Ons Erfdeel. Jaargang 29
(1986)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 541]
| |
Een loopbaan als guerrillastrijder
| |
[pagina 542]
| |
een ongebonden representant in het land der letteren blijven bewegen, maar praktische aspecten en aangeboren trots dwongen me tot een keuze. De Engelse, Amerikaanse, Franse en Duitse letteren waren dan wel stimulerend en nieuw voor mij, maar in de Amerikaanse academische wereld vermochten ze nauwelijks enige interesse te, wekken. Maar de Nederlandse literatuur- en cultuurgeschiedenis waren iets nieuws en ik merkte dat ik de deskundigheid van mijn leraren aan het wankelen kon brengen door Nederlandse auteurs te gaan vergelijken met schrijvers die zij kenden. Ze werden daardoor in het defensief gedwongen en ik had een waardevol instrument gevonden om te overleven in die bepaald niet pastorale jungle die hogere opleiding heet. Hoewel de nood een deugd bleek te zijn geworden, was er ook nog een hoopgevender kant aan de zaak. Zovele Nederlandse teksten zijn beter en behoeven geen enkel excuus voor hun bestaan. Hun uitnemendheid kan overtuigend worden bepleit, alleen, helaas, niet altijd gemakkelijk aanschouwelijk worden gemaakt tegenover een publiek dat de taal niet beheerst. Ik realiseerde me dat ik nog een grotere opdracht had: te laten zien dat de scheppende geest geen grenzen kent en dat chauvinisme geen onderdeel van de geesteswetenschappen mag zijn. Nú weet ik dat er makelaars zijn in literatuur zowel als in koffie. Door deze onvoorziene omstandigheden begon ik op een Neerlandist te lijken en ik hoopte maar dat die gelijkenis niet al te opvallend zou zijn. Ik geef er de voorkeur aan onafhankelijk te zijn en voor dingen open te staan en ik ben daarin ondermeer geslaagd door trouw te blijven aan mijn intellectuele onpartijdigheid. Mijn studie over Paul van Ostaijen heeft hem nadrukkelijk binnen de context van de Europese literatuur geplaatst en ik heb gepoogd Vestdijk via James Joyce in de Engelssprekende wereld te introduceren. Jongleren met een verscheidenheid aan culturele ballen maakt dat je, intellectueel gezien, behendig blijft. Mijn carrière als ‘Nederlands wetenschapper’ is nooit een officiële veldtocht geweest, maar heeft veel meer weg van een guerillaoorlog. Mijn huidige positie aan de University of Massachusetts, in Amherst, is daar het bewijs van. Als kersverse doctor van Harvard werd ik door mijn huidige werkgever aangesteld om op de Engelse afdeling les te geven. Ik doceerde daar ondermeer Engels, Brits drama en de Westerse literaire klassieken. Enige tijd later werd ik ook benoemd op de afdeling Vergelijkende Literatuurwetenschappen en ik constateerde dat ik een dubbel leven moest leiden. Dat duurde geruime tijd. Tot 1970. Het hoofd van de afdeling Germaanse talen vond toen dat dat meervoud nu maar eens waar moest worden gemaakt en trok stafleden aan om Zweeds en Deens te doceren. Hij vroeg mij een programma voor het Nederlands op te zetten. Dat deed ik, blij wat meer onafhankelijk te kunnen zijn. Ik ontwierp taalcursussen voor beginners, aanvullende cursussen en cursussen voor gevorderden, literatuurcursussen, zowel in het Nederlands als in vertaling en cursussen voor individuele studie. Aangezien ik geen assistentie had, moest ik het hele pakket zelf behandelen. Mijn voorzichtige poging op deze wijze een academisch Den Briel te creëren, veranderde al gauw in een frustratie. Hoewel de taalcursussen genoeg studenten trokken (op deze staatsuniversiteit staat en valt alles nu eenmaal met het principe dat kwantiteit belangrijker is dan kwaliteit) bleek de belangstelling voor de literatuurcursussen vrijwel nihil te zijn. Ondanks het feit dat er een potentieel van zo'n twintigduizend studenten was. De afdeling begon deze cursussen successievelijk weer in te trekken, totdat alleen die voor het taalonderwijs waren overgebleven. Als ik ooit Nederlandse literatuur aan een paar dap- | |
