| |
| |
| |
De nieuwe grote Van Dale
Anton Claessens
ANTON CLAESSENS
werd geboren in 1936 te Lamswaarde (Zeeuws-Vlaanderen). Studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam en aan de K.U. Leuven. Leraar Nederlands aan de Europese School in Mol (B). Vast medewerker aan ‘Ons Erfdeel’.
Adres: Honkersven 29, B-2440 Geel.
Op de sportpagina van een krant stond onlangs in grote koppen: ‘Keeper niet balvast’ en ‘Scheidsrechter fluit wedstrijd dood’. Stel dat een niet-ingewijde zou willen weten wat de woorden balvast en doodfluiten precies betekenen. Een kennis van hem, evenmin een insider, voegt hem de gevleugelde zegswijze toe: ‘Zoek het 's op in Van Dale!’. Hij volgt het advies op en neemt de elfde, herziene druk van het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal ter hand, in de omgang de grote of dikke Van Dale genoemd. Tot zijn verbazing treft hij er die sporttermen niet in aan. Ook de zegswijze waarin de naam Van Dale figureert, zou hij er tevergeefs in zoeken.
Lexicografen, woordenboekmakers, zullen net als de andere ‘woordenaars’, dichters en schrijvers, soms pijnlijk de kloof ervaren die gaapt tussen ideaal en werkelijkheid. Het ideaal van een woordenboek als Van Dale lijkt mij in elk geval het geven van een volledige beschrijving van alle woorden, uitdrukkingen en betekenissen die tot het Standaardnederlands behoren, de taalvariant die in het Nederlandse taalgebied als norm voor correct taalgebruik wordt aanvaard. Daarnaast zal de redactie van zo'n woordenboek een keuze willen maken uit verouderde woorden en uit woordmateriaal dat gebonden is aan een bepaalde groep, een bepaalde stijl en een bepaalde streek.
Volledigheid voor een woordenboek is uiteraard een utopie. Lexicografen weten maar al te goed dat de woordenschat van een taal een vlottende en ingewikkelde materie is. Om greep te krijgen op die complexe taalwerkelijkheid stellen zij criteria op: het frequentie-, verspeidings- en ouderdomscriterium (woorden mogen geen eendagsvliegen zijn). De toepassing van die criteria stelt hen echter voor grote problemen: om te bepalen of een woord in het Nederlandse taalgebied algemeen gangbaar is, zullen zij goeddeels intuïtief te werk moeten gaan. Ik dacht op grond van wat ik om me heen hoor en lees in kranten, weekbladen en populaire tijdschriften dat behalve woorden als balvast en doodfluiten ook bijvoorbeeld woorden als abortustoerisme, dievenpoortje, groene (pol.), leenmoeder, maatschappijbevestigend en visgraatparkeren algemeen gangbaar waren. Ook termen die op het vakgebied liggen van de redacteuren van Van Dale kom ik vrij geregeld tegen buiten gespecialiseerde tijdschriften: woorden als taalvermogen, taalpathologie, taalvariant en tussentaal. Maar de Van Dale-redactie heeft daar een ander oordeel over: ze zijn niet opgenomen in het woordenboek. Woorden als zètadeeltjes, regiolect, naggen (normafwijkende gedragingen vertonen), flexiwerk en tekenende uitdrukkingen als de taal in de afbijt gooien verwacht ik er
| |
| |
niet in aan te treffen: ze zijn te recent. De eerste twee woorden zullen wel opgenomen worden in de 12e druk en naggen en flexiwerk zullen misschien eendagsvliegen blijken te zijn. Wie in Van Dale bladert, stuit op vele omissies. Ik noem er nog enkele: afbraakwaarde staat erin, zij het zonder betekenisomschrijving, maar afbraakwoede niet, open-huisfeest en opendeurdag zijn opgenomen, maar openschooldag niet, fluisterfiets staat erin, maar fluisterbak en fluisterwal ontbreken en tenslotte: waarom vermeldt het woordenboek reviaans wel en revisme niet?
Het samenstellen van het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal lijkt me een boeiend, tijdrovend, maar ook een frustrerend karwei: niemand is ooit tevreden, de redacteuren zelf wel het allerminst, vermoed ik.
Voor velen is de Grote Van Dale, een uitgave van Van Dale Lexicografie BV, een werkmaatschappij van het Kluwer-concern, dé autoriteit. Als er een nieuwe druk van de Kleine Van Dale, van Verschueren, Koenen, Kramers of van het Spectrum Woordenboek uitkomt, blijven reacties veelal uit. Maar toen in september 1984 een nieuwe editie van de Grote Van Dale verscheen, ging dat met grote ophef gepaard. Dat heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat de Grote Van Dale het gezaghebbendste woordenboek is in het Nederlandse taalgebied. Van Dale is dan wel geen absolute autoriteit - de samenstellers zijn de eersten om dat te erkennen -, maar hij wordt door velen wel als zodanig beschouwd. In principe is het gezag van dit woordenboek niet groter dan de taalgebruiker eraan wil toekennen. Het is in elk geval een heel belangrijk woordenboek: het is onmisbaar voor taalliefhebbers, puzzelaars, oplossers van cryptogrammen, en het zal niet ontbreken in bibliotheken, op kranteredacties en departementen. Onlangs verklaarde de dichteres en toneelschrijfster Judith Herzberg, die forenst tussen Amsterdam en Tel Aviv, in een interview (VN, 17-11-'84): ‘Ik lees tegenwoordig niets zo graag als Van Dale. Ik ben me nu zo bewust van de rijkdom, de diepte, de concreetheid, de beeldende kracht van het Nederlands.’
Je kunt de Grote Van Dale bezwaarlijk nog typeren als een handwoordenboek (‘beknopt woordenboek, woordenboek in handig formaat’), zoals Geeraerts en Janssens met enige slagen om de arm doen in hun kritisch overzicht van de lexicografie van het Nederlands, Wegwijs in Woordenboeken (1982): de nieuwste druk omvat 3730 bladzijden, het opgenomen woordbestand is verdeeld over drie volumineuze delen en dit lexicon telt maar liefst ongeveer 230.000 trefwoorden en 33 miljoen lettertekens.
De nieuwe Van Dale heeft een tweehoofdige redactie: de Vlaamse taalkundige prof. Dr. G. Geerts en de Nederlandse lexicograaf Dr. H. Heestermans. Geerts, een bekend sociolinguïst, is hoogleraar in Leuven; hij is mede-eindredacteur van de Algemene Nederlandse Spraakkunst (1984), de ANS. Heestermans is redacteur van het WNT, het Woordenboek der Nederlandsche Taal, en van het Erotisch Woordenboek (1981). Vele jaren lang is de redactie van Van Dale een eenmansonderneming geweest. De vorige redacteur, Dr. C. Kruyskamp, heeft zich nu vooral beziggehouden met de nuttige Aanhangsels in het woordenboek: een lijst van namen uit de klassieke oudheid en de bijbel, en termen, uitdrukkingen, zegswijzen en gevleugelde woorden uit de oude en moderne talen. Dat het gezaghebbendste woordenboek geredigeerd wordt door een Vlaming en een Nederlander is een goede zaak: hun samenwerking accentueert de eenheid (-in-verscheidenheid) van het Nederlandse taalgebied.
De nieuwe Grote Van Dale is een goudmijn voor de taalliefhebber. Dat wil ik vooropstellen. Toch valt er veel op aan te merken: behalve dat men kan twisten over het al dan niet opnemen van talrijke samenstellingen en
| |
| |
Elfde druk van Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, 1984.
andere woorden (een discussie zonder eind), wemelt Van Dale van de zetfouten, kan de gebruiker vraagtekens plaatsen bij een flink aantal betekenisomschrijvingen en bij de ‘labeling’ van veel woorden: het karakteriseren van woorden met bijvoorbeeld de aanduidingen archaïstisch, volkstaal, niet algemeen, vulgair, informeel, formeel, literair, gewestelijk, in België, Bargoens en historisch. Ook munt de nieuwe Van Dale niet uit in gebruikersvriendelijkheid. Verder vind ik het Bericht voor de elfde druk van Geerts en Heestermans en de Inleiding, die nog van de hand is van Kruyskamp, onvoldoende op elkaar afgestemd. Ik zal de geconstateerde feilen concreet toelichten.
Onder het trefwoord punk lees ik als tweede betekenis: ‘harde, ongecompliceerde, op de rokmuziek met felle akkoorden van de punks.’ In deze definitie zijn enkele woorden weggevallen, staat nog een zetfout rok in plaats van rock) en de betekenisomschrijving lijkt me niet geformuleerd in neutrale termen. Dat blijkt uit vergelijking met de definitie van popmuziek: ‘oorspr. op de rock-'n-roll en beat gebaseerde muziek’. Kwalificerende toevoegingen ontbreken hier en dat lijkt me correcter. Zou punkmuziek ongecompliceerder zijn dan popmuziek?
Ik geef nog enkele voorbeelden van dubieuze, onvolledige of foutieve betekenisomschrijvingen: acupunctuur is geen narcosemiddel, maar een analgeticum, een pijnstillend middel; in de betekenisomschrijving van het woord metastase is het gebruik van de term ziektestof in plaats van kankercellen te weinig specifiek; onder anesthesie staat: ‘Daarnaasr (sic) (w.g.) anestheseren, gevoelloos maken, verdoven door inademing van chloroform enz.’. In de medische praktijk wordt chloroform gelukkig al lang niet meer gebruikt. Hysterie wordt als volgt gedefinieerd: ‘ziels-of zenuwziekte, m.n. bij vrouwen voorkomend.’ Deze omschrijving is volstrekt gedateerd, want deze ziekte komt bij mannen minstens zo vaak voor als bij vrouwen.
Ten onrechte ontbreekt in Van Dale het begrip zure neerslag. Wel is het minder adequate, maar door de spraakmakende gemeente veelvuldig gebruikte zure regen opgenomen, zowel onder het lemma regen als onder het trefwoord zuur. De omschrijvingen onder de beide lemmata zijn niet identiek: onder regen staat: ‘regen waarin door luchtverontreiniging zwaveldioxyde is opgenomen en die zeer schadelijk is voor de ecologie’; en onder zuur: ‘regen vermengd met zwaveligzuur (dat vrijkomt bij het verstoken van steenkool e.d.)’. Beide omschrijvingen zijn onvolledig: in plaats van resp. zwaveldioxyde en zwaveligzuur was de woordgroep zure bestanddelen nauwkeuriger geweest, doordat ook ammoniakdampen en salpeterzuur voor de zuurgraad van de regen verantwoordelijk zijn. En zure regen is niet alleen schadelijk voor de ecologie, maar ook voor uit kalksteen opgetrokken gebouwen.
In vergelijking met de 10e druk is de nieuwe Van Dale wat gebruikersvriendelijker geworden: het nieuwe lettertype, de overzichtelijker presentatie en het kleiner aantal regels
| |
| |
per kolom heeft de ‘leesbaarheid’ verhoogd. Maar het blijft soms een hele klus om snel de juiste betekenis van sommige uitdrukkingen te vinden. Een voorbeeld: voor wie weten wil wat een goed woord vindt een goede plaats precies betekent, kost het heel wat zoekwerk onder het adjectief goed, waaronder dertig betekenisonderscheidingen behandeld zijn. Geduldig moet hij dat hele trefwoord doorlezen. Een tijdrovend karwei voor de gehaaste twintigste-eeuwer!
Ook de rangschikking van de betekenissen van woorden maakt Van Dale niet gemakkelijk en vlot hanteerbaar. Blijkens de inleiding heeft de redactie een schema gevolgd waarin rekening wordt gehouden met de eisen van de logica en van de historische ontwikkeling. De gemiddelde taalgebruiker - en voor hem is dit woordenboek bedoeld - zal een dergelijk standpunt niet begrijpen. Neem het woord aardig, dat als eerste betekenis toebedeeld krijgt: ‘(van personen) vlug van geest, gevat; een aangename indruk makend, flink.’ Wie denkt bij het gegeven voorbeeld een aardige jongen aan een gevatte jongen? Zo'n jongen maakt een aangename indruk, hij is prettig of lief in de omgang. Maar vlug van geest, gevat? Of neem het woord gezellig. Dat krijgt als eerste betekenisonderscheiding: ‘Neiging hebbend om met anderen te verkeren’ en niet, zoals de modale taalgebruiker verwacht: genoeglijk, onderhoudend, aangenaam, knus. Een nog markanter voorbeeld is het lemma baas, waarvan de eerste betekenisonderscheiding volgens Van Dale is: ‘het hoofd van het gezin’. Wel staat er tussen haakjes voor dat het gebruik in die betekenis niet algemeen is.
De redactie van de Grote Van Dale zou velen een dienst bewijzen als ze niet de historische ontwikkeling, maar het actuele gebruik en de frequentie als criteria zou hanteren bij de rangschikking van betekenissen.
