|
| |
| | | |
tijdschriften en boeken
lodewijk dosfel, 1881-1925.
Met bewonderenswaardige ijver heeft Arthur de Bruyne, die niet meer aan zijn eerste biografie over een belangrijke figuur uit de Vlaamse Beweging toe is, een lijvig boek geschreven over de figuur van Lodewijk Dosfel, kultuurflamingant, aktivist en nationalist. Dosfel is voor de jongere generatie niet veel meer dan een naam. Wie het boek van De Bruyne aandachtig leest doet de ervaring op dat hij reeds lang iets heeft gemist en dat zijn boek een leemte aanvult die eigenlijk niet te verantwoorden was.
Lodewijk Dosfel kan als een eksponent worden beschouwd van de oorlogsgeneratie 1914-18 die, in de overtuiging dat men van de bezetter zou verkrijgen wat het eigen landsbestuur aan rechtmatige wensen negeerde, zich totaal voor de Vlaamse ontvoogding heeft ingezet. In onze tijd kan men nu vrij gemakkelijk deze houding laken, maar in de tijd waarin Dosfel leefde is het wel enigszins verklaarbaar. Na de Eerste Wereldoorlog heeft Dosfel niet alleen de gevolgen moeten dragen van zijn bewuste keuze, maar heeft hij verder moeten ervaren hoe hij niet alleen had af te rekenen met de officiële Belgische onwil om aan de Vlaamse eisen voldoening te schenken, maar ook met de klerikale inmenging en de klerikale dwang die eruit bestond de Vlaamse jongeren in de eerste plaats te misbruiken voor kerkelijke belangen - niet te verwarren met religieuze belangen - die parallel liepen met die van de officiële Belgische instanties. Hieruit is voor een diep-gelovig man als Dosfel een pijnlijke dualiteit voortgesproten. Hij wilde in de Vlaamse Beweging voorop stappen en meehelpen aan de ontvoogding van de Vlamingen, maar daartegenover stond de onwil en het paternalisme van een kerkelijke hiërarchie. Wat nooit een dualiteit had mogen uitmaken kwam tegenover mekaar te staan: Vlamingzijn en katoliek-zijn.
Dosfel stond hierin niet alleen. Hij was een van de velen - maar een bijzonder moedig en eerlijk voorman - die hieronder geleden hebben. Men kan zich dat nu als jongere nauwelijks voorstellen. Uit de geschriften die De Bruyne citeert en uit geheel zijn biografie blijkt dit een pijnlijke realiteit te zijn geweest. Des te pijnlijker omdat zovelen erdoor ontmoedigd of verbitterd zijn geworden. Dosfel is tot zijn laatste levensdagen - hij stierf toen hij nog niet ten voile vijfenveertig was - een zeer vroom kristen geweest en daarbij een Vlaming uit een stuk. Deze trouw aan zijn opvattingen verleent een tragische glans aan zijn persoonlijkheid, die men, als men denigrerend zou willen zijn, nogal romantisch zou kunnen noemen. Maar deze dode heeft recht op ons respekt en op situering in zijn tijd. Want hij stak door zijn onbaatzuchtig idealisme veruit boven veel van zijn vrienden die niet zo moedig waren als hij - en dit vast te stellen is geen verwijt! - en die minder van zichzelf hebben gegeven voor een zaak die zij rechtvaardig en de moeite waard vonden.
Arthur de Bruyne heeft met piëteit deze biografie samengesteld en met zorg de illustrates gekozen. Ik vermoed dat velen niet zullen gediend zijn met dit werk, omdat zij erin gekonfronteerd zullen worden met hun vergissingen en hun gebrek aan eerlijkheid. Hoe men ook over Dosfel mag oordelen - en hij was van fanatisme op religieus gebied zeker niet vrij te pleiten - men zal moeten erkennen dat hij een man van formaat was en dat hij zichzelf geheel heeft gegeven voor de Vlaamse zaak. Ik ben er echter zeker van dat deze
| | | | biografie heel wat meer overtuigend zou hebben geklonken, indien de schrijver zich niet had laten verleiden tot een nogal pronkerige stijl, die hier en daar gezwollen aandoet. Het koel noteren van wat Dosfel is geweest, van wat hij heeft gepresteerd en wat hem heeft beroerd en bezield, zou de moderne lezer direkter hebben aangesproken. Ik wil aannemen dat de bewondering van De Bruyne voor deze figuur hem toch ergens heeft verblind. Hiermee is allerminst kritiek uitgebracht op de wetenschappelijke ernst waarmee De Bruyne te werk is gegaan.
