Ons Erfdeel. Jaargang 15
(1972)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdfrans-vlaanderenFrans-Vlaamse taaltuin 26.Broeder Dries Devos uit Brussel stuurt me een kranteknipsel uit ‘La Libre Belgique’ van 28 maart II. waarin van de uitreiking van het groot kruis in de Kroonorde sprake is door onze ambassadeur aan de Franse minister van Onderwijs Guichard, wegens het erkennen van het Nederlands als aangenomen taal voor het bakkalaureaat. De steller van dit artikel vermoedt dat er verzet zal rijzen tegen ruimere belangstelling voor de regionale talen van de kant van de Jakobijnen. Toch heeft, zo besluit hij, zodoende het ‘Vlaams’ op punten gewonnen van het Pikardisch... W. Deconinck uit Kortrijk is zo goed geweest om me een oud knipsel (het is niet gedateerd) ten geschenke te geven uit ‘La Vie à la Campagne’, waarin de regionalist Jules Beck uit Rozendaal (Duinkerke) heel wat Zuidvlaamse woorden opgenomen heeft: uit die tekst heb ik vroeger al geput o.m. het woord ‘putsteyger’Ga naar eindnoot(1), al denk ik nu dat ‘Au Steger’ in Soks gewoon niets anders betekent als ‘'In de trap’. Dr. F. de Brabandere signaleert me nog enkele gevallen waarin het Westvlaams ‘schemeren’ kent: daar ben ik nu ook grondig van overtuigdGa naar eindnoot(2). Ook van P. van Damme uit Sleeuwijk ontving ik een brief vol dankbaarheid tegenover J. Tillie: ‘Ik geloof wel dat hij altijd met open oor in Steenvoorde rondliep om de taal op te vangen en dan snel thuis te registreren’. De lange lijsten woorden (die het publiceren waard zouden zijn) die ik van hem mocht krijgen, getuigen ervan dat dit altans in de geest waar is. Nu heb ik nog wel een appeltje te schillen met Prof. E. Coornaert en z'n ‘Naufrage d'une langue: le flamand’, waarover in de vorige taaltuin al iets kwam. Ik antwoord daar uitvoerig op in een artikel dat ik aan ‘Journal des Flandres’ opgestuurd heb, maar waarvan ik niet zeker weet of die het opneemt. Daarom verschijnt het ook in het Nederlands eldersGa naar eindnoot(3). Toch nog dit: alles bij elkaar lijkt Coornaert z'n artikelen niet zozeer geschreven te hebben uit liefde voor z'n eigen moedertaal, als wel uit afkeer van het ABN. Hij wil ook de indruk wekken dat de Vlaamse dialekten in de Westhoek gaandeweg verdwijnen zonder dwang. Zo wil hij laten geloven dat alleen nog de volksklasse in de XVIIIe eeuw Vlaams sprak. Welnu: zowat alle grafstenen uit de XVIIe en XVIIIe eeuw en verschillende uit het begin van de XIXe eeuw die we in de Zuidvlaamse kerken vinden, dragen uitsluitend Nederlandse teksten (en vrij goed Nederlands). We noteren o.m. een licentiaat in de rechten in Soks (1805), een advokaat in Hazebroek (1777), een raadspensionaris in Broekburg (1725), een geneesheer in Holke (1771), een voorschepen in Pitgam (1761) en 23 Nederlandstalige grafstenen in Millam uit de XVIIe en XVIIIe eeuw: heus toch niet allemaal volksmensen. De rederijkers hoorden toch ook tot de intellektuelen zoals Coornaert zelf toegeeft. Alleen het verbod om Nederlands onderwijs te verstrekkenGa naar eindnoot(4) en misschien ook de 7-jaar lange dienstplicht en het gebruik van het signum of het ‘blok’Ga naar eindnoot(5) hebben vooral in de vorige eeuw (vanaf 1853) de ver- | |
[pagina 149]
| |
fransing in de hand gewerkt, al is het nu nog wonderbaar met hoeveel mensen (en zelfs jongeren zoals in Moerekerke of Boeschepe) we nu nog vlot Vlaams kunnen spreken en hoe rijk de taalschat nu nog is zoals we hier elke keer kunnen bewijzen. Vreemd dat Coornaert nergens melding maakt van de Nederlandse kolleges gegeven in Rijsel aan de Katolieke fakulteiten vanaf 1926 door R. Despicht, en nu voortgezet door Prof. M. Deswarte. De bewering van Coornaert in z'n laatste artikel (27 febr.) dat Vlaanderen al sinds 1000 jaar tweetalig is, sluit op z'n minst dubbelzinnigheid in: de Westhoek in Frankrijk is tot aan de aanhechting (1668-1678) eentalig Vlaams geweest en afgezien van enkele leden van het hogere bestuur (die vaak nog onze taal geleerd hebben - al waren het vreemdelingen) tot het begin van de XIXe eeuwGa naar eindnoot(6).
Frans Demeyer reageert op m'n vorige taaltuintje met een jeugdversje i.v.m. Spaanse vliegen uit Winnezele: de eerste verzen zijn algemeen bekend in West-Vlaanderen: al speelt het zich bij ons niet op Sinte-Maartensavond maar op een nieuwjaarsavond af. De bakker wordt een kindje beloofd als nieuwjaarscadeau, en dan: Wie zal dat kindje wiegen
Twee Spaanse vliegen
Wie zal dat kindje douwen
Twee Spaanse vrouwen
Wie zal dat kindje te kersten doen
De paster met z'n beste schoen.