In hun Bericht voor de elfde uitgave merken Geerts en Heestermans op: ‘De enige vrij ingrijpende systematische wijziging in deze elfde uitgave van Van Dale betreft de behandeling van de woorden die in vroegere uitgaven als “Zuidned.” gekenmerkt waren’. De aanduiding ‘Zuidnederlandse’ is uit het woordenboek verdwenen, omdat ze ondeugdelijk is. Het is een misleidende karakteristiek: ze suggereert het bestaan van een Noord- en een Zuidnederlandse taal. Behalve misleidend is het predikaat ‘Zuidnederlands’ ook verwarrend wegens zijn meerzinnigheid: men kan ermee aanduiden de taal die in Nederland bezuiden de grote rivieren gesproken wordt, de taal die in Nederland bezuiden die rivieren en in Nederlandstalig België gesproken wordt én de taal van de Nederlandstalige Belgen.
Veel woorden die in de vorige druk het kenmerk ‘Zuidned.’ hadden, krijgen nu het label ‘gewestelijk’. Daarmee geven de samenstellers aan dat die woorden regionale varianten zijn van het Nederlands. Uiteraard komen regionale varianten behalve in het zuiden ook voor in het noorden, oosten en westen van het taalgebied. Alle opgenomen regionale varianten krijgen het label ‘gewestelijk’.
In de 10e druk van Van Dale kwamen ook woorden voor met het kenmerk ‘Belg.’ of ‘in België’. Met die labels karakteriseerde Kruyskamp woorden ‘die officiële of eigenaardige functies of instellingen van de Belgische staat weergeven’. Bedoeld zijn woorden als rijkswacht, regent, licentiaat, schepen, normaalschool. Maar Geerts en Heestermans hebben de aanduiding ‘Belg.’ of ‘in België’ in hun editie ook gebruikt voor woorden, uitdrukkingen en betekenisnuances, ‘waarvan het gebruik zeker tot de standaardtaal in België beperkt is, terwijl het daar dan zo ruim verspreid is dat het niet als gewestelijk beschouwd kan worden.’
Allereerst: de licht verschillende ‘labeling’ ‘Belg.’ en ‘in België’ suggereert dat er binnen dat corpus woorden onderscheid gemaakt kan worden. Blijkens het opgenomen woordmate- | |
| |
riaal is dat niet het geval: turnsloef (gymschoen) en rijkswacht (rijkspolitie) krijgen resp. als kenmerk ‘Belg.’ en ‘België’ en achter zowel sacoche ((hand)tasje) als regentaat (niet-academische opleiding tot leraar in de lagere klassen van de middelbare school) staat de aanduiding ‘in Belg.’. Dat verschil in karakterisering schept verwarring.
Maar tot veel grotere verwarring kan de suggestie aanleiding geven die besloten ligt in de opmerking ‘de standaardtaal in België’. Van Dale verstaat onder een standaardtaal: ‘taalvorm die als model of norm geldt’. De standaardtaal in België is dus de taalvorm die als model of norm geldt in België. Het lijkt me lang niet denkbeeldig dat iemand in Vlaanderen met een beroep op de autoriteit van Van Dale meent dat de volgende schabouwelijke (gew.) zin voor hem of haar voldoet aan de norm van correct taalgebruik - het is tenslotte standaardtaal in België: ‘Vermits de kuiser, die zijn geldbeugel vergeten had, erin gelukt was bij de garagist geld te ontlenen, kon hij in het soldenhuis voor zichzelf fonoplaten en een okkazie velo kopen en voor zijn vrouw een sacoche en turnsloefen’.
Alle gecursiveerde woorden hebben in de nieuwe Van Dale het label ‘Belg.’ of ‘in België’. Ze behoren dus alle tot de standaardtaal in België. Voor alle duidelijkheid: naar het oordeel van de Van Dale-redactie behoren ze niet tot het Standaardnederlands, want alle ‘gelabelde’ woorden vallen daarbuiten. In rijkelijk verhullend taalgebruik voegen de redacteuren daar in hun Bericht aan toe dat men ‘gelabelde’ woorden beter niet gebruiken kan ‘als men niet de bedoeling heeft zijn standaardtaalgebruik een gemarkeerd karakter te geven’.
De verwarring scheppende ingreep van Geerts en Heestermans laat zich bijzonder goed demonstreren aan het woord sacoche. In Van Dale krijgt dit woord, zoals ik al heb opgemerkt, het label ‘in Belg.’. Het behoort dus tot de standaardtaal in België. Maar op een andere plaats in het woordenboek, onder het trefwoord belgicisme, wordt ditzelfde woord gebrandmerkt. De term belgicisme wordt daar als volgt gedefinieerd en geïllustreerd: ‘eigenaardige Belgische uitdrukking, die een verkeerde wending, hetzij van het Frans of van het Nederlands inhoudt: saccoche (sic) is een belgicisme voor sac à main en handtas’.
Ook ontgaat het mij volkomen op grond waarvan de redacteuren besloten hebben bepaalde woorden tot de standaardtaal in België te rekenen (behalve de genoemde bijvoorbeeld ook brossen en betoelagen) en andere het label ‘gewestelijk’ toe te kennen, o.a. facteur, buizen, kortelings (binnenkort), voorbijsteken. Dat een woord als kot (studentenkamer) de aanduiding ‘niet alg.’ meekrijgt en brossen (spijbelen) het kenmerk ‘in Belg.’ zal niemand begrijpen. Als dit allemaal gebeurd is op grond van onderzoek, hadden de redacteuren dit in hun voorbericht dienen te vermelden. Nu lijkt het op natte-vingerwerk.
De oplossing die de Van Dale-redacteuren hebben bedacht om het terecht gekritiseerde label ‘Zuidned’, te vervangen, lijkt mij heel ongelukkig: ze hebben met hun enige ‘vrij ingrijpende systematische wijziging’ geprobeerd met Beëlzebub de duivel uit te drijven. De verwarring in Nederlandstalig België zal groot zijn, vooral in kringen van het onderwijs. Voor een volgende druk zal die karakterisering van woorden opnieuw overdacht moeten worden.
Mijn voorstel is alleen de woorden en uitdrukkingen die betrekking hebben op functies, instellingen, toestanden en gebruiken die typisch zijn voor de Belgische constellatie het label ‘in België’ mee te geven; alle bovendialectische ‘Zuidnederlandse’ woorden zou ik behandelen als regionale varianten en dus voorzien van het label ‘gewestelijk’ of ‘regionaal’. In de Algemene Nederlandse Spraakkunst gebeurt iets dergelijks: daarin worden
| |
| |
constructies als dat is een zaak waar we beter niet kunnen over spreken ook als ‘regionaal’ aangeduid, al vinden die in Nederlandstalig België een heel ruime verspreiding.
Er is nog een kwestie die ik heel onbevredigend vind en die samenhangt met het voorafgaande. De Inleiding tot deze elfde uitgave is van Kruyskamp; zij is ongewijzigd en integraal overgenomen uit de vorige druk van Van Dale. Als je Kruyskamps inleiding leest na het Bericht voor de elfde uitgave van Geerts en Heestermans, krijg je als lezer het heel onaangename gevoel dat je twee verschillende richtingen wordt uitgestuurd: Kruyskamp verdedigt de handhaving van het label ‘Zuidnederlands’, terwijl zijn opvolgers die karakterisering verwerpen. Dat de nieuwe redacteuren de inleiding niet zelf voor hun rekening hebben genomen, is mij een raadsel. Te oordelen naar het resultaat van hun werk, houden zij er als lexicografen niet steeds dezelfde opvattingen op na als Kruyskamp, die zij eerbiedig typeren als ‘de ervaren nestor van de Nederlandse lexicografie’. Afgezien van hun andere visie op de ‘Zuidnederlandse’ woordenschat, hebben zij de criteria voor opname van nieuwe woorden aanmerkelijk versoepeld, staan ze toleranter tegenover barbarismen en zijn ze veel minder terughoudend tegenover het opnemen van vloeken, bastaardvloeken en van woorden op het gebied van de seksualiteit; ook besteden ze veel meer aandacht aan de spreektaal. Voor de gebruikers zou het heel verhelderend zijn geweest als de nieuwe redacteuren hun opvattingen op lexicografisch gebied uitvoerig en in duidelijke taal hadden uiteengezet en verantwoord. Het nog geen drie bladzijden tellend Bericht van hun hand is wezenlijk onbevredigend.
In vergelijking met de vorige druk is Van Dale op talrijke punten verbeterd en gemoderniseerd: vele totaal in onbruik geraakte woorden zijn geschrapt, het woordbestand is aanzienlijk uitgebreid en er zijn veel nieuwe betekenissen opgenomen (volgens de redacteuren ongeveer 10.000 nieuwe woorden en betekenissen), de woorddefinities zijn aanmerkelijk bondiger en helderder geformuleerd en talrijke illustrerende citaten zijn ontleend aan het werk van moderne schrijvers en journalisten.
Velen hebben zich in het verleden vrolijk gemaakt over of zich geërgerd aan de behandeling door Kruyskamp van lemmata als popmuziek, volleybal, dagjesmensen, partner, kosmonaut, jood, zigeuner, vrouw, kus, boer, mevrouw, Jap. Uit de betekenisomschrijvingen en de voorbeeldzinnen bij deze woorden bleken Kruyskamps vooroordelen; zijn formuleringen waren soms nodeloos denigrerend. De nieuwe redactie is heel wat zindelijker te werk gegaan. Met name hebben de bewerkers alles in het werk gesteld om seksismen te vermijden. Een vergelijking van hun behandeling van het trefwoord vrouw spreekt boekdelen: behalve dat er veel ‘vrouwenwoorden’ bijgekomen zijn, hebben de redacteuren vrijwel al Kruyskamps voorbeeldzinnen vervangen. Zonder de talige werkelijkheid te vervalsen, hebben ze de kleinerende voorbeelden waarin het nederig-dienstbare, zwakke, afhankelijke en al te emotionele aan de vrouw werd toegeschreven, gewijzigd.
De redactie heeft de bewerking opgevat als een gehele, grondige herziening van de druk van 1976. De opzet is niet principieel veranderd: het blijft een algemeen woordenboek op historische basis. Dit houdt in dat het de woordenschat van ongeveer de laatste honderd jaar omvat. Wie Jacob van Lennep en Multatuli wil lezen en bepaalde woorden en uitdrukkingen niet kent, kan bij Van Dale terecht, maar ook de lezers van kranten, weekbladen, niet al te gespecialiseerde tijdschriften en werk van hedendaagse Nederlandstalige schrijvers komen volop aan hun trekken. Veel beter dan Kruyskamp hebben de redacteuren Geerts en Heestermans geluisterd naar het taalgebruik van de spraakmakende gemeente:
| |
| |
politici, onderwijsmensen, welzijnswerkers, wetenschappers, technici, journalisten, radioen t.v.-medewerkers en eigentijdse auteurs. Talrijke woorden die enige tijd in die middens werden aangetroffen, zijn in het woordenboek opgenomen. Dat doet weldadig aan. Ook woorden uit de vaktaal die naar het oordeel van de redactie vakextern zijn geworden, zijn opgenomen, evenals talrijke dialectwoorden. Van Dale biedt dus ook hulp aan lezers die enige moeilijkheden hebben met het taalgebruik in werk van streekromanciers.
Samenvattend: de Grote Van Dale is een prachtig uitgegeven, nuttig, interessant, rijk en voor velen zelfs onmisbaar woordenboek. Stellig is het nog op een aantal punten voor verbetering vatbaar. De enige systematische vernieuwing in deze nieuwe druk: de opsplitsing van de aanduiding ‘Zuidnederlands’ in enerzijds ‘gewestelijk’ en anderzijds in ‘Belg.’ en ‘in België’ is willekeurig en zal mensen in verwarring brengen, vooral in Vlaanderen. Daar is de onzekerheid ten aanzien van het standaardtaalgebruik het grootst.
| |
Geraadpleegde literatuur:
Behalve de 10e en de 11e, herz. dr. van Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal:
- Algemene Nederlandse Spraakkunst, onder red. van G. Geerts e.a., Groningen/Leuven, 1984. |
- berode e., De nieuwe Van Dale. In: De Standaard van 11, 13, 18, 20, 25 en 27 sept. en 2 en 4 okt. 1984. |
- geeraerts d. en g. janssens, Wegwijs in woordenboeken; een kritisch overzicht van de lexicografie van het Nederlands. Assen, 1982. |
- Nijhoffs Zuidnederlands Woordenboek, samengest. door Walter de Clerck. 's-Gravenhage/Antwerpen, 1981. |
- sterkenburg, p. van, Groot woordenboek van hedendaags Nederlands en Grote Van Dale: een eerste vergelijking. In: Spektator; tijdschrift voor Neerlandistiek, jrg. 14 (1984), nr. 2, blz. 135-152. |
|
|