Ons Erfdeel. Jaargang 10

[p. 44]

de vlaamse beweging nu!
dr. m. van haegendoren ● heverlee (leuven)

sociale en ekonomische feiten

Het is bekend dat men ‘met statistieken alles kan bewijzen’! Een situatie zal er overigens geheel verschillend uitzien naargelang men ze ofwel statisch bekijkt, ofwel er de evolutie van schetst.

Ten einde de lezer toe te laten de beschiktbare gegevens die wij alle aan officiële of universitaire studiën ontlenen, zelf te interpreteren, sommen wij vooraf openhartig de konklusies op die er o.i. objektief uit af te leiden zijn.

1. De Vlamingen en de Vlaamse gewesten hadden in het verleden een onbetwistbare ekonomische achterstand. De sociale, kulturele en politieke gevolgen ervan werken nog na.

2. Nu nog vertonen de meeste Vlaamse gewesten en vertoont Vlaanderen als geheel een kleine achterstand t.a.v. Wallonië.

3. In Vlaanderen konstateert men gedurende de jongste vette jaren in vele gewesten een wel afgetekende ekonomische groei, waartegenover de ekonomische groei van de meeste Waalse gewesten te gering was en er zelfs een achteruitgang waar te nemen viel in bepaalde streken en in essentiële sektoren.

De ekonomische ontwikkeling van Vlaanderen is evenwel nog onvoldoende en deels konjunktureel.

[p. 45]

faits socio-économiques
dr. m. van haegendoren ● heverlee (louvain)

L'on sait que ‘les statistiques peuvent tout prouver’.! Une situation se révélera d'ailleurs totalement différente suivant qu'on la regarde d'un point de vue statique ou qu'on en esquisse l'évolution.

Afin de permettre au lecteur d'interpréter lui-même les données disponibles que, nous empruntons toutes à des études officielles ou universitaires, nous allons d'abord énumérer franchement les conclusions qui, objectivement, nous semblet-il, peuvent s'en dégager.

1. Les flamands et les régions flamandes ont subi, dans le passé, un retard économique incontestable dont les conséquences sociales, culturelles et politiques se manifestent encore à l'heure actuelle.

2. Actuellement encore, la plupart des régions flamandes et la Flandre en tant qu'entité accusent toujours un léger retard par rapport à la Wallonie.

3. L'on constate, au cours de ces dernières années grasses, dans de nombreuses régions de Flandre, une croissance économique très nette alors que celle de la plupart des régions wallonnes fut trop faible et que l'on peut même noter une récession dans certaines régions et dans des secteurs essentiels.

Toutefois, l'essor économique de la Flandre se révèle toujours insuffisant et en partie lié à la conjoncture.

4. La croissance économique de la Flandre ne se dresse pas ‘contre la Wallonie’ et ce ne fut pas la croissance économique de la Flandre qui causa la récession wallonne!

Ce développement économique est la conséquence de circonstances géographiques et sociales, de l'effort des Flamands eux-mêmes ainsi que des autorités locales et régionales en Flandre. Il n'est dû que dans une très faible mesure aux pouvoirs publics belges ou à la haute finance belge (bruxelloise!).

A présent, revenons un peu sur chacune de ces thèses!

1. Le retard énorme de l'économie flamande dans le passé et ses conséquences.

Comme personne, en Belgique, ne conteste ce retard pour ce qui est du passé,

[p. 46]

4. De ekonomische groei van Vlaanderen richt zich niet ‘tegen Wallonië’ en niet Vlaanderens ekonomische groei veroorzaakte de Waalse recessie!

De bewuste ekonomische ontwikkeling is het gevolg van geografische en sociale omstandigheden, van de inspanning van de Vlamingen zelf en van de lokale en regionale overheden in Vlaanderen. Zij is maar in zeer geringe mate te danken aan de Belgische staatsmacht en aan het Belgische (Brusselse!) groot-kapitaal.

Nu even terugkomen op iedere stelling!

1. De enorme ekonomische Vlaamse achterstand in het verleden en de gevolgen ervan.

Daar niemand in België die achterstand, wat het verleden betreft, betwist is het overbodig de situatie aan de hand van statistische gegevens te illustreren. Het zou van onzentwege naïef zijn onze vroegere misère aan een bewuste anti-Vlaamse aktie vanwege de Waalse bevolking toe te schrijven.

Is het niet zo dat ekonomische situaties meer het gevolg zijn van ekonomische wetmatigheden dan van sentimenten? Voor de Vlaamse gewesten was de struktuur zelf van de ekonomie een zwakke grondslag: het ontbreken van basisindustrie en het overwicht van minder renderende industrieën (tekstiel bv.) en ook de kleine bedrijfsgrootte.

De grote misère is nu weliswaar achter de rug maar de gevolgen ervan werken nog na en zullen nog een tijd nawerken. Het is een feit dat de frankofonen, die tot voor kort de Vlamingen als achterlijke arme stumperds beschouwden, soms moeilijk aan een andere image wennen! Het is te begrijpen dat de rijke man, die zelf zijn fortuin in gevaar ziet, afgunstig reageert tegen de voorheen arme man die welgesteld wordt. Ekonomisch onderontwikkeld en gewoon de mindere te zijn, zag de Vlaming op naar de hogere sociale status van de Franssprekenden, had hij niet de middelen en de aspiratie om te studeren en blijft hij daarvoor ook nu nog de mindere in de hogere regionen waar geld, macht en invloed zich konsentreren. De hogere maatschappelijke klasse te Brussel volhardt erin de Vlaming ofwel af te stoten ofwel hem te willen assimileren.

2. Huidige sociaal-ekonomische achterstand van Vlaanderen t.a.v. Wallonië.

De eigenlijke Vlaamse streken totaliseren 45,5% van het nationaal inkomen tegenover 55% van de bevolking, de Waalse streken 32% tegenover 33% van de bevolking; het arrondissement Brussel 23% tegenover 11% van de bevolking in de Brusselse agglomeratie. Per hoofd verhoudt zich het nationaal inkomen tot het rijksgemiddelde 100 aldus: Vlaanderen: 90%; Wallonië: 93%; arrondissement Brussel: 144%. Dit betekent dat Wallonië zijn deel realiseert, Vlaanderen te weinig en Brussel het dubbel van zijn deel. Het Brusselse deel komt ongetwijfeld overwegend de frankofonen in België ten goede.

De relatieve achterstand van Vlaanderen blijkt insgelijks uit de gemiddelde loonindices: 44 fr. per uur (Vlaanderen) kontra 48 fr. per uur (Wallonië) en 45 fr. per uur (Brussel).

Sociaal gezien komt de onderontwikkeling van Vlaanderen nog duidelijker uit als wij de verhoudingen nagaan van de werkloosheid en van de pendelarbeid.

In de Waalse streken is er een tekort aan arbeidskrachten. Het wordt aangevuld door de aanwezigheid van 350.000 vreemdelingen (kontra slechts 145.000 in Vlaanderen). De Waalse pendelarbeiders die te Brussel werken (40.000) arbeiden

[p. 47]

il est superflu d'illustrer la situation à l'aide de données statistiques. Il serait naïf de notre part d'imputer notre misère d'alors à une action antiflamande consciente, entreprise par la population wallonne.

Personne n'en doute: les situations économiques sont la conséquence de lois économiques plutôt que de sentiments. Pour les régions flamandes, la structure même de l'économie constituait une base faible: cfr. le manque d'industrie de base et la prépondérance d'industries à moindre rendement (les textiles, p.e.) ainsi que la petite taille des entreprises.

La grande misère, il est vrai, appartient actuellement au passé mais ses conséquences se ressentent encore et se feront sentir encore pendant un certain temps. Il est de fait que les francophones, qui considéraient, il n'y a pas longtemps, les Flamands, comme de pauvres malheureux arriérés, s'accoutument parfois difficilement à une autre vision! L'on comprend que le riche, qui voit lui-même sa fortune menacée, réagisse avec jalousie contre le pauvre de jadis, en passe de devenir prospère. Economiquement sous-développé et habitué à se trouver en position d'infériorité, le Flamand se rendait compte de la situation sociale supérieure des francophones; il ne possédait pas les moyens et n'avait pas l'ambition d'entamer des études universitaires; et reste, pour cette raison, même à l'heure actuelle, l'inférieur dans les sphères supérieures où se concentrent l'argent, la puissance et l'influence. La classe sociale supérieure à Bruxelles persiste à repousser le Flamand ou bien à vouloir l'assimiler.