[pagina 543]
| |
pere zielen doceer, is dat in het verlengde van niet gerelateerde cursussen zoals het Duits of de Vergelijkende Literatuurwetenschap. Maar ik ben me koppig aan de taalcursussen vast blijven klampen, niet alleen omdat ik ongetwijfeld de enige in New Engeland ben die het Nederlands volgens een vaste regelmaat doceer, maar ook omdat een guerillastrijder zich nooit gewonnen moet geven. Al zijn mijn pedagogische inspanningen op het gebied van het Nederlands langzamerhand in remise geëindigd, in druk heb ik de zaak in leven weten te houden. Bij het terugkijken op bijna een kwarteeuw schrijven in het Engels (de geboorte van mijn creatieve en intellectuele leven heeft uiteindelijk in het Engels plaatsgevonden en niet in het Nederlands), is het boeiend te constateren hoeveel daarvan aan mijn land van herkomst is gerelateerd. Ik heb essays gepubliceerd over Van Ostaijen, Ter Braak, Slauerhoff, Jef Last, Vestdijk en Couperus. Vertaalde het proza van Multatuli, Van Ostaijen, Slauerhoff en Springer en een van mijn romans is, ondermeer, een loflied op Amsterdam. Drie van mijn gepubliceerde verhalen spelen in Nederland, maar mijn poëzie bleef recalcitrant. Misschien wel omdat poëzie zo solipsistisch is als een amoebe en niet dat nauwkeurig beschreven panorama behoeft dat de roofzuchtige prozaschrijver nodig heeft. Hoe dan ook, het feit dat een deel van mijn werk op een Nederlandse achtergrond is gebaseerd bewijst dat ik geen Amerikaan ben, terwijl andere aspecten in mijn leven er even duidelijk op wijzen dat ik ook geen Nederlander meer ben. Dat zou wel eens een reden hebben kunnen zijn waarom ik in 1979 de taak op me nam de Nederlands Indische literatuur in de Engelstalige wereld te introduceren. Ik voelde me verwant met auteurs die, zoals Rob Nieuwenhuys het uitdrukt, tussen twee vaderlanden wonen. In mensen die een leven met dubbele verplichtingen te boek stelden kon ik veel van mezelfterugvinden en het zich verdiepen in onoverbrugbare tegenstellingen komt mij voor als een fundamentele levenstaak. Maar die woede die ik al eerder noemde was ook een deel van mijn aanvaarden. Het leek wel alsof de Amerikanen dachten dat alleen Britse schrijvers zich in literaire zin over hun koloniale verleden hadden uitgelaten, terwijl de Nederlandse koloniale literatuur in feite veel rijker, gevarieerder en origineler is dan die van Amerika's eerste koloniale overheersers. En het was ook heel aantrekkelijk dat men hierbij zulke gevestigde meesterwerken uit de Nederlandse literatuur als de Max Havelaar, De stille kracht, Het land van herkomst en De tienduizend dingen kon betrekken, alsof je deze boeken in een wat meer exotisch jasje kon presenteren in een land met een ander cultureel besef. Weer een andere manier van guerrilla-infiltratie, zou je kunnen zeggen. En ik stond er op dit via de literatuur en de schone letteren te doen, want ik vermoedde dat als er ooit enige aandacht aan koloniale verleden van Nederland zou gaan worden besteed, dat op een niet-literaire manier zou zijn, die voorbij zou gaan aan de fantastische rijkdommen ervan. Ik noemde de twaalfdelige serie de Library of the Indies en concipieerde deze als een op zichzelfstaand geheel. Rob Nieuwenhuys zijn Oost-Indische Spiegel fungeert als de spil van de reeks en als een serieuze student de kritische behandeling over de belangrijkste teksten en | |
[pagina 544]
| |
personen gelezen heeft, zal hij de andere delen van de serie ter hand kunnen nemen en direct op de originele bronnen kunnen terugvallen. De serie bevat daarom vertalingen van Max Havelaar, De stille kracht, Het land van Herkomst, De tienduizend dingen, Jan Compagnie, Alberts De eilanden, Friedericy De raadsman en Beb Vuyck Het laatste huis van de wereld (deze twee titels werden samen in één band gepubliceerd onder de titel Two Tales of the East Indies), Nieuwenhuys Vergeelde portretten en Daum Ups en downs in het Indische leven. Mijn vertalingen van een aantal van Rumphius' beschrijvingen van tropische planten werden opgenomen in een apart deel, met de titel The Poison Tree. Dit boek kreeg in 1984 de Columbia University Translation Prize. Voor een aparte bloemlezing, Fugitive Dreams genaamd, vertaalde ik representatieve gedeelten uit het werk van Bontekoe, Valentijn, Junghuhn, Van der Tuuk, Bas Veth, Alexander Cohen, Kartini en Walraven, aangevuld met omvangrijke essays over verschillende onderwerpen. Het moet duidelijk zijn dat, ondanks het feit dat niet alles in zo'n serie kan worden opgenomen, de keuze gevarieerd en substantieel is, deze de hele periode van de Nederlandse aanwezigheid in Indonesië dekt en vele facetten van de fascinerende geschiedenis van dat land belicht. Omdat de twaalf delen voor een buitenlands publiek zijn bedoeld voorzag ik ze van aanvullende noten, woordenlijsten voor het Maleis en inleidende essays voor ieder deel, met uitzondering van Het land van herkomst. Dit boek viel onder de verantwoordelijkheid van Francis Bulhof, die het ook, samen met Elizabeth Daverman, vertaalde. Andere vertalers van deze serie waren: Hans Koning, Frans van Rosevelt, André Lefevere, Donald en Elsje Sturtevant. Het Rumphiusdeel (The Poison Tree) en de bloemlezing (Fugitive Dreams) zijn helemaal mijn werk. Om commerciële redenen bevat de serie twee herdrukken: Roy Edwards' versie van de Max Havelaar en Hans Konings interpretatie van De tienduizend dingen. Teixeira de Mattos' vertaling van De stille kracht moest ik grondig reviseren, vanwege de ontelbare onjuiste interpretaties van Nederlandse woorden en uitdrukkingen en even zovele voorbeelden van onjuist Engels taalgebruik.Ga naar eind(2) Mijn werk voor deze serie is klaar. Het is een eenzaam karwei geweest, maar het was de moeite waard. De talloze problemen waar ik mee werd geconfronteerd zijn voor de meeste mensen niet interessant, maar sommige van de bijkomende verworvenheden misschien wel. De drijvende kracht achter dit project was de heer Joost de Wit, directeur van de Stichting tot Bevordering van de Vertaling van Nederlands Letterkundig Werk in Amsterdam. Zijn verrichtingen ten behoeve van de Nederlandstalige literaire gemeenschap kunnen nooit genoeg geprezen worden. Zoals hopelijk uit eerdere uitlatingen mijnerzijds gebleken is, heb ik ervaren dat het bevorderen van de Nederlandse literatuur in de Verenigde Staten bij uitstek een gevecht met windmolens mag worden genoemd, of tegen de bierkaai. De heer De Wit is zich zeer goed van deze realiteit bewust en het is juist deze wetenschap die zijn werk effectief maakt. Een paradox, maar waar. Toen het moment zich voordeed dat de Amerikaanse overheid zich bereid verklaarde dit project te helpen financieren, bood hij onmiddellijk de steun van de Stichting aan, met als resultaat dat het plan werkelijkheid werd. Het was voor het eerst dat een Amerikaanse overheidsinstelling met een buitenlandse door de overheid gesubsidieerde instelling samenwerkte om een literair project binnen de Verenigde Staten te financieren en mogelijk te maken. Maar zelfs de beste bedoelingen blijven een vrome wens zonder het soort praktische kennis van zaken en de ervaring zoals de heer De Wit die gedurende al deze melancholieke jaren heeft verworven en heeft | |
[pagina 545]
| |
gebruikt om zich centimeter voor weerbarstige centimeter ten behoeve van de Nederlandse literatuur in de Amerikaanse boekenwereld binnen te dringen. Over realiteit gesproken, er zijn misschien nog een paar andere dingen die interessant zijn om te weten. Dankzij de basisopzet van de Library of the Indies kon een aantal auteurs voor het eerst in een Engelse vertaling worden gepresenteerd: Rob Nieuwenhuys, Alberts, Du Perron, Vuyk, Friedericy, Rumphius, Valentijn, Junghuhn, Van der Tuuk, Bas Veth en Alexander Cohen. Op dit ogenblik zijn tien delen gepubliceerd, alleen Ups en Downs van Daum en de bloemlezing Fugitive Dreams wachten nog op financiële steun voor publikatie.Ga naar eind(3) Dat klinkt misschien vreemd, maar het is waar. Ieder deel in deze serie werd geheel ‘af’, vertaald en betaald, ter publikatie aan de uitgever (The University of Massachusetts Press) aangeboden. De boeken bleken desalniettemin toch een verliespost en er moest daarom extra geld gevonden worden om de produktiekosten te drukken. De contracten vermelden zelfs dat er geen boek gepubliceerd zal worden zonder dat een of andere vorm van subsidie de produktiekosten zal dekken. Misschien dat dit het moment is waarop ik dien te vermelden dat ik, hoewel ik de redacteur van de serie ben en de auteur van twee delen, geen honorarium heb ontvangen en ook niet zal ontvangen voor dat er een tweede druk komt, iets wat even waarschijnlijk is als de wederopstanding van de walgvogel. Zo gaat het nu eenmaal bij het publiceren van teksten van academisch of beperkt belang in de Verenigde Staten van Amerika. In de commerciële sector is het al niet veel beter. Volgens de uitgever heeft de serie niet goed verkocht. Wel heeft deze de positieve belangstelling van de internationale kritiek getrokken. De Library of the Indies is of in zijn geheel of op basis van losse titels gunstig besproken in Times Literary Supplement (Londen), Asiaweek (Singapore): het grootste Engelstalige tijdschrift in Zuidoost Azië, Publishers Weekly en de Chicago Tribune in de VS, Pacific Affairs (Australië), The Asian Wall Street Journal, The American Historical Review, Annals of Science (London), Library Journal, Bloomsbury Review, Dutch Crossing (Londen) en elders. Aparte aandacht kregen niet alleen getrouwen als Max Havelaar, De stille kracht en De tienduizend dingen, maar ook De eilanden van Alberts en de geschriften van Rumphius. Binnen het beperkte marktbereik voor deze boeken waren Max Havelaar, De stille kracht en De eilanden een relatief en bescheiden succes. Betreurenswaardig is dat Het land van herkomst van Du Perron zowel in de kritiek als in de verkoop een mislukking bleek. Toch, als veteraan op het gebied van verscheidene literaire veldtochten in de VS, kan ik in alle eerlijkheid zeggen dat niet de goede verkoop van de boeken het allerbelangrijkste is, maar het feit dat ze werden uitgegeven. Dat ze er zijn. Dat er aandacht aan is en wordt besteed. Dit mag misschien weinig lijken als men de grote hoeveelheid tijd, energie en geld in overweging neemt die aan onze ongelukkige literaire sobats is besteed, maar het is, om maar eens in te haken op Amerika's wrange optimisme, beter dan niets. Vertaling door Joost de Wit, Amsterdam. |
|