J. Deleu
‘Lodewijk Dosfel’, 1881-1925, kultuurflamingant, aktivist, nationalist, door Arthur de Bruyne, deel I van de Bibliotheca Belgica, Uitgaven Oranje, Prins Boudewijnlaan 323, Wilrijk (Antwerpen) - 514 bladzijden - geïllustreerd.
| |
wie zijn neus schendt...
De titel van zijn boekje en de allereerste zin uit het 1e hoofdstuk ‘Hoe zien de Belgen de Nederlanders?’, maken het duidelijk dat Karel Hemmerechts de vinger legt op de pijnlijke wonde. Na de lektuur van zijn boekje ben je hem daar dankbaar voor.
N.a.v. een beknopt antwoord op die vraag, wil de schrijver de Nederlandssprekenden uit Noord en Zuid een aantal ‘essentials’ voorhouden. Hij begint met erop te wijzen, aan de hand van twee voorbeelden uit de Hollandse en de Oostenrijkse tijd, dat het anti-Hollandse affekt geen Waals monopolie is. Vervolgens ontleedt hij kort de Brusselse en Waalse anti-Hollandse gevoelens.
Waar het Vlaanderens houding t.o.v. Nederland betreft, maakt Hemmerechts een onderscheid tussen West- en Oost-Vlaanderen, Antwerpen en Limburg. Dit onderscheid sluit aan bij de grenzen van de oude gewesten voor de Franse Revolutie. Want K. Hemmerechts boort bij het zoeken van die houding telkens een flink stuk in het verleden. Het is verrassend hoeveel groot-Nederlandse figuren en gedachten hij op het spoor komt naast klein-Vlaamse. Hij weet hiermee aan het Nederlandse integratiestreven een basis van traditie te geven.
Het komt mij voor dat in de reeks Vlaamse gewesten, het hoofdstuk over West-Vlaanderen het oorspronkelijkste is, hoewel niet volledig en met perspektieven die wellicht wat te rooskleurig zijn. West-Vlaanderen dat nu eenmaal de bedenkelijke faam geniet de sterkste partikularistische tradities te voeden of gevoed te hebben, is, volgens K. Hemmerechts, wellicht het meest revelerend voor de zich wijzigende houding in heel Vlaanderen t.o.v. de Nederlandse integratie.
Het slothoofdstuk, ‘Let op u saeck’, is een pleidooi voor het gebruik van gezond verstand bij Nederlander en Vlaming. Wij moeten elk minderwaardigheidskompleks van ons afzetten, en nuances en verschillen in gewoonten en taalgebruik niet gaan opschroeven om de kern van de zaak, onze ene taal- en kultuurgemeenschap uit het oog te verliezen.
‘Wie zijn neus schendt...’ is meer als een geschiedkundig overzicht van het algemeen-Nederlands bewustzijn in Vlaanderen. Hierbij heeft de schrijver tal van feiten uit het verleden naar voren gebracht die het eenzijdige idee van een twee eeuwen oud klein-Vlaams kompleks in Vlaanderen, een flinke deuk geven.
| | | | Maar het is ook een pleidooi voor samenwerken en -denken tussen Nederlanders en Vlamingen. Een verstandig pleidooi bovendien, omdat het zowel voor Nederlanders als voor Vlamingen geschreven is en de schrijver niet aarzelt eerst voor eigen deur te vegen. Verstandig, omdat Karel Hemmerechts zulke rake voorbeelden aanhaalt van gelijkaardige situaties bij de ons omringende taalgemeenschappen. Tenslotte, omdat de auteur zich verre houdt van wildromantische frazologie en programmaverklaringen. Ter illustratie, een paar zinnen uit het slothoofdstuk: ‘Wederzijdse belangstelling moet niet ontaarden in bedil- en bemoeizucht. Schijnbare onbewogenheid, gevoed door wederzijdse verdraagzaamheid en de aanvaarding van de deelgenoten met hun echte of vermeende hebbelijkheden, is voor de omgang van Vlamingen met Nederlanders warm aan te bevelen.’ (p. 159)
‘Wie zijn neus schendt...’ is dan ook een boekje dat ik aan alle lezers van Ons Erfdeel durf aan te bevelen. Het is alleen maar jammer dat de vlotte leesbaarheid hier en daar gehinderd wordt door een vaak al te onnatuurlijke stijl.