2. L'actuel retard socio-économique de la Flandre vis-à-vis de la Wallonie.

Les régions flamandes (totalisant 55% de la population) totalisent 45,5% du revenu national, les régions wallonnes (33% de la population) 32%, l'arrondissement de Bruxelles (11% de la population, concentrée dans l'agglomération bruxelloise) 23%. Par tête, le revenu national se répartit, par rapport à la moyenne nationale 100, comme suit: la Flandre: 90%; la Wallonie: 93%; l'arrondissement de Bruxelles: 144%. Cela signifie que la Wallonie réalise sa part, la Flandre trop peu et Bruxelles le double de sa part. La part bruxelloise profite, dans une mesure incontestablement prépondérante, aux francophones de Belgique.

Le retard relatif de la Flandre se dégage également des indices de salaires moyens: 44 fr. par heure (Flandre) contre 48 fr. par heure (Wallonie) et 45 fr. par heure (Bruxelles).

Considéré du point de vue social, le sous-développement de la Flandre se manifeste plus nettement encore si nous nous référons aux proportions du chômage et du travail-navette.

Un manque de main-d'oeuvre est à signaler dans les régions wallonnes. On y remédie par la présence de 350.000 étrangers (contre 145.000 seulement en Flandre). Les travailleurs wallons travaillant à Bruxelles et faisant la navette (40.000) y travaillent dans un milieu francophone; les travailleurs flamands qui font la navette, travaillent presque toujours ‘sous le contrôle de maîtres francophones’ (ils sont 148.000 à Bruxelles et 28.000 en Wallonie). De plus la Flandre envoyait tout récemment jusqu'à 35.000 frontaliers dans le Nord de la France. Le Limbourg est la province flamande qui a, incontestablement, le plus à se plaindre à ce propos. La forte poussée démographique de cette province nécessite la plus large expansion économique. Loin d'en bénéficier elle doit encore lutter contre une récession économique due au fait que l'industrie minière s'affaiblit et au fait que la haute finance belge n'a jamais voulu y établir des industries complémentaires.

3. La croissance économique récente en Flandre et la récession wallonne.

Au cours de la période 1961-1963, la croissance annuelle (en%) du produit

[p. 48]

er in een franstalig eigen milieu; de Vlaamse pendelarbeiders arbeiden bijna steeds ‘onder franstalige meesters’ (148.000 Vlaamse pendelarbeiders in Brussel en 28.000 in Wallonië). Vlaanderen zond tot voor kort nog 35.000 pendelarbeiders uit naar Noord-Frankrijk. De Vlaamse provincie die ongetwijfeld het meest te klagen heeft is Limburg. Gelet op de grote bevolkingsaangroei heeft deze provincie behoefte aan de grootste ekonomische groei, terwijl ze integendeel te kampen heeft met een ekonomische recessie door het feit dat de mijnindustrie achteruitgaat en het Belgische grootkapitaal er nooit nevenindustrieën heeft willen vestigen.

3. De recente ekonomische groei in Vlaanderen en de Waalse recessie.

In de periode 1961-1963 was de jaarlijkse groei (in%) van het bruto geografisch produkt per inwoner 4,5 in Vlaanderen, 4 in Wallonië en 5 in het arrondissement Brussel. De vertraging in Wallonië is nog duidelijker in 1964: het gemiddelde ekonomische groeiritme voor het gehele land was 6,7; voor de Waalse streek 5 en de Vlaamse streek 8.

Het aantal werkgelegenheden daalde in de Waalse streken en steeg in de Vlaamse.

Het dient gezegd dat deze progressie in Vlaanderen slechts grosso modo overeenkomt met de stijging van de effektieven van de aktieve bevolking en dat de relatieve regressie in Wallonië geen stijging van de werkloosheid tot gevolg had omdat de effektieven van de aktieve bevolking daalden. Zal Wallonië in de toekomst nog evenveel vreemde gastarbeiders kunnen te werk stellen als nu nog het geval is?

