spreuken en de levenswijsheid van de man van de straat. Hierdoor krijgt ‘Kerstavond’ een biezonder autentiek karakter. Hier ligt ongetwijfeld de verklaring voor het vaak onbeheerst entoesiasme van de Frans-Vlamingen, die niet alleen opgetogen zijn omdat ze hun taal horen op de planken, maar ook omdat dit gebeurt in hun atmosfeer en dagelijkse levensstijl.
Aan de steeds terugkerende ‘tiks’ in het stuk, zoals het aanwakkeren van het vuur door Jeanne wanneer haar verleden in het gedrang komt, merkt men dat ‘Kerstavond’ die graad van autenticiteit bezit die melodramatiek of oppervlakkigheid uitsluiten.
Het voor een amateurgroep verrassend knap en levensecht spel betekent voor de toeschouwer bij iedere opvoering van het ‘Volkstoneel voor Frans-Vlaanderen’ een heerlijk avontuur. Het natuurlijke talent van de meeste spelers staat er voor in dat iedere opvoering in Frans-Vlaanderen een gebeurtenis is voor de landelijke bevolking. Flor Barbry, als schrijver, regisseur en speler, Andrea Denuwelaere, Leo Vanhee, Robert Bafcop, Wilfried Denuwelaere, Brigitte Gruwez en Ignaas Lasure hebben, ondanks de talloze moeilijkheden waarmee zo'n reizend volkstoneel heeft te kampen, van iedere ‘Kerstavond’ in de Westhoek een overtuigd feest gemaakt van taalvaardigheid en soepelheid. Iets dat de Frans-Vlamingen overtuigt van de waarde van hun dialekt en, in de beste gevallen, het verlangen doet groeien om de kultuurtaal, het Nederlands, grondig te leren.
In het totaal werd ‘Kertsavond’ in het toneelseizoen 1965-66 achttien keer in Frans-Vlaanderen opgevoerd (Godewaardsvelde, Kaster, Rijsel, Sint-Jans Kappel (2x), Hondschote, Ekelsbeke, Boeschepe (2x), Morbeke, Meteren, Eke, Rekspoede, Warhem, De Moeren, Houtkerke, Arneke en Bambeke). Men mag gerust aannemen dat door deze opvoeringen ongeveer vier- à vijfduizend Frans-Vlamingen worden bereikt. De kleine ‘Vlaamse golf’ die met iedere opvoering van het ‘Volkstoneel voor Frans-Vlaanderen’ over de Westhoek slaat, blijft niet zonder gevolgen. Daarom verdient het ‘Volkstoneel voor Frans-Vlaanderen’ onze bewondering en onze steun; want wie heeft, zoals deze idealisten - reeds sedert 1955 - vrijwel iedere zondag in de winter over voor dat prachtige pionierswerk in de Westhoek?
‘Wie Frans-Vlaanderen niet lief heeft blijft thuis’, schreef Flor Barbry in de programmabrosjure van ‘Kerstavond’. Hij en zijn medewerkers hebben recht van spreken. Wordt het niet stilaan tijd dat van officiële Belgische en Nederlandse regeringszijde, naar het voorbeeld van het Provinciaal Bestuur van West-Vlaanderen, een behoorlijke steun wordt verleend aan het ‘Volkstoneel voor Frans-Vlaanderen’? Wettigen tien jaar onverminderd idealisme voor de Nederlandse zaak dat misschien niet?