Ons Erfdeel. Jaargang 6
(1962-1963)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |
Speciale aanbieding van Afrikaanse boeken.Bijlage ‘Ons Erfdeel’ - juni 1963. | |
[pagina 94]
| |
De afrikaanse literatuur in vogelvlucht.door Jozef Deleu
Vanaf omstreeks 1875 wordt de taal van de Nederlands-Vlaamse kolonisten, het zgn. ‘Kaaps-Hollands’ of Afrikaans, regelmatig gebruikt in kranten, dagboeken en tijdschriften met het doel ze geschikt te maken voor de literatuur. Men rijmt over godsdienst, taal en vaderland. Het is echte volkskunst. De Eerste Afrikaanse beweging (ca 1875-ca 1902) heeft literair gezien weinig van betekenis te bieden. | |
De Tweede Afrikaanse Beweging (ca 1902-ca 1920)De poëzie kent echter een eerste bloeitijd na de Boerenoorlog of Tweede Vrijheidsoorlog (1899-1902). Louis Leipoldt vertolkt een heel persoonlijke en smartelijke oorlogservaring en wordt met de bundel ‘Oom Gert vertel e.a. Gedigte’ de belangrijkste van de generatie oorlogsdichters. Totius is de bezieler van de nationale ontvoogdingsstrijd met een felle religieuze beleving als grondslag van zijn werk. Jan Celliers, de volksdichter bij uitstek, schenkt het lange verhalende gedicht ‘Martjie’; en bij Eugène Marais vindt men naast oorlogslyriek ook aangrijpende verzen over de inboorlingen die om het primitieve woordgebruik en de beeldspraak nog altijd blijven boeien. Het proza wordt aanvankelijk beheerst door de ontvoogdingsstrijd van de Afrikaners. De volksopvoