relatie met de betekenissen. Eerst tijdens de articulatie worden gedachte en klank een eenheid en kan de klank het teken van de gedachte worden. Direct naar de gedachte verwijst de klank echter nooit. Het teken moet daarom volgens de Saussure altijd geïnterpreteerd worden op grond van het alles beheersende systeem van de ‘langue’. Het is slechts zichzelf in zoverre het zich onderscheidt van alle andere tekens: ‘dans la langue il n'y a que des différences’. Derrida gaat nog verder: indien het teken | |
[pagina 165]
| |
zijn betekenis werkelijk slechts verwerft door het onderscheid met alle andere tekens, moet volgens hem dit verschil uiteindelijk belangrijker zijn dan de eventuele identiteit tussen teken en betekenis. Derrida vervangt het woord teken dan ook door spoor en beschrijft de taal als een systematisch spel van sporen dat geregeld wordt door de différance. Différance en niet différence zoals bij de Saussure. Het systeem van de taal wordt volgens Derrida niet alleen bepaald door het verschil tussen de tekens onderling, maar tevens door de factoren tijd en ruimte die een rol spelen bij het tot stand komen, het veranderen van betekenissen. Verschil, tijd en ruimte vat Derrida samen in het woord différance, met een ‘a’ die zowel naar de actieve als naar de passieve aspecten van het proces verwijst. Door de différance zijn teksten open, eindeloos. Bij de Saussure stond het representatiemodel, waar Derrida mee afrekent, nog relatief centraal. Dit blijkt uit zijn geloof in de gesproken taal, waaraan de geschreven taal eerder ondergeschikt lijkt. Op het eerste gezicht schijnt het gesproken woord ook werkelijk veel transparenter dan het geschreven. Tijdens het spreken lijkt de gedachte present, terwijl ze in het schrift slechts gerepresenteerd wordt. Derrida ontmaskert echter de directheid van het spreken. Hij toont aan dat luisteren en verstaan slechts zo dicht bij elkaar lijken te liggen, omdat men tijdens het gesprek, ter bevordering van de communicatie, de différance verdringt. In feite is het even moeilijk zichzelf te ‘horen spreken’ als te ‘lezen schrijven’. In het werk van Ivo Michiels speelt deze problematiek een centrale rol. In zijn boeken confronteert hij het gesproken met het geschreven woord. Hij leidt zijn zinnen b.v. in door ‘ik zeg’, of plaatst, zoals in zijn boek, Vlaanderen, ook een land, de stem van zijn gesproken dagboeken tegenover de geschreven weergave ervan. Ook in zijn laatste boek beschrijft Michiels niet, zoekt hij geen realiteit, schrijft hij niet met de beschrijving, maar met de différance voor ogen. De motto's van het boek liegen er niet om. Om er maar enkele te citeren: ‘J'ai touché la vie aver mes doigts plein d'encre’ (Jules Vallès), ‘My first words weren't my first words’ (John Barth) en ‘Awake! awake O sleeper of the land of Shadows, wake! expand! I am in you and you in me’ (William Blake). In deze citaten herkent men niet alleen de stellingen van de deconstructie, ze verwijzen tegelijkertijd allemaal naar de wereldliteratuur, naar het grote literaire geheugen, de oneindigheid van de tekstuele werkelijkheid, die voor Michiels de enige werkelijkheid is, waarin dit derde deel van het Journal Brut gezien moet worden en waaruit het eigenlijk eerst kan ontstaan. Michiels schrijft niet óver Vlaanderen maar óm Vlaanderen, ons Vlaanderen dat ontstaat in en door de tekst. Hij deconstrueert de realiteit om toekomst mogelijk te maken. Hij wil de toekomst van Vlaanderen ‘tot bestaan, niet tot staan’Ga naar eindnoot(2) brengen! Vlaanderen, ook een land maakt deel uit van een autobiografie. Wat daarmee bedoeld is, zegt de auteur o.a. in deel I van de cyclus: ‘(...) de autobiografie te hanteren om boven het biografische uit te komen (wat gelijk staat met: er nog eens op een andere manier te zijn dan j'er reeds bent, of pertinenter nog: al schrijvend de andere te worden die je naar waarheid steeds bent geweest)’.Ga naar eindnoot(3) Journal Brut is dus een autobiografie in wording. Centraal staat niet de ‘ik’, de ‘gebeurtenissen’, maar het schrijven. Het gaat om ‘de enkeling ik (die schrijft, schrijvend zijn “ikjes sprokkelt”) (...) die zich onderscheidt’.Ga naar eindnoot(4) Michiels trekt zich terug uit de tekst. Hij beschrijft niet, maar raakt het leven aan met vingers vol inkt. In die context zijn zijn eerste woorden niet meer zijn eerste woorden en is de schrijver zowel de lezer als de lezer de schrijver. Michiels doet wat onmogelijk lijkt: hij ontdekt zichzelf bij het lezen van zijn geschrif- | |
[pagina 166]
| |
ten en hij stelt de lezer, de andere, het andere ik, voor hetzelfde te doen: ‘Lees!. Doe zoals ik doe, (mezelf) lezen om aan de weet te komen’.Ga naar eindnoot(5) Dat dit de enige mogelijkheid is om te overleven, toont het eerste hoofdstukje van de roman, waarin een schorpioen die geen uitweg meer ziet, zichzelf doodt. De ik daarentegen ruilt zijn rol als subject met die van het object; hij treedt in de plaats van de schorpioen en overleeft. Door zijn stap voorwaarts, tegelijkertijd in en uit de cirkel, brengt de ik een steen aan het rollen die een gedeelte van de greppel dempt, de ring opent, wist. Leven in Vlaanderen, ook een land is veranderen, de polariteit en de drukkende ‘volle presentie’ doorbreken, toekomst mogelijk maken. Daarop staat ‘levenslang’Ga naar eindnoot(6), zegt Michiels en vraagt: ‘Zal dit dan het onderscheid wezen, tussen een schoen en een schorpioen?’Ga naar eindnoot(7). Het verhaal van de schorpioen herhaalt zich nog eens in hoofdstuk VI, ‘El Sumo uit Puna de Acatama’, waarin niet subject en object één worden, maar het goddelijke en de mens met elkaar versmelten. Ook de allerhoogste, El Sumo, die achterwaarts de helling afdaalt - ‘het is zijn handtekening op de opstaande wand van de aarde’Ga naar eindnoot(8) -, ontkomt niet aan de dodelijke cirkel van het vuurpeloton, waarin hij zelf, uit dienstbaarheid, ‘vuur’ roept. Samen met El Sumo sterft de wereld van Plato's ideeën, het logocentrisme. Het leven is niets anders dan één grote anekdote. De creativiteit kan slechts beginnen ‘waar het geheugen ophoudt’.Ga naar eindnoot(9) Journal Brut is een oefening in zich herinneren zonder omzien, zonder te verdrinken in het verleden. Het hele hoofdstuk XII van Vlaanderen, ook een land is aan deze problematiek gewijd en toont de lezer dat hij in de boot moet stappen, in de boot van de tekst. Dat is Sartre 1987! In tegenstelling tot de verwachtingen van Carel Peeters, is Ivo Michiels wel degelijk geëngageerd en moedig: hij drijft, samen met de andere, de lezer, als ‘wij’, een wig in de dode polariteit en opent de wijdse oneindigheid van de toekomst, van de poëzie der tijden, voor onze ogen! Hij toont ons de toekomst, en noemt ze ‘Vlaanderen op de schaal van Richter’Ga naar eindnoot(10); een aards paradijs en/of een paradijselijke aarde! Alhoewel een Belg de titel Vlaanderen, ook een land op het eerste gezicht misschien als vraag zal interpreteren, is hij met zekerheid affirmatief bedoeld. Vlaanderen is voor Michiels veel meer dan het land dat wij kennen, het is meer dan de gevangenis van het vaderland, het is grenzenloos, het is ‘de geur van gebak en de geur van hoger leven’Ga naar eindnoot(11) het is ‘jubel en doodsklok samen’Ga naar eindnoot(12), ‘het is een naam voor noord en zuid’.Ga naar eindnoot(13) Michiels heeft zijn tuin, zijn paradijselijke schrijftuin, om de woorden van de Michielskenner, Hugo Bousset, te gebruiken, de naam Vlaanderen gegeven. ‘Het is de naam van het land waar ik heb geleefd, nog leef. Van de tuin met de huizen’Ga naar eindnoot(14) die de tekst schragen. ‘Zo zie ik dat. Het is niet eenvoudig. Vlaanderen, de naam van de/mijn meervou-dige geboorte, van mijn ja en neen, plus en min, herkomst en toekomst. Land - tuin, park, woestenij hier en daar - van droom en (dus) werkelijkheid. Het is dit en méér. Hoeveel meer?’Ga naar eindnoot(15) Vlaanderen is geen woord voor een land, Vlaanderen is - men herkent de aanval op de relatie teken-betekenis - niet meer en niet minder dan ‘de naam, de plek van je eerste, je begin-geboorte zeg ik maar, die naam blijft de Naam’.Ga naar eindnoot(16) De woorden die Michiels gebruikt, zijn - hij heeft het er al in het eerste deel van dit journal Brut, maar niet alleen daar over gehad - woorden die niet bestaan, die niet vooraf bestaan. Zij worden ontdekt en laten hem, de auteur, de ‘ik’ geboren worden. Het hoofd-stuk ‘Trappen is bloemen maken’ onder het motto ‘my first words weren't my first words’ | |
[pagina 167]
| |
is er een prachtig voorbeeld van. In dit hoofdstuk beschrijft Michiels hoe hij als kind woorden leerde: voor de straat met de huizen, zonder bomen het woord ‘lei’ en voor de landweg met het groen, het woord ‘straat’. Hij herinnert zich vooral ‘het bewustzijn van de verschillen dat in mij aanwezig was’.Ga naar eindnoot(17) De woorden die hij leerde waren woorden die reeds bestonden. Belangrijk voor hem is het verschil dat ze bepaalt. Woorden zeggen is meer dan benoemen. Taal gebruiken is bloemen trappen, met de verf als sap tussen de tenen. Daardoor wordt de herinnering rijk, krijgt ze toekomst. Dat is de kracht van de différance. Michiels leeft dus echt nog in het land dat hij in 1979 verliet, waarvan hij afscheid genomen heeft, alhoewel hij het nog ontdekken moe(s)t. Ivo Michiels maakt van de aarde, van Vlaanderen door de taal een paradijs. Hij doorbreekt de muren van de reflectie waarin het voor en tegen van Vlaanderen tegen elkaar afgewogen wordt, hij doorbreekt de actualiteit van het dagboek en het journalisme en vervangt ze door tijdeloosheid. Hij vervaagt de grenzen en maakt duidelijk dat ieder aankomen ook een afscheid en omgekeerd betekent. Hij construeert hiërogliefen ‘op rots van glas’.Ga naar eindnoot(18) Achter Vlaanderen, ook een land zit duidelijk een uiterst verfijnde structuur: de structuur van de twaalf astrologische huizen, de magie van het getal, de structuur van de grammatica, de taal uiteraard. Is dit boek voor een deconstructionistisch werk dan niet door een veel te sterk subject geschreven? Integendeel, het subject deconstrueert niet alleen zijn constructie, maar ook zichzelf! De afzonderlijke elementen, de getallen, de huizen, de mensen worden tegen elkaar uitgespeeld, vermengd, ze vloeien in elkaar. Het zijn allemaal facetten van de ik en ze worden tegelijkertijd door de ik bepaald. Door de relatie subject-object te vervagen, door droom werkelijkheid te laten zijn en omgekeerd, laat Michiels de ik tegelijkertijd zwak en sterk zijn, zowel auteur als lezer, zowel lezer als auteur. Daarom wordt Vlaanderen, ook een land ook nergens een moeras, nergens een labyrinth zonder waarheid, waarin iedere gedachte zichzelf vernietigt. Michiels valt de kernbegrippen van ons denken, het logocentrisme wel aan, maar laat de zin of de werkelijkheid niet in de verdoemenis verdwijnen. Hij deconstrueert ik, realiteit, zin, rede, mimesis en waarheid, om ze bespreekbaar en leesbaar te maken voor iedereen die bereid is zijn hiërarchisch denken ter discussie te stellen. Hij gaat op zoek naar nieuwe dimensies, naar een nieuwe toekomst waarin ‘Woord is Wij is Taal geworden, Taak en Teken’.Ga naar eindnoot(19) Zo vermijdt hij dat de tekst zoals de schorpioen zichzelf doodt door in zichzelf op te gaan. Vlaanderen, ook een land is een moeilijk boek, maar wellicht is het de belangrijkste Vlaamse roman die in 1987, 150 jaar na In 't Wonderjaer, verscheen. |
|