Ons Erfdeel. Jaargang 10
(1966-1967)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
de staartvinnen van de slangToen ik nog maar pas in België woonde, kreeg ik Nederlandse les van een kloosterzuster. Daar moet het aan gelegen hebben, dat ik spoedig perfekt kon biechten, maar dat ik zo weinig begreep van de sportrubriek. Elke maandagmorgen schrok ik mij een ongeluk bij het lezen van de voetbalverslagen. ‘...De bal komt bij Van der Slagmolen. De midvoor loopt vooruit en breekt door. Janssens krijgt het leder toegespeeld...’ Daar hield ik wel even mijn adem bij in. Stel je voor! Een jonge sportman, in de bloei van zijn leven, loopt daar vooruit, wie weet met welke jeugdige illuzies, met welke dromen en idealen bezield. Plotseling bréékt hij door. | |
[pagina 34]
| |
Janssens, nochtans zijn ploegmaat, bekommert zich enkel om het toegespeelde leder. En dan? Wat gebeurt er dan? Ik zocht de hele krant af, maar vond geen woord uitleg.
‘... Piet Verbrugghe heeft de bal bemachtigd en oversteekt drie tegenstrevers...’
Nu had ik in mijn eigen land ook al wel over brutaliteiten op het sportveld gehoord, want zo zachtzinnig zijn wij nu ook niet. Maar dààr kon ik niet bij. Welhoe! Die Verbrugghe kon zomaar, ten aanschouwe van een duizendkoppige menigte en een scheidsrechter, drie tegenstrevers oversteken! Waren we dan in Zuid-Amerika? Waar haalde die man het lef? En het mes? Niemand greep in. Niemand arresteerde hem.
In de wonderlijke sport die de Belgen ‘wielerkoersen’ noemen, werd er net zo lakoniek over allerlei wandaden bericht. Er ging bijna geen dag voorbij of ik las over een renner die er in volle wedstrijd de zweep oplegde en die zijn tegenstrever in de sprint met een wiel sloeg. Nog vreemder ogen zette ik op, toen ik voor het eerst las over een genaamde Van Steenbergen die ‘uit zijn schelp kroop, de neus aan het venster stak en begon te jagen’. Met enige moeite kon ik mij wel een renner met een jachtgeweer voorstellen, desnoods met boog en pijl, maar tegen die schelp en dat venster bleef ik uren zitten aankijken. Toen ik eindelijk las over een Italiaanse adelaar van graniet die won op zijn één been en met de vingers in de neus, toen ben ik naar de kloosterzuster gegaan om te vragen of zij mij wel het goede Nederlands had geleerd. - Zeker, zei ze, maar lees jij wel de goede krant?
Zij gaf mij ‘Kerkelijk Leven’ en ik begreep het weer allemaal.
Dat is ondertussen ook al flink veranderd.
●
Vele jaren zijn sindsdien voorbijgevlogen, mijn leertijd is achter de rug en de zuster draagt korte kleren en hoge | |
[pagina 35]
| |
hakken. En zij zingt liedjes over de Dialoog met Andersdenkenden.
In mijn vele kontakten met het volk zowel als met de intelligentsia van het koninkrijk aan de Noordzee, heb ik ruim gelegenheid gekregen, mij vertrouwd te maken met de taal. Ik weet nu dat er buiten de plaatselijke dialekten, het internationale Antwerps en de taal van de notarissen, ook een sporttaal bestaat die weliswaar blijft behoren tot het Algemeen Nederlands maar die een grote kulturele autonomie geniet. De sporttaal bezit haar eigen woorden, eigen beelden en eigen literaire meesterwerken, die nu eens aanleunen bij de moderne levensatmosfeer, dan weer bij de romantiek.