E. Vandewalle
‘Wie zijn neus schendt...’, door Karel Hemmerechts, nr. 501 van de Verhandelingen van de Katolieke Vlaamse Hogeschooluitbreiding, Campusreeks - Uitgeverij Van In, Lier, 1967, 167 blz. - 65 BF - f 4,50.
| |
wij vestigen uw aandacht op...
enkele artikelen en uitgaven die in hun genre zeer de moeite waard zijn:
De brosjure ‘Vlaanderen, Brabant en Limburg in Europees pespektief’ wordt voorgesteld als basis voor gedachtenwisselingen in een studie- en gesprekscentrum dat tijdens deze nazomer zijn werking wil beginnen. Het tema is: de toekomst van de Beneluxlanden en Europa. Tenminste als ik dat goed begrepen heb, want het lijkt mij een nogal verward werkstuk waarin tal van open deuren ingetrapt worden en hoogdravende woorden gemeenplaatsen moeten dekken. Alleen in de slotparagrafen worden duidelijker gedachten naar voren gebracht, als de schrijver handelt over gemeentelijke en provinciale autonomie en eenheid in de verscheidenheid.
Van dezelfde schrijver is ook ‘Souvereiniteit in eigen kring?’. Blijkbaar heeft de schrijver ingezien dat hij iets moest schrijven wat leesbaar was. Deze brosjure bevat inderdaad stof voor een gesprek, nu beperkt tot de mogelijkheden die schuilen in de gemeentelijke en provinciale autonomie en dat naar aanleiding van de grondwetsherziening in België.
(Adres: J. Goethals, H. Savenierslaan 5, Wijnegem)
E. Vandewalle
In het tijdschrift ‘De Leiegouw’ verschenen drie zeer uitgebreide artikelen over de ‘Taaltoestanden in Menen, Komen en Moeskroen’, geschreven door A. Vanheede. Het zijn bijdragen tot de taalgrensstudie en de schrijver heeft met zijn stukken de bedoeling gehad een verklaring te zoeken voor de verfransing van Komen en Moeskroen en de niet-verfransing van Menen, drie gemeenten die in hetzelfde grensgebied liggen en in ongeveer dezelfde omstandigheden verkeren. Toen bij de wettelijke vastlegging van de taalgrens in 1963, de streek van Komen-Moeskroen bij Wallonië werd gevoegd, ondanks het feit dat vrijwel de helft van de inwoners (± 40.000) nog Nederlandssprekend is, werd in kringen die met de reële toestand ter plaatse vertrouwd zijn, verzet aangetekend. Het prijsgeven van dit ook ekonomisch zeer belangrijke gebied is voor het Vlaamse
| | | | landsgedeelte een verlies van betekenis geworden, temeer daar men tot op vandaag de dag in Komen-Moeskroen blijft weigeren de wet van 1963, die een versterkt onderwijs in het Nederlands voorziet, ernstig toe te passen.
De studie van André Vanheede is in veel opzichten verhelderend. Bijzonder verdienstelijk is allereerst dat de schrijver het lokaal verschijnsel Menen-Komen-Moeskroen situeert in het geheel van de Nederlands-Franse taalgrens en dat hij daarbij ook het sociaal aspekt dat bij de taalverschuivingen heeft gespeeld niet veronachtzaamt. Hij betrekt er ook de taaltoestand van geheel Vlaanderen bij, zodat wat zich in Zuid-West-Vlaanderen heeft afgespeeld in nauwe relatie komt te staan met het geheel van het taalgrensprobleem.
Na meer algemene beschouwingen behandelt de schrijver dan stuk voor stuk de drie gemeenten. Menen karakteriseert hij als een Vlaamse stad waar men, ondanks de onmiddellijke omgeving van de Franse grens, bijna geen Frans hoort spreken Komen is een historisch Vlaamse stad die in de loop van de laatste anderhalve eeuw werd verfranst. Moeskroen zou normaal gesproken een Vlaamse stad moeten zijn, hoewel het historisch een Waalse stad is. Deze stad kende een zeer grote inwijking die voor drie-vierden uit Vlaanderen afkomstig was. De schrijver poneert in zijn besluit dat Moeskroen en Komen bewust werden verfranst. Het gaat hier bijgevolg niet om een taalgrensvorming, aldus Vanheede, maar om taalgrensvervorming.
