Publikaties
Taal en de communicatie van kennis.
Onlangs verschenen in boekvorm de voordrachten die werden gehouden n.a.v. het 4de Symposion omtrent Boek en Wetenschap te Diepenbeek op 28 maart 1981. Het algemene onderwerp ‘Taal en de communicatie van kennis’ werd opgesplitst in vier deelthema's.
In een eerste, algemeen deel schetst dr. A. Grypdonck, organisator, bij wijze van inleiding de verschillende mogelijke taalbarrières die zich kunnen voordoen bij de overdracht van kennis. Door de groeiende complexiteit van de maatschappij waarin steeds meer samenlevingsverbanden mekaar doorkruisen, is immers een veelheid van taalgebruik ontstaan; m.a.w. communicatie werd een probleem. Uitgangspunt is dus de behoefte aan een correcter taalgebruik, d.w.z. ‘het nastreven van een zo hoog mogelijk niveau van uitdrukbaarheid en verstaanbaarheid’. Concreet betekent dit voor de communicator (‘taalproducent’): het functioneel aanwenden van de taal om iets zo efficiënt en effectief mogelijk uit te drukken. Maar om dit doel te bereiken beschikt de mens slechts over heel beperkte middelen. Binnen het gehele communicatieproces kunnen nl. verschillende factoren voor storingen zorgen die de uiteindelijke informatiewaarde van een bericht reduceren of zelfs vernietigen. Die hinderende factoren zijn vnl. van syntactische en semantische aard. Zo beschikt niet iedereen over een grondige taalkennis - en de auteur stelt met lede ogen vast dat deze de laatste jaren zelfs fel achteruit is gegaan - maar ook binnen een taal zèlf is soms sprake van niet efficiënte elementen, zo bijv. de Nederlandse spelling. Hét probleem ligt echter op het vlak van de semantiek of betekenisleer: omdat taal voor een groot deel individueel gebonden is, gebruiken verzender en ontvanger in hun verwijzing naar de realiteit niet altijd dezelfde ‘code’. Taalbarrières treden des te meer op bij het spreken of schrijven van andere talen, in de ruimste zin van het woord: vreemde talen, dialecten, reclametaal, administratieve taal,... Als aanloop tot de rest van het boek gaat Grypdonck dieper in op drie probleemgebieden: taalbarrières op internationaal vlak, binnen de wetenschap en tussen Noord en Zuid
(Nederland en Vlaanderen). M.b.t. de vele wetenschappelijke disciplines en hun specialisaties, elk met hun eigen vaktaal, lijkt alleen een interdisciplinaire aanpak hem een oplossing. Dit zou trouwens de vermaatschappelijking van de wetenschap naar een breder publiek op de goede weg helpen. In een lange, theoretische bijdrage buigt F.G. Drost zich vervolgens over de vraag: denken wij in taal of is het denken een autonoom systeem dat voorafgaat aan onze taaluitingen? Daarbij wordt achtereenvolgens - op basis van hoofdzakelijk neurobiologische gegevens - aandacht besteed aan de werking van onze hersenen, het taalmechanisme, de structuren die ons denken bepalen. Hij eindigt zijn betoog met enkele hypothesen over de spiraalbeweging van het taaldenken.
Het eigenlijke thema wordt aangesneden in deel 2: de specifieke taalbarrières bij wetenschapscommunicatie. In Taal en interdisciplinariteit gaat D. Nauta uit van de stelling dat de wetenschap zijn eigen taalbarrière is geworden. Vooral de super specialisatie sinds de jaren '50 heeft een situatie van vervreemding geschapen, en wel op drie vlakken: tussen wetenschapsbeoefenaars onderling, bij de individuele wetenschapsbeoefenaar ten overstaan van zijn eigen werk, én naar de maatschappij toe. Aan de grondslag van die communicatieproblemen ligt het technocratisch maatschappijbeeld dat in de wetenschap wordt gehuldigd. Een interdisciplinaire benaderingswijze kan volgens hem wél tot verbetering leiden, indien ze niet als doel in zichzelf wordt gehanteerd, maar dit veronderstelt in de eerste plaats een radicale mentaliteitsverandering bij de wetenschapsbeoefenaar. Daarvoor moeten we naar een totaal andere, ‘communale’ maatschappij, d.w.z. een maatschappij waar (wetenschappelijke) arbeid zingevend is ingebed in het sociale leven.
De bijdrage van A.A. Manten bevat een heleboel concrete informatie (incl. tabellen) m.b.t. het gebruik van vreemde talen in de internationale wetenschappelijke communicatie. Op basis van een aantal factoren (o.a. aard en omvang van het vakgebied, geografische en politieke situatie, omvang van het taalgebied) heeft de Engelse taal geleidelijk de bovenhand gehaald op het Frans en het Duits. Ondanks het vrij algemeen gebruik van wetenschappelijk Engels blijven er echter taaldrempels bestaan: ‘(...) de onderzoeker/auteur en de gebruiker/lezer moeten beschikken over dezelfde taalkennis, met inbegrip van de vaktaal. Slechts zelden is dat volledig het geval’ (p. 132). Relativerend stelt Manten dat er ‘meer drempels dan alleen taaldrempels’ zijn, en hij eindigt met een pleidooi voor een bewuster gebruik van de eigen landstaal in wetenschappelijke publikaties, opdat ook de brede groep van nietwetenschapbeoefenaars daartoe toegang zou kunnen krijgen. In de daaropvolgende discussie bleek men vrij eensgezind: hoewel door één der panelleden de wens werd uitgesproken dat de suprematie van het (Amerikaans) Engels als uiting van linguïstisch imperialisme zou worden afgebroken, was men algemeen van oordeel dat het Engels op dit ogenblik het best voldoet aan de eisen van een efficiënte en effectieve wetenschapscommuni-