In de rand
Zoals de toestand in Frans-Vlaanderen nu is, bestaat de mogelijkheid om de opleving van Nederlandse kultuur, die langzaam krachtiger wordt, uit te breiden en te versterken. In het onderstaande vestigen wij de aandacht op één der middelen die om dat doel te bereiken kunnen worden aangewend.
Sedert 1954 werden in Frans-Vlaanderen door vier Westvlaamse toneelgroepen meer dan honderd vertoningen georganiseerd. Zij hebben ruim 20.000 toeschouwers in de gelegenheid gesteld weer hun eigen taal in het openbaar te horen spreken. Bijzonder verdienstelijk was hierbij de bijdrage van ‘De Verbroedering’ uit Westouter, het ‘Volkstoneel voor Frans-Vlaanderen’, dat tijdens de winter 1962-'63 niet minder dan vijftienmaal is opgetreden.
Nu zou het mogelijk zijn ieder jaar dertig opvoeringen in te richten. De meeste in de winter natuurlijk, maar sommige ook 's zomers in open lucht, naar aanleiding van plaatselijke feestelijkheden. Dat veronderstelt evenwel een groter aantal toneelgroepen die in Frans-Vlaanderen kunnen en willen spelen, offers aan tijd en geld, iemand die het initiatief neemt om de noodzakelijke voorbereiding af te handelen en de keuze van een spel dat bij de mentaliteit van de bevolking aangepast is.
Het zou ook mogelijk zijn in Frans-Vlaanderen zelf een toneelgroep op te richten. Daartoe is iemand nodig met grote hoedanigheden, die de beschikbare krachten zou samenbrengen en opleiden, speelbare stukken opzoeken en de vele moeilijkheden zou oplossen die onvermijdelijk zijn. Een man dus die idealisme met werkelijkheidszin, bekendheid met de plaatselijke toestanden en vriendschap voor de mensen in zich verenigt.
Door de aktiviteit van het toneel is in Frans-Vaanderen een dubbel resutaat bereikt: de aandacht van de brede volkslagen werd op het Nederlands als kultuurtaal gevestigd en meteen werd die taal op een levendige wijze weer aangeleerd. De toneelaktie heeft de inrichting van taalkursussen vergemakkelijkt en de verspreiding van Nederlandse lektuur in de hand gewerkt. Een verdubbeling van het aantal toneelopvoeringen en de oprichting van Fransvlaamse liefhebberskringen zouden naar een verdere verbreiding van een Nederlands kultuurbewustzijn voeren en meteen de vorming van een Fransvlaamse intelligentsia, die zich in het Nederlands uitdrukt en voor een normaal Nederlands kultuurleven instaat, helpen bewerkstelligen.
Om dat plan te realiseren zijn jaarlijks 50.000 F of f. 3.700 nodig. Dat bedrag is te hoog voor het Komitee van de Fransvlaamse Kultuurdagen, dat verschillende initiatieven ondersteunt met de middelen die het ontvangt, maar is gering als men denkt aan de ontzaglijke bedragen die op één enkele dag aan ontspanning en luxe-uitgaven worden besteed of op de rijksbegroting voor hulp aan onderontwikkelde landen worden voorzien. Beschouwd uit het oogpunt van de Nederlandse kultuurbescherming is Frans-Vlaanderen een onderontwikkeld gebied. Is er iemand die kan helpen met raad én daad?
ANDRE DEMEDTS