Het gebeurt voortdurend dat de sporttaal een beroep doet op de grillige fantasie van het surrealisme. Zo herinner ik mij met genoegen het beeld waarmee een Vlaamse krant, enkele jaren geleden, de situatie in de Ronde van Frankrijk in één kop heeft samengevat:
‘Belgen sluimerden in de staartvinnen van de slang.’ Zelden heeft een koppenmaker zijn ontgoocheling over de prestaties van zijn landgenoten-wielrenners zo kernachtig in één zin gestalte gegeven. De slang met de staartvinnen duikt in deze titel op als een vreemd en vervaarlijk monster, dat de Tour met al zijn drama's en dreiging in het lange peleton verzinnebeeldt. Maar de jonge Belgen zijn niet voorgelicht. Zij slapen argeloos in de ontzagwekkende uitsteeksels die hen straks, als ze dichtslaan, met één klap zullen vermorzelen. Niet altijd is het surrealisme van de autonome sporttaal zo dramatisch. Vaak gooit het, gewild of niet, een knipoogje naar de lezer. Ik voel nog de weldoende verfrissing toen ik in de rubriek ‘Gongslagen’ een foto zag staan, en daaronder: ‘Ziehier de vuist van bokser Jansens die het vuur aan de schenen zal leggen van bokser Peters’.
Maar ik zei het al: de Nederlandse sportliteratuur in België wendt zich ook vaak tot andere genres. Wellicht is zij de enige die er in slaagt, de verschillende genres te verzoenen. Met name de romantiek behoort tot haar geliefkoosde pleegkinderen, die zij koestert als een lentebloem in een stadstuintje, te midden van het brute geweld van de wereld.
Ik heb hier vóór mij een krant liggen. Zij dateert uit een glorierijke Tourperiode. Ik neem ze ter hand en onmiddellijk valt mijn blik op een opschrift dat helemaal boven een artikel staat:
‘Zonnegloed op de Vorselaarse heide’. | |
[pagina 36]
| |
Je voelt het: dit wordt een lyrische zang uit de liederenschool van Hendrik Conscience, zaliger.
In het eenvoudige Kempense dorp heerst vreugde om de overwinnaar van de dag, een nederige zoon van de heide. Vorselaar glundert van geestdrift. Iedereen blinkt:
‘Gelukkige mensen, daar op het strateneinde waar de motor van vader weer stilvalt voor de ouderlijke woning, nadat de harde taak weer voorbij is. Schone ogenblikken in een groot gezin waar moeder nu ook naar de landkaart van Frankrijk kijkt, waar ze de radioberichten meeleeft en waar ze moet aanvoelen hoe groot de eer voor haar jongen is.’
Wij wenden even het hoofd af om de vrije loop te laten aan de gevoelens van de brave vrouw. Wij gaan naar buiten en wat zien wij ineens boven de zonnegloed op de heide?
‘Het vliegtuig met de grote spandoek “Het Volk” vloog laag over, het was een eresaluut voor Ward Sels en zijn familie. Het was de eregroet aan een groot sportman.’
Wuivend met onze rode zakdoek lopen wij het toestel achterna, struikelen en vallen met ons aangezicht in de bloeiende brem.
●
Zodra de Tour in wolken van stof en lawaai over de Franse wegen snelt, wordt en in Zuid-Nederland een Negende Muze wakker, de ronde muze van de sportjournalisten.
Het is een lief kind.
Het lijkt op het blozende Tineke van Heule dat op de gewone doordeweekse dagen de sportieve pennegeesten inspireert, maar het is nog steviger. De Tour-muze is dikker in de kuiten en forser in de armen. Zij heeft bolle wangen en haar lange krullen bindt zij in een flinke dot bij mekaar, opdat zij niet altijd voor haar ogen zouden vallen. Zij is een pront meisje, goedlachts, joviaal, heel gemakkelijk ontroerd, vlug opgewonden. Zij spreekt wat volks, gebruikt sterke uitdrukkingen, houdt van stevige emoties en is tussendoor gevoelig voor een vleugje poëzie van zilverpapier en kommunieprenten. Zij kust de overwinnaar met volle rode lippen (‘als een rijpe aardbei’) op de zwarte stofwangen. De zachte kitteling aan heur hartje van zoetekoek beschrijft zij kirrend aan de kranteman. Zij is de engel van de eerste zomermaand.