Deze enkele sumiere gegevens zijn beslist onvoldoende om de wetenschappelijke ernst waarmee de schrijver bezield is recht te laten wedervaren. Gelet op de ernst van dit probleem zal de schrijver het in dit tijdschrift nog uitvoerig behandelen. ‘De Leiegouw’ blijft steeds een goede bron van historische informatie over Zuid-West-Vlaanderen.
(Adres: De Leiegouw, Doornikstraat 62, Kortrijk)
Het voor onze taalgemeenschap zo bedreigde Overmaas heeft in het drietalig tijdschrift ‘Grenzen Open’ voor en over Overmaas een moedige verdediger. Het blad gaat zijn derde jaargang (1967) in met een onverminderde aandacht voor de Nederlandstalige aanwezigheid in deze streek. Het stelt zich tot doel het Nederlandse deel van Overmaas voor onze taalgemeenschap te helpen bewaren en op dat kruispunt van kulturen banden te smeden met Duitse en Franse taalgemeenschappen door het opwekken van wederzijds begrip en verdraagzaamheid in het licht van een éénwordend Europa. Dit verklaart meteen de drietaligheid van het blad. Het is een bijzonder goed idee de Frans- en Duitstaligen in dit gebied te informeren over de bedoeling van de Nederlandssprekenden ter plaatse, die zich met name in de Voerstreek nog lang niet voorgoed aangesloten weten bij de Vlaamse provincie Limburg. De agitatie die herhaaldelijk gevoerd wordt om de Voerstreek bij de provincie Luik te doen terugkeren is veelbetekenend. Het komt er voor ons op aan dat wij ter plaatse een vurige verdediger hebben van onze belangen en ‘Grenzen Open’ doet dit heel voortreffelijk. Het spreekt daarom vanzelf dat het blad iedere aanmoediging en steun verdient.
(Adres: Grenzen Open, Hasseltsestraat 41, Tongeren)
Het eerste nummer van de 16e jaargang van het tijdschrift ‘Vlaanderen’, voor heen het tijdschrift ‘West-Vlaanderen’, werd een boeiend en prachtig Brusselnummer, ingeleid door L.L. Cappuyns, vice-goeverneur van Brabant en regeringskommissaris voor de hoofdstad van het rijk. Karel Hemmerechts bekijkt
| | | | ‘Brussel gisteren en eergisteren’ en komt tot de konklusie dat momenteel in Brussel de situatie van de Vlaamse diploma-elite verstevigd is, maar dat deze verbetering het verder afvloeien onderaan nog steeds niet heeft kunnen beletten. Dr. M. Van Haegendoren bekijkt Brussel sociologisch en poneert dat de Brusselse mentaliteit bepaald wordt door een essentieel konservatieve Belgisch-nationalistische bevolkingsklasse. Zelfs de Brusselse socialisten, aldus Van Haegendoren, zijn nauwelijks socialisten. In tegenstelling met de andere hoofdsteden, waar meestal een sterk bewuste en stevig georganiseerde arbeidersklasse grote politieke invloed uitoefent, wordt Brussel gedomineerd door de meest-konservatieve vleugels van de diverse partijen. Dit Brussels konservatisme vormt een zware hypoteek op de vooruitgang van België. Het gaat terug tot 1830 en de voorbijgestreefde patriottische vlagen van 1918 en na 1945. Zoals steeds bij Van Haegendoren onderkent men het strijdend engagement en dat is altijd bijzonder boeiend en moedig. Naast deze eerder taalpolitieke en historisch ingestelde artikels volgen een aantal kortere stukken over de situatie van het Nederlandse kultureel leven te Brussel. Maurits Bilcke schrijft over de beeldende kunsten, Willem Pelemans over het muziekleven, R. de Borger over de Vlaamse pers, J.D. Cuypers over het kultureel verenigingsleven, Luc Vilsen over het toneel en René Bodson over radio en televisie. Door Maurits Bilcke worden ook nog een aantal plastische kunstenaars voorgesteld en Marnix Gijsen en Raymond Brulez schrijven een aardig kursiefje over hun stad. Dr. S. Szondi schrijft met veel kennis van zaken over het Nederlands te Brussel en illustreert zijn artikel met interessante statistieken. Het probleem van de Brusselse olievlek of het ‘waterhoofdprobleem’ wordt door Herman Boon behandeld en het Vlaams verenigingsleven in hoofdstad-Brussel wordt door R. Roels van naderbij bekeken. De