Het Ardooise deel van dit zeker oude lied bewijst dat ook bij ons Spaanse vliegen bekend zijn. Bij de gevallen van zgn. svarabhakti volgens Gezelle in vorige taaltuin vergat ik het vroeger al aangehaalde galei voor glei uit Tillies zo rijke aantekeningen. Gister nog typeerde G. Derue uit Borre de muren van z'n huis als kalein meurn (muren van klei), maar de balken die hier en daar tussen zitten, en waarin je de spijkers moet slaan, noemt hij possen (= posten, wat in het ABN alleen als raam- en deurposten bekend staat). In Waalskappel, bij de Kanuwele heb ik nog een levend getuigenis van wei voor weg mogen aantekenen: 'k doen da wei of 'k (h)en da wei eddon (‘wegdoen’). J. Fermaut is nu sinds J. Tillies dood m'n trouwste leverancier van Zuidvlaams. In Winnezele hoor je tniezer en niet kniezer (plaaggeest). 'k Wos in sjuum en zweeët is zeker niet uitsluitend Winnezeels, maar vreemd dat De Bo noch Gezelle het aangetekend hebben. Een tjeutn (sukkelaar) kent Gezelle als tjoeten maar De Bo vermeldt het alleen als naam voor een varken. In Ekelsbeke wordt nachtvorst in de hoogste graad plastisch weergegeven met: 't go vriezn tusjen man en wuuf. E tooërtele is Winoksbergs voor klappei en volgens Fermaut verwant met tooërtelduve (tortelduif). Aksjeneern of (h)oeksjes zoekn is Houtkerks voor: kleine moeilijkheden zoeken. Winnezele spreekt van aksjooën (klemtoon op eerste lettergreep) dat er wel mee verwant zal zijn, maar iets anders betekent: ‘ruzie zoeken met elkaar’. In dat dorp wordt in een feestelijke bui wel eens gezegd: me gón e buze doen: we zullen ons eens flink dronken drinken. En (h)ovèèrdieg misje betekent daar niet ‘hoogmoedig’ maar ‘een mooie juffrouw’, terwijl e preutieg misje in Houtkerke een ‘knap meisje’ is, sterk verwant met prettig, hoe Hollands dat woord in Westvlaamse oren ook klinkt. Het Zuidvlaams blijkt nog groeizaam: de tamelijk jonge brommer wordt er (Winnezele, Steenvoorde) protter genoemd, in Borre spuger, woord dat elders uitsluitend een zwaardere motor aanwijst. Ekelsbeke onderscheidt een zole (keerploeg) van een ploef (enkele ploeg). Benooëte is wel een bastaardwoord (binot) maar wijst enkel de aanaardploeg aan. Gister ontdekte ik dat ook Borre de basstaardwoorden mottresse en safteur (rijmt met deur) voor ‘lief’ of ‘vrijer’ kent, net zo goed als EkelsbekeGa naar eindnoot(7). Z'n sjoen glemn (‘blinken’) is Winnezeels, Winoksbergs (glimn in Morbeke). Weet u wat zoptjes zijn? Zowel in Steenvoorde als in Bollezele maken ze zo iets klaar met stukjes brood, suiker en boter, in warme melk, als licht verteerbare kost voor ouden van dagen of zieke mensen. Dr. De Leersnyder uit Ingelmunster beluistert al jaren bij z'n talrijke Zuidvlaamse zieken hun wondere taal. Iemand uit Hazebroek zei eens: 'k gon (h)alfvoets komn, d.i. ‘meteen’. Dus niet wat Loquela erover zegt, nl. voetholte. 'k Moe volendn is mooi Noordpeens: ‘tot het eind toe werken’, ‘er een eind aan maken’. De karten is een gewoon woord voor ‘billen’, in de streek van Rekspoede. Ook W. Verdonck uit Loker heeft me een paar woorden toegespeeld. Bels is b.v. e landstróte ‘landweg’ (en niet het Gallicisme aardeweg zoals bij ons). Daar in Belle is de uitspraak ook ze gaan (niet: ze gón) vreemd genoeg. Killem en Hondschote kennen het leuke woord wiedzuchtig, van land gezegd waar graag onkruid op groeit. De wiend zit in 't zochte, in 't (h)arte, letterlijk ‘in het zachte, het harde’ betekent respektievelijk in het zuiden, in het noorden. Dat doet me denken aan het Bors: (h)eeëte erappels en koede erappels, d.i. vroege | |
[pagina 150]
| |
en late (het eerste staat bij De Bo). G. Derue had het ook over bietnettels, letterlijk: bijtnetels (staat bij De Bo). Pioen is er het welluidend woord voor tijm en klokkebomtjes voor fuchsia's. Kottierieg ‘nijdig’ wordt zowel van netels als van mensen gezegd. En (h)a liever oentbooën ewwist ‘hij was toch liever uitgenodigd geweest’ vindt Derue toch wat oudere taal als ‘evvraagd’. Je doet 't om e wel is merkwaardig vanwege dat ‘om’ en betekent ‘je doet het om bestwil’. Weet u wat een goedgeneiche is (met een hele korte oe)? Een gouden muntstuk van b.v. 10 FF. Derue had het ook over e broekepiense nl. de haak voor aan de broek. Hij zegt nooit trouwen, altijd (h)uuwn. Ik sluit met een paar van z'n zegswijzen: j'(h)et e koe (h)ooërn beureln en je wit nie in wuk stol: ‘je hebt een klok horen luiden maar je weet niet waar de klepel hangt’. Ongeveer hetzelfde als ‘Je verstót (h)amerstèrt vo klienkebelle’, ‘je verstaat hamersteel i.p.v. (klinke)bel’. Is het niet jammer dat Derue al van d'ander eeuuw (sic) is. Laat de reakties, verklaringen en aanvullingen maar binnenstromen. C. Moeyaert, Deken de Brouwerstraat 3, 8900 leper |
|