De normale sportmuze heeft in Vlaanderen twee tot drie of vier grote pagina's per dag nodig om uitslagen en vooruitzichten met haar ontboezemingen te versieren. De Tour-muze komt daar niet mee toe. Als de Ronde op volle toeren draait, rollen de papierbobijnen veel sneller af. Vier, vijf, zes pagina's vertellen elke dag wat de ploeg speciale verslaggevers ter plaatse en vóór het televisietoestel allemaal hebben gezien en meegemaakt. En zij maken wat mee, véél meer dan de renners. Elke maandagochtend neemt de Tour de negen, tien, twaalf pagina's van de winterse voetbalhoogdagen over.
Alles wordt beschreven en besproken.
Een reporter was er bij toen de overwinnaar van de dag (of altans de Morele Overwinnaar) bij kilometerpaaltje 201 te Fleur-sur-Eau de eerste beslis- | |
[pagina 37]
| |
sende duwen op de trappers heeft gegeven. Een reporter stond mee onder de douche toen de moedigste renners puffend en zuchtend hun snedige kommentaar op mekaars prestatie gaven.
Een verslaggever hing in de kleerkast toen de Tourgeneesheer in zijn stetoskoop luisterde naar de hartkloppingen van de Gele Trui.
Een korrespondent zat in het restaurant onder de tafel van volgers, verzorgers en koersleiders die de allerjongste Mop vertelden en daarbij zo op mekaars dijen kletsten dat hun handen in het vlees stonden gebrand als een heet strijkijzer in een sporthemd.
●
Kranten die in andere jaargetijden niet uitblinken door humor en grapjasserij beschikken plotseling over een lolbroek die elke dag te midden van de sportrubriek op zijn handen gaat staan. Geen Ronde van Frankrijk zonder een dagelijkse vrolijke keuken. Daar wordt van alles in opgediend, autentieke anekdoten in een pikant sausje en vooroorlogse kalendermoppen die in de mond van de plaatselijke Granieten Engelen, Zwoegende Arenden en Zwarte Bergduivels werden gelegd. De ene kok spreekt Nederlands met veel rennersjargon, de andere kruidt zijn spijzen met dialektnagels. Een Antwerps blad geeft elke dag een ‘hoekje van de wieltjeszuiger’ waarin twee kolommen Sinjorentaal worden gepleegd. ‘Ze smossen d'r met alles’, lacht de goede man op het knipsel dat ik heb bewaard. ‘Toeng as we daar waren (in Monaco) smeet er ene zijn vrouw deur 't venster, 't was nog een pront mens en ze hot gemakkelijk nog een por jaar kunnen meegaan’.
‘Toch zijn de Vlaamse sportkranten meer nuchter geworden’, zeggen mij koele waarnemers, vergrijsd in de serren waar stijlbloempjes worden gekweekt.
Zij roepen de tijd op van twintig, dertig jaar geleden, toen elke Vlaamse renner die op twee wielen door Frankrijk rolde, een stoere verdediger van zijn vaderland en zijn taal was. Een Ridder die voor Volk en Eer ging vechten op het slagveld van de gesprongen luchtbanden.
Dat was de tijd toen Elf Juli, de feestdag van de Vlamingen, moest worden gevierd met een luisterrijke zegepraal van een Flandrien. Zoniet, dan hingen de vlaggen halfstok en vroeg de pers met een snik of de Leeuwen dan misschien schoothondjes geworden waren:
‘Was het niet Berten Rodenbach die het uitschruwelde: Vliegt de Blauwvoet?! Helaas, waar is der ouderen Fierheid nu gevaren?’ | |
[pagina 38]
| |
Ha, dat was de tijd van de eerste grote generatie! Van de journalisten die het ontstaan van de sportpers nog hadden meegemaakt! Van de pioniers die leefden met de felle stempel van Henri Desgrange op hun rug!
Desgrange, ‘la tête et les jambes’, de stichter van de Tour die de fiets heeft bezongen in een blad dat merkwaardigerwijze ‘L'auto’ heette.
De Dwangarbeiders van de Weg werden door hem verwekt. Bij hem was een renner geen kromme man op smalle wielen, maar een Boodschapper van Kracht en Macht die door de eindeloze landouwen schreed als de Zaaier van Emile Zola. Desgrange schiep de legende van de ronderenners en ook de heldentaal waarin zij moest worden verteld. In Vlaanderen gaf Karel Van Wijnendaele de voorbijsnellende Strijders een Goedendag in de hand en maakte van hen fietsende bewijzen voor de noodzakelijkheid van een Vlaamse universiteit.
●
Meer nuchter geworden?
Ook in het koninkrijk aan de Noordzee bestaat nu televisie.
Niemand kan zo vlug en zo duidelijk beelden van de voornaamste evenementen uit de Titanenworsteling brengen.
De kijker in zijn stoel krijgt een ander beeld van de Monumenten van Wielerschoonheid Om Bij Te Knielen.
Dat beeld schijnt niet meer zo literair te zijn. Het ziet er meer realistisch uit.
De ene krant begrijpt die verandering al wat vlugger dan de andere. Het aantal speciale edities is verminderd. In snelheid van berichtgeving kunnen ze toch niet konkurreren. In beeldenscherpte ook niet. Dan maar op zoek naar feiten en atmosfeer, die de televisie niet kan tonen. Dan maar op zoek naar gebeurtenissen, die een lekker laagje ekstra-verf kunnen verdragen. Wat kleur die de televisie niet kàn geven. Wat zielskonflikten en drama's.
Nuchterheid?
Of nieuwe bloei van oude genres binnen de kulturele autonomie van de sporttaal?
Een blad tracht zijn lezers te boeien met een speciale vrije tribune waarin iedereen zijn hart kan uitstorten over alle Tour-problemen en -favorieten. Het blijkt meteen dat de Belgen wél brieven naar hun kranten kunnen schrijven.
Een vlotte dichter maakt elke dag een rijmpje.
Een radioreporter vertelt over de eethuisjes en de historische kastelen op zijn reisroute.
Een Oude Wielerglorie verhaalt zijn gele herinneringen in lange feuilletons.
Een journaliste vliegt er op uit om elke | |
[pagina 39]
| |
dag ‘de vrouw in de Ronde’ te presenteren: de moeder, de echtgenote, de verloofde van de renner ‘die zich het meest in de kijker fietste’. De Val van een Wielerkeizer wordt gevolgd door een bloemlezing uit brieven van lezeressen onder een kop van vier kolommen: | |
‘Vrouwen schreien om Rik Van Looy’.Wij vernemen dat een sportman beter gediend is ‘met vrouwelijke supporters, want die zullen veel meer voor hem strijden dan de mannen die veranderen met de wind’. Vlaamse vrouwen schijnen een favoriet meer te kiezen op grond van zijn hulpvaardigheid en moed, dan om zijn suksessen. Voor haar mag er gerust nog wat romantiek en sentiment in de Tourverhalen worden uitgestrooid.
‘Geen enkele roman’, schrijven de zusjes R. en G.D. uit Ophasselt aan het Nieuwsblad-Sportwereld, ‘geen enkele roman heeft ons zo weemoedig gemaakt als de verhalen in onze krant over het geval-Van Looy en de gemoedstoestand van zijn echtgenote en kinderen. Zonder blozen durven we bekennen dat onze ogen vochtig werden’. ●
Op een van die typische herfstdagen, waar de zomers in het land der Belgen zo rijk aan zijn, stond ik ergens in een deurgat te schuilen voor de felle regen.
Plotseling zag ik in het midden van de straat een man met een kort zwart broekje, een groene trui en een rugnummer voorbijgaan. Zijn haar hing in zijn ogen en hij glom van het nat. Hij stapte naast een fiets die hij met de rechterhand leidde. Hij droeg een handschoen waarvan de vingertoppen waren afgesneden.
- Pech, riep ik?
- Nee! schreeuwde hij. Nee! Maar 't is geen weer om er per fiets door te gaan.
Sindsdien geloof ik dat in de wielersport alléén de renner zélf een reële mens is. |
|