illustratie van dit nummer is bijzonder suggestief en de redaktiesekretaris J. Van Remoortere heeft een aardig idee gerealiserd door bovenaan iedere bladzijde een frappante uitspraak van een of andere politikus i.v.m. Brussel te citeren. Ik mag ook de ‘kronologische tabel van de verwording van Brussel als Vlaamse stad’ niet vergeten te vermelden. Het is een handig werkinstrument dat ik niet meer zou willen missen. Dit Brussel-nummer zou ik ten zeerste willen aanbevelen omdat het uit de veelheid van de materie terzake een interessante syntese is geworden en het bijgevolg ook wie reeds enigszins met het probleem is vertrouwd boeit. En daarbij komt nog dat alles zo bijzonder fraai wordt gepresenteerd. Ook dat is van niet te onderschatten waarde.
(Adres: Vlaanderen, Stationsstraat 97, Roeselare, 50 BF - f 4)
‘De Maand’, algemeen tijdschrift voor kulturele en sociale bezinning, is zijn tiende jaargang ingegaan met een ‘nieuw gezicht’. Dit staat niet alleen op het omslag te lezen, maar het werd ook reeds gerealiseerd in het eerste nummer, januari-februari. Wat mij in dit eerste nummer vooral heeft geboeid is het artikel van Drs. L. Metzemaekers onder de titel ‘Noord-Zuid-verschillen aan den lijve ervaren - Nederland en België: twee zielen, twee gedachten’. Drs. Metzemaekers is een vooraanstaand Nederlands joernalist die lange jaren te Brussel heeft gewerkt als korrespondent voor het Nederlandse dagblad ‘Het Parool’. Hij is vooral bekend door zijn objektieve informatie over Vlaanderen. Zijn stuk in ‘De Maand’ is erg prettig geschreven en dat merkt men al meteen aan dit kleine citaat: ‘Als Nederlander in België wordt men permanent gekonfronteerd met de bekende vraag: ‘Zijn er Belgen?’. Na kort verblijf is men geneigd die vraag bevestigend te beantwoorden. Na een langer verblijf gaat men sterk twijfelen en na acht jaren heeft men weer de neiging de vraag volmondig met ja te beantwoorden. Er zijn Belgen, maar er zijn drie soorten Belgen, nl. Walen, Vlamingen en Brusselaars.’
Het verschil Nederlander-Belg zit hem volgens Metzemaekers in de eerste plaats
| | | | in de houding die respektievelijk door de Nederlanders en de Belgen tegenover hun eigen staat wordt aangenomen. Het dogmatisme van de Nederlander treft men in België zelden aan. De Belgen en vooral de Vlamingen zijn honkvast. De Nederlanders zijn veel talrijker over de gehele wereld verspreid en zij verliezen vlug hun taal, gewoonten en band met het moederland. Belasting ontduiken is in Nederland 'n onfatsoenlijke zaak - altans in de openbare moraal. In België wordt belastingen betalen of ontduiken zelden in de sfeer van de etiek betrokken. De krisis tegenover het gezag is in België van geheel andere aard als in Nederland. De Vlamingen hebben hun minderwaardigheidsgevoelens nog niet afgelegd. En ze zijn veel sterker dan ze eigenlijk vermoeden. De bemoeizucht van de overheid drukt in België minder zwaar dan in Nederland. Men voelt zich in België ‘lekker vrij’. Het immobilisme in de Belgische politiek is opvallend. Wie zich hierbij niet neerlegt wordt uitgeschakeld. Metzemaekers neemt oud-premier Theo Lefèvre als voorbeeld. Hij noemt hem een man met visie, wat men ook in de Nederlandse politiek heeft. Maar in België is dat eigenlijk té veel. Het opportunisme is aan de orde.
