Ons Erfdeel. Jaargang 26
(1983)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 521]
| |
Shrinivâsi: dichter van Suriname
| |
[pagina 522]
| |
Shrinivâsi (o1926) (Foto J. Deleu).
medemens in de directe omgeving van zijn land of daarbuiten.
In een interview karakteriseerde Shrinivâsi zijn poëzie als sociaal: ‘Ik heb op de plantage gezeten en ben toen naar de stad gekomen. Eigenlijk ben ik intermediair voor alle bevolkingsgroepen. Mijn poëzie is niet per sé raciaal. Helemaal niet. Wel sociaal. Je weet niet alles van jezelf, maar via de gemeenschap. Je bent gemeenschapsgebonden, kommunaal’Ga naar eind(5).
Maar sympathieke bedoelingen en een sociale inhoud maken, hoezeer op zich ook positief te beoordelen, nog geen goede poëzie zonder meer. Zijn de verschillende critici het in grote lijnen eens over de inhoud van Shrinivâsi's poëzie, over de vorm waarin deze inhoud gegoten is en het taalgebruik hebben sommigen hun bedenkingen. Hugo Pos oordeelde in 1977 ‘dat de boodschap het soms won van zijn dichterschap’ en de Encyclopedie spreekt van ‘zijn gedichten vertonen een grote muzikaliteit en rijkdom aan beelden, maar lijden soms aan een zekere wijdlopigheid’Ga naar eind(6). Frank Martinus Arion sprak van ‘een lage temperatuur’, ‘een gebrek aan intensiteit’ en ‘het Surinaamse nationalisme, liet mij, in al zijn edelheid, poëtisch tamelijk koud’Ga naar eind(7). Hier doelt Frank Martinus Arion op het vroege werk van de dichter; voor de bundel Om de zon gelden deze bedenkingen niet meer. | |
Debuut.Shrinivâsi heeft in een zevental bundels, waarvan de eerste verscheen in 1964 en de laatste in 1980 een opmerkelijke ont- | |
[pagina 523]
| |
wikkeling doorgemaakt. Hij debuteerde reeds in 1952 onder het pseudoniem Fernando met een zevental gedichten in het Caraïbisch Venster, een propagandatijdschriftje van een Curaçaose boekhandelaar. Het zou eigenlijk maar het beste zijn deze poëzie geheel te vergeten, maar wie een ontwikkelingsgang van een dichter wil schetsen moet ook het zwakke begin (want dat was het) in zijn beschouwing betrekken. Op traditionele wijze, in clichétaal schreef Shrinivâsi hier een aantal gedichten over een ‘ik’ en zijn teerbeminde, de natuur, afscheid en hoop, vol beeldspraak aan de Klassieken en aan de Nederlandse Tachtiger-poëzie en epigonen daarvan ontleend. Fernando begon op de ‘moederlandsche wijze’, evenals vele anderen, zowel in Suriname als op de Nederlandse AntillenGa naar eind(8).
Regen op Curaçao
De regen zilvert op de daken
En tovert plassen spiegels overal
Als in mijn land; waar zelfs de val
Diep weggedoken, haar geraas moet staken.
De regen zilvert in de zonnestralen
En tovert plassen spiegels overal.
De heuvels groenen en in het dal
Doet zon de huisjes pitoresker pralen.
't Is lentetij in 't land waar ik van houd:
Weer bomen groen! Weer bomen als bouquetten!
De lente speelt hier met veelkleurige zetten
En winnaar is die houdt van Curaçao!Ga naar eind(9)
| |
Inhoud.Vanaf 1958 gebruikt de dichter het pseudoniem Shrinivâsi, en als zijn eerste bundel Anjâli in 1964 verschijnt is er van de toon zoals in het bovenstaande gedicht niets meer over. Hij heeft zijn eigen vorm gevonden. In 1968 verschijnt Praktikshâ, twee jaar later Dilâkâr; daarna Om de zon in 1972, Oog in oog (Frente a frente) in 1974 en Vrijgevig als altijd in 1977. Als voorlopig laatste bundel in het dunne katern Als ik mijn land betreed van 1980 uitgegeven. Het dunne bundeltje Katern I, 1 minuut stilte van 1970 en het prozawerkje Katern II, Phagwâ van 1971 zal ik volledigheidshalve noemen, maar bij de bespreking buiten beschouwing laten.
Zoals de titels van de eerste drie bundels reeds aangeven, wordt het begin van Shrinivâsi's dichterschap nog sterk door zijn Surinaams-Hindoestaanse afkomst bepaald, niet alleen door de inhoud maar ook in taalgebruik. We vinden gedichten in het Hindoestaans, vergezeld van een Nederlandse vertaling; in de Nederlandstalige gedichten worden veel Hindiwoorden gebruikt, vooral in de titels, en ook de beeldspraak is sterk door de Hindoestaanse cultuur beïnvloed. Dit wordt wel zeer begrijpelijk als we bedenken dat tot Shrinivâsi's optreden de literatuur van Suriname geheel beheerst wordt door de bevolkingsgroep der Creolen, de afstammelingen van de vroegere Afrikaanse slaven. Leo Ferrier's Atman wordt eerst in 1968 gepubliceerd en Bea Vianens Sarnami, hai verschijnt nog weer een jaar later. Beide auteurs zijn van gemengd Hindoestaanse afkomst. Ook nu neemt het Hindoestaanse bevolkingsdeel nog maar een zeer bescheiden plaats in de literaire produktie in. Dit Hindoestaanse element wordt in de loop van Shrinivâsi's dichterschap minder. Later zal hij naast het Nederlands nog wel eens het Sranan Tongo, het Engels en zelfs soms Spaans gebruiken, maar de door Shrinivâsi gehanteerde taal is in overwegende mate Nederlands geweest en gebleven.
Naast zijn afkomst van het Hindoestaanse bevolkingsdeel benadrukt Shrinivâsi al snel de eenheid van de verschillende groepen als Creolen, Hindoestanen, Javanen, Chinezen en Indianen, omdat zij allemaal Surinamers zijn. Hij pleit voor eenheid in het land en onderlinge solidariteit. Dit heeft hem tot de ‘dichter van de verzoening’ gemaakt in een tijd dat de neger het Surinamerschap voor zich alleen claimde en vond dat de Hindoestaan geen echte Surinamer was, zich althans niet zo gedroeg. De eerste drie | |
[pagina 524]
| |
bundels zijn een getuigenis van zijn verheven roeping de nationale eenheid van alle Surinamers met zijn woorden als een profeet te bezweren. Behalve over Suriname schrijft Shrinivâsi vaak over de Nederlandse Antillen, waar hij jarenlang als onderwijzer werkzaam was en die een zeer positieve reactie oproepen, vooral in de liefdesgedichten in Om de zon, waarin Curaçao een hoofdrol speelt. Daarnaast vervult Nederland een rol in negatieve zin wegens afwezigheid van zon en de kilte van het (leef)klimaat. Vanaf het begin van de jaren zeventig is, na een aantal reizen in dit gebied, zijn belangstelling voor Latijns-Amerika sterk gegroeid. In Oog in oog (Frente a frente) legt hij getuigenis af van het solidair willen zijn met de armen en verdrukten van het eigen land en de Derde Wereld. Hij wordt geconfronteerd met de onmacht van de poëzie die de onrechtvaardigheden in totalitaire politiestaten niet daadwerkelijk kan verhelpen. | |
Taal.Hugo Pos karakteriseerde Shrinivâsi eens als ‘de veerboot tussen stad en plantage’. Afkomstig uit een buitendistrict hanteert de dichter een rijkdom van beelden die aan het platteland ontleend zijn. Regen en zon, bossen en rijstvelden, dammen en rivieren, planten en bloemen, de zeeën en luchten vertolken de gevoelens van de dichter die gelooft in de macht van het woord. Hij zingt van de liefde voor de natuur van zijn land, de medemens en de taal. De stad met al zijn huizen, verkeer en drukte komt nauwelijks voor of is een vijandig gebied. De vrije natuur is bezield en spreekt tot hem. Zo is zijn beeldspraak ontleend aan het land Suriname zelf. In zijn uitbundigheid en rijkdom aan beeldvorming gaat Shrinivâsi soms wel heel ver en neigt hij naar overdrijving en bombast. Vooral de eerste bundel getuigt van de kosmische plaats die de dichter wil innemen. In de tweede zijn de Surinaamse beelden sterk verweven met die van de Hindoestaanse wereld. In de loop van de derde bundel wordt het werk van Shrinivâsi soberder. De gedichten worden korter, de beelden stapelen zich minder op en zijn ook minder hoogdravend. Tegelijkertijd daarmee wordt de sfeer van de gedichten wat minder optimistisch. Wie kritiek heeft op deze wijze van uitbundig taalgebruik moet wel bedenken dat Shrinivâsi een van de eerste en weinige Surinaamse dichters is die erin slaagt beelden te vinden voor zijn gevoelens die van Suriname zelf zijn. Het zijn eigen beelden, geen clichés die overgenomen worden uit een Nederlandse literaire traditie, die een heel wat minder uitbundige natuur tot achtergrond heeft. Wie hem hier met de bekende nationale dichter R. Dobru vergelijkt zal de laatste zeker de mindere van de twee oordelen in oorspronkelijkheid en zuiverheid van beeldspraak.