De Waalse situatie is echter erger dan de hoger vermelde cijfers doen vermoeden omdat het de vitale welvaartsbronnen van Wallonië zijn die aangetast of bedreigd worden (steenkolen- en staalindustrie). Waalse leiders klagen erover dat ook de Waalse middenstand onder de achteruitgang lijdt, en dat de ondernemingszin, het initiatief, kortom de levenswil in hun gewesten te wensen overlaten.

De moeilijkheden van onze Waalse landgenoten mogen ons, Vlamingen, niet onverschillig laten. Wij moeten integendeel onze steun verlenen aan de Waalse verzuchtingen die er op gericht zijn de gezonde Waalse krachten te bundelen om de ekonomische bloei van Wallonië blijvend te verzekeren.

In het verleden hebben een aantal weldenkende Walen immers ook onze taaleisen gesteund omdat ze rechtvaardig waren.

4. Welke is de juiste betekenis van de ekonomische groei in Vlaanderen?

Eerst en vooral dient in het licht te worden gesteld dat onze ekonomische vooruitgang niet het gevolg was van het overplaatsen van in Wallonië gevestigde bedrijven naar Vlaanderen. De Waalse recessie is niet de schuld van de Vlamingen.

Het is normaal dat de verantwoordelijke instanties van beide etnische groepen af en toe twisten over het feit dat een of andere nieuwe of buitenlandse onderneming hetzij in het ene, hetzij in het andere gebied terecht komt. Het is nogal duidelijk dat de kapitaalhouders (zeker de buitenlandse investeerders) die uiteindelijk zelf beslissen, zich vooral door een ekonomische kalkulus laten leiden.

De ekonomische groei in Vlaanderen is vooral toe te schrijven aan sommige harde feitelijkheden bv. de tendens om de nijverheid dicht bij de zee en de

[p. 49]

géographique brut, fut de 4,5 par habitant en Flandre, de 4 en Wallonie et de 5 dans l'arrondissement de Bruxelles. Le retard en Wallonie est plus visible encore en 1964. Le rythme d'expansion moyen pour le pays entier fut de 6,7, pour la région wallone de 5, et de 8 pour la région flamande.

Le nombre d'emplois baissa dans les régions wallonnes et augmenta dans les régions flamandes.

Il importe de signaler que cette progression en Flandre ne s'accorde que grosso modo avec la croissance des effectifs de la population active et que de la récession relative en Wallonie ne découla pas une augmentation du chômage, parce que les effectifs de la population active baissèrent. La Wallonie, pourrat-elle encore, à l'avenir, mettre au travail autant d'ouvriers qu'elle le fait actuellement?

La situation wallonne est toutefois plus grave que ne le laissent supposer les chiffres cités ci-dessus, parce que les sources de prospérité vitales de la Wallonie sont atteintes ou menacées (l'industrie charbonnière et sidérurgique). Certains dirigeants wallons se plaignent de ce que les classes moyennes wallonnes souffrent également de cette récession et que, dans leurs régions, l'esprit d'entreprise, l'initiative, bref la volonté de vivre laissent à désirer.

Les difficultés de nos compatriotes wallons ne sauraient laisser indifférents les Flamands que nous sommes. Nous devons, par contre, appuyer les aspirations wallonnes qui visent à grouper les forces wallonnes saines afin d'assurer, à titre permanent, la prospérité de la Wallonie.

Un certain nombre de Wallons bien pensants ont d'ailleurs, dans le passé, soutenu nos exigences linguistiques parce qu'elles étaient justes.

4. Quelle est la signification exacte de la croissance économique en Flandre?

Il faut signaler tout d'abord que notre progrès économique ne fut nullement la conséquence de la transplantation en Flandre d'entreprises établies en Wallonie. La récession walonne n'est pas imputable aux Flamands.

Il est normal que les instances responsables des deux groupes ethniques se querellent de temps à autre sur le fait que l'une ou l'autre entreprise nouvelle ou étrangère s'établit soit dans l'une soit dans l'autre région. Il est assez évident que les détenteurs du capital (certainement s'ils sont étrangers) décident, en définitive, eux-mêmes et qu'ils se laissent surtout guider par les calculs économiques.