Ik zou met de opsomming van de talrijke punten die Metzemaekers aanraakt kunnen doorgaan. Hij heeft het ook over de noodzakelijkheid van kulturele autonomie voor Vlaanderen, over het A.B.N. en de betekenis van het Beneluxmiddengebied (zuidelijke provincies van Nederland en noordelijke provincies van Vlaanderen). Uit dit artikel blijkt dat Metzemaekers zich intens heeft ingeleefd in de mentaliteit in België. Zijn kritisch verslag kan noch optimistisch, noch pessimistisch worden genoemd. Het is zo reëel dat het werkelijk niet nodig is er een andere naam voor te zoeken. Wel zou ik persoonlijk hier en daar anders nuanceren. Met de realiteit die Metzemaekers ons in zijn stuk voorhoudt moet rekening worden gehouden bij de integratie Noord-Zuid en dat zal ons hoeden voor dikke en sentimenteel-geladen woorden waaraan verder niemand iets heeft. Het is wel prettig te mogen lezen dat een nauwere samenwerking in Benelux-verband en meer specifiek op het gebied van de Noord-Zuid-integratie tot het rijk van de realiteit behoort.
(Adres: De Maand, Uitgeverij Lannoo, Kasteelstraat 47, Tielt, West-Vl., en Lannoo Nederland N.V., Postbus 1897, Den Haag)
Het vierde nummer van de ‘Gezellekroniek’, orgaan van het Guido-Gezelle-genootschap is evenals de voorgaande nummers een lijvig en boeiend boekdeel geworden. Ik wil hier andermaal de aandacht vestigen op deze fijne uitgave omdat ze wereklijk getuigt van een levendige zin voor literatuurwetenschap i.v.m. het werk en de persoon van Gezelle. In tegenstelling tot veel slechtgeschreven wetenschappelijke verhandelingen en jaarboeken, bezit deze ‘Gezellekroniek’ de charme van een tijdschrift dat, hoewel aan een bepaald onderwerp gebonden, de achtergronden en de verbanden zoekt te leggen, zelfs bij het opsporen van de kleinste dingen. Voor lezers van Gezelle een onmisbaar werk.
(Adres: Kapelsestraat 198, Kapellen, Antwerpen - 180 blz.)
Het mei-juninummer van het ‘Nieuw-Vlaams Tijdschrift’ is een jubileumnummer van 242 bladzijden geworden, met artikels, verhalen en gedichten van alle redakteurs. Het tijdschrift bestaat twintig jaar en dat wordt door dit nummer feestelijk herdacht. De stichter August Vermeylen is niet meer en Herman Teirlinck, die tot voor kort het tijdschrift leidde, is ondertussen ook overleden. Julien Kuypers is tans direkteur van het N.V.T. en in die hoedanigheid schrijft hij er een vinnige verantwoording bij. Hij wijst op de erfenis die het tijdschrift van Vermeylen heeft meegekregen, een erfenis die het blad trouw wil blijven. Hij
| | | | pleit trouw aan eigen taal en aard, wat allerminst betekent dat men zich opsluit voor wat in het buitenland gebeurt. Hij besluit met: ‘Ondanks tekortkomingen en wellicht vergissingen, mag het verzamel- en overbruggingstijdschrift van Vermeylen en Teirlinck vrij representatief heten voor hetgeen onze literatuur in Vlaanderen sinds twintig jaar heeft opgeleverd. Uit het algemeen-Nederlands letterkundig leven van de jongste decennia is het eenvoudig niet weg te denken.’ Ik geloof dat Kuypers niet overdrijft.
(Adres: W. Vaerewyck, Leeuwerikstraat 41, Antwerpen)
Het Nederlandse literaire tijdschrift ‘De Gids’ bestaat 130 jaar. Het werd in 1837 opgericht en het eerste nummer van zijn 130e jaargang doet niet onder voor het feestnummer van het N.V.T. Het bevat artikels en gedichten van Hoornik, Vroman, Bernlef, Schippers, Staal, Meeuwesse en Van der Mijn, en telt 136 bladzijden. Ondanks zijn lange traditie is het tijdschrift nu weer bijzonder vitaal. Het verdient in Vlaanderen in ieder geval een grotere verspreiding als dit tot op vandaag de dag het geval is.
(Adres: Meulenhoff N.V., Beulingstraat 2, Amsterdam C, Nederland)
J. Deleu
|
|
|