Met de bundel Om de zon bereikt Shrinivâsi een hoogtepunt als hij in zijn Curaçaose gedichten speelt met beelden als zon, zee, de heuvels en de schoonheid van het eiland in het algemeen, dat voor hem een geliefde is. Hij slaagt erin de natuur te verbinden met het eigen innerlijk, en de harmonie tussen innerlijk en buitenwereld is volledig aanwezig. Na een onderbreking ervan door een verblijf in Nederland wordt ze bij de terugkeer hersteld. Dit is de meest persoonlijke bundel van Shrinivâsi die het minst een opgelegde boodschap vertolkt. De bundel getuigt van levensvreugde, liefde én taalbeheersing.
De sociale dichter die strijdt tegen politiek onrecht in Latijns-Amerika en in eigen land treedt in Oog in oog tevoorschijn. Hier lijden de taal en de beeldspraak onder de goede bedoelingen van de boodschap. Deze bundel is als een wanhoopskreet om bevrijding van mensen | |
[pagina 525]
| |
voor wie geen vrijheid en recht is weggelegd. De onmacht om met poëzie rechtvaardigheid te verwerven is een sterk motief. Protest dat met onvoldoende poëtische afstand en vormkracht geuit wordt, kan in machteloos schelden ontaarden, iets waar Shrinivâsi zich hier soms aan schuldig maakt. Maar ook hier geldt weer dat Shrinivâsi nauwelijks op enige traditie van protestpoëzie van niveau kan voortbouwen. Met deze bundel plaatst hij zich zeker niet naast een dichter pur sang als Michael Slory, maar hij is in Suriname wel een goede tweede.
Na deze bundel van de onmacht duurt het drie jaar eer Shrinivâsi bij zijn vertrek uit Suriname Vrijgevig als altijd publiceert, en daarna duurt het opnieuw drie jaar tot het dunne katerntje Als ik mijn land betreed, dat hij schreef bij zijn terugkeer, vijf jaar na de onafhankelijkheid. In deze gedichten die sober en eenvoudig zijn is het poëtische vuur geblust en het geloof in de kracht van het dichterwoord. Hij grijpt terug naar oudere motieven, waar nu echter de optimistische bezieling van eertijds aan ontbreekt, terwijl de laatste bundel nogal opgeschroefd aandoet. | |
Conclusie.De dichter die vol optimisme begon in het geloof zijn Hindoestaanse afkomst te bezingen en de eenheid van alle Surinamers in harmonie met de prachtige natuur van hun land, en in liefde voor de macht en bezweringskracht van de taal, werd in de loop van zijn dichterschap soberder en somberder. De eenvoudiger taal versterkte aanvankelijk de persoonlijke poëtische kracht, maar liep stuk op onrecht en sociale onderdrukking in eigen land en de Derde Wereld. In de laatste bundeltjes lijkt de dichter in zijn onmacht om een maatschappelijk geweten te zijn, te berusten, wat ook de aanvankelijke overrijkdom aan beeldspraak en stijl doet vervlakken.
Rest dan tenslotte slechts een dichter die ‘older, sadder and wiser’ zal zwijgenGa naar eind(10)?
(September 1982.) Bibliografie: |
|