La croissance économique en Flandre est essentiellement due à certains faits sans plus, par exemple la tendance à la concentration de l'industrie près de la mer et des régions portuaires maintenant qu'elle ne dépend plus du charbon. Que les ouvriers flamands soient considérés comme étant moins remuants au point de vue social, que les salaires soient moins élevés en Flandre, et qu'on y dispose d'une main-d'oeuvre abondante, tout cela influence ceux qui investissent.

D'innombrables conseils et comités économiques régionaux virent le jour ces dernières dix années en Flandre et de nombreuses autorités régionales et locales flamandes se mirent en contact, de leur propre initiative, avec le capital étranger. Notre expansion économique ne doit pas nous inspirer la honte à l'égard des Wallons et nous n'avons vraiment pas à remercier la haute finance beige traditionnelle. Ce furent surtout des étrangers qui, par leur investissements, firent confiance à nos régions et à nos ouvriers: 52% des investissements en Flandre furent la conséquence de nouvelles implantations étrangères ces dernières années;

[p. 50]

havengebieden te konsentreren nu ze niet meer afhankelijk is van de steenkool. Dat de Vlaamse arbeiders beschouwd worden als rustiger op sociaal gebied, dat de lonen lager liggen in Vlaanderen, dat er overvloedige inheemse arbeidskracht voorhanden is - dat alles beïnvloedt de investeerders.

De jongste tien jaren kwamen er ontelbare regionaal-ekonomische raden en komitees tot stand in Vlaanderen en vele Vlaamse regionale en plaatselijke overheden traden op eigen initiatief in kontakt met het buitenlandse kapitaal.

Voor onze ekonomische groei moeten wij ons niet schamen tegenover de Walen en waarachtig ook geen dank zeggen aan het traditionele Belgische grootkapitaal. Overwegend buitenlandse investeerders stelden hun vertrouwen in onze gewesten en onze arbeiders: de jongse jaren waren 54% van de investeringen in Vlaanderen het gevolg van nieuwe buitenlandse vestigingen; 90% van de buitenlandse investeringen in België ging naar Vlaanderen (overwegend in arbeidsintensieve bedrijfstakken).

De inspanningen van de Belgische staatsoverheid hebben Vlaanderen beslist niet bevoordeeld. Over een aantal jaren berekend hebben privé-kapitaal en staatsbemoeienis in Vlaanderen slechts 6.500 fr. per inwoner geïnvesteerd tegen 8.300 fr. in Wallonië. De staatsbijdrage voor de Vlaamse gewesten bedraagt 56% (58% van de Belgen wonen in Vlaanderen), voor de Waalse gewesten 39% (32% van de Belgen wonen in Wallonië), voor Brussel 5%.

Gelet op de Waals-Vlaamse spanningen streefden de Brusselse overheden uit politieke overwegingen een gelijkmatige verdeling na, ofschoon het sociaal gesproken normaal zou geweest zijn die streken te bevoordelen waar het grootste arbeidsoverschot aanwezig is.

De Algemene Spaar- en Lijfrentekas bevoordeelde Wallonië als men er rekening mede houdt dat Vlaanderen 51% ontvangt en ook 51% spaart en Wallonië, dat slechts 28% spaart, 34% ontvangt.

Voor Wallonië is het een veeg teken dat de investeringen in Waalse streken over het algemeen de bestaande (bedreigde!) industrieën ten goede kwamen terwijl intussen in Vlaanderen, dank zij de nieuwe vestigingen, zich een meer gedifferencieerde ekonomie ontwikkelde.

Wat de openbare werken betreft, die dan toch rechtstreeks een staatszorg zijn, mag Vlaanderen zich evenmin verheugen in een voorliefde van de Brusselse machthebbers.

Vele Vlamingen vrezen dat de ekonomische groei in Vlaanderen ook schaduwzijden vertoont, nl. dat de vele vreemde bedrijven die zich ten onzent gevestigd hebben hun aktiviteit zouden stilleggen bij een algemeen ekonomische recessie. Men merkt ook op dat de verwezenlijkte winsten niet volledig onze bevolking ten goede komen.

Zeer pardoksaal kunnen alzo én de Walen én de Vlamingen met de nodige argumenten hun ekonomische bezwaren staven. Men kan er natuurlijk over redetwisten of deze ekonomische moeilijkheden veroorzaakt worden door onvermijdelijke omstandigheden of dat ze het gevolg zijn van een verkeerd beleid. De cijfers wijzen uit dat Wallonië als regio inderdaad vele redenen tot klagen heeft maar dat de vlamingen als etnische groep nog verre weg ‘armer’ zijn dan de frankofonen. Maar niet de grotere welstand van de Waalse streken is oorzaak van de ekonomische achterstand van de Vlamingen en niet de Walen doen die ons aan, maar wel het feit dat de zeer dunne frankofone bovenlaag in Vlaanderen en vooral de overwegend anti-Vlaamse Brusselse bourgeoisie ‘de grote winst maakt’ en de ekonomische en financiële macht in handen heeft. Onze klachten richten wij dus in genen dele tot onze Waalse landgenoten maar wel tot het staatsbeleid en de Belgische kapitaalmachten (in feite één pot nat).

[p. 51]

90% des investissements en Belgique furent faits en Flandre (principalement dans des secteurs à forte densité ouvrière).

Les efforts des pouvoirs publics belges n'ont certainement pas avantagé la Flandre. Le capital privé et l'intervention de l'état, calculés sur un certain nombre d'années, n'ont investi que 6.500 fr.b. par habitant en Flandre contre 8.300 fr.b. en Wallonie. Les subsides de l'état au profit des régions flamandes s'élèvent à 56% (58% des Belges habitent la Flandre), à 39% au profit des régions wallonnes et à 5% pour Bruxelles.

Eu égard aux tensions flamando-wallones, les autorités bruxelloises cherchèrent, en fonction de certaines considérations politiques, à réaliser un partage égal, quoique, socialement parlant, il eût été normal de favoriser les régions où se trouve le plus grand excédent de main-d'oeuvre.

La Caisse Générale d'Epargne et de Retraite avantagea la Wallonie si l'on tient compte du fait que la Flandre reçoit 51% alors qu'elle épargne également 51%. La Wallonie qui n'épargne que 28%, reçoit 34%. Ceci signifie pour la Wallonie que les investissements dans les régions wallonnes profitèrent, en général, aux industries existantes (menacées!) tandis qu'en Flandre se développa, grâce à de nouvelles implantations, une économie plus différenciée.

En ce qui concerne les travaux publics qui relèvent tout de même de l'état, la Flandre ne peut guère non plus se réjouir d'une prédilection de la part des puissances bruxelloises.

De nombreux Flamands craignent que la croissance économique en Flandre ne présente également des ombres, notamment que les nombreuses entreprises étrangères qui se sont établies chez nous n'arrêtent leurs activités lors d'une récession économique générale. On remarque également que les bénéfices ne profitent pas intégralement à notre population.

Tant les Wallons que les Flamands peuvent ainsi, très paradoxalement, formuler des objections d'ordre économique à l'aide des arguments nécessaires. L'on peut évidemment discuter si ces difficultés sont causées par certaines circonstances inévitables ou si elles sont le fruit d'une gestion défectueuse.

Les chiffres indiquent que la Wallonie, en tant que région, a, en effet, beaucoup de raisons qui lui permettent de se plaindre, mais que les Flamands, en tant que groupe ethnique, sont toujours sensiblement ‘plus pauvres’ que les francophones. Cependant ce n'est pas la prospérité plus grande des régions wallonnes qui constitue la cause du retard économique des Flamands et ce ne sont pas les Wallons qui nous l'infligent mais bien une très mince couche supérieure francophone, en Flandre, et surtout la bourgeoisie bruxelloise, en majeure partie francophone et antiflamande, qui ‘réalisent les gros bénéfices’ en possédant la puissance économique et financière. Nous n'adressons donc aucunement nos plaintes à nos compatriotes wallons mais bien au gouvernement de l'état belge et aux puissances capitalistes belges, qui forment en fait une seule et même clique.

(Traduction française par Urbain Dewaele.)

[p. 52]

Henry van de Velde.