afgestemd op de gehele Nederlandse gemeenschap in zijn verscheidene politiek gescheiden delen en waarvan uit elk gebied zo een entoesiaste en onbaatzuchtige medewerking is gekomen. Het is geen officieel tijdschrift maar een periodiek met een ziel. Daaraan is zijn sukses te danken.
Wat Jozef Deleu en zijn vrienden met de energie en het dynamisme van de jonge idealisten en met een sterke en gefundeerde Nederlandse overtuiging hebben gerealizeerd door de uitgave van ‘Ons Erfdeel’, zal in de geschiedenis van ons Nederlands kultuurleven in de tweede helft van de 20e eeuw later als een opmerkenswaardige daad worden bestempeld.
Met één slag heeft het blad de interesse voor Frans-Vlaanderen krachtig aangewakkerd en verbreid en aldus ook bijgedragen tot de steun aan alle andere initiatieven die in de jongste jaren ten bate van Frans-Vlaanderen werden genomen. Het staat buiten kijf dat het probleem van het Nederlands onderwijs in Frans-Vlaanderen het eerste probleem blijft en aldus ook de hoofdbekommernis moet uitmaken van de Frans-Vlamingen en van al wie iets wil doen in en voor Frans-Vlaanderen. Maar voor wie het scheppen van een gunstige sfeer, voor het zaaien van de goede idee, voor het verruimen van de betrekkingen, die het tot stand komen van een meer uitgebreid Nederlands onderwijs in Frans-Vlaanderen tot gevolg moet hebben, is het bestaan van een kultureel tijdschrift als ‘Ons Erfdeel’ onontbeerlijk.
Verder is het van onschatbare betekenis voor de verspreiding van de Nederlandse gedachte in alle delen van ons taalgebied. Op dat gebied vervult het ongeveer dezelfde rol als ‘Neerlandia’, het orgaan van het Algemeen Nederlands Verbond, waarvan de taak steeds maar belangrijker wordt en dat in Vlaanderen en ook in Frans-Vlaanderen nog sterker zou moeten doordringen. Wij kunnen niet nalaten uit het meinummer 1965 van ‘Neerlandia’ een paar passussen te citeren uit een belangrijke bijdrage van Maarten van Nierop over ‘Onze Taalgemeenschap in Europa’ die instruktief kunnen zijn voor de Frans-Vlamingen en waarin ook op het belang van ‘Ons Erfdeel’ wordt gewezen: ‘Onze eerste, onze grootste en belangrijkste kans, het enig uitgangspunt en de basis van ieder streven ten behoeve van onze taal in de wereld is: de volledige integratie van onze taalgemeenschap in Europa. Stap voor stap vorderen we op de weg die naar de groei van een werkelijke taalgemeenschap zal leiden. Geen los verband van verwante dialekten, vooral geen verdeling in twee soorten Nederlands, bepaald door de Nederlands-Belgische grens, doch een gebied waar boven alle rijkdom aan verschillen één Nederlandse kultuurtaal voor 17 miljoen Europeanen (binnen enkele decennia 18, 19, 20 miljoen) teken van eenheid en samenhorigheid, standaard van beschaafde omgang, en gemeenschappelijk verkeers- en uitdrukkingsmiddel is...
Zeer verheugend is dat, met name ook in Nederland, de belangstelling groeiende is voor die 200.000 mensen in Noord-Frankrijk die een potentie voor onze Nederlandse taal en kultuur vormen, hoe ontzaglijk ook de hinderpalen zijn die overwonnen moeten worden om nog iets van die potentie te redden en te verwezenlijken.
Er zijn ook symptomen, uitlatingen en kleine feiten, die op nieuwe mogelijkheden en kansen voor het Nederlands, altans als schoolvak, in sommige gedeelten in het Duitse grensgebied zijn weggelegd.
Wij gaan ons tans niet beijveren een inventaris van de bereikte rezultaten hier en elders op te maken. Het behoort tot de grote verdiensten van het A.N.V. dat het ons van maand tot maand op de hoogte houdt van alle tekenen van leven en groei van onze taal, waar ook ter wereld, en dat het ons bovendien in staat stelt daartoe onze bijdrage te leveren.’
(wordt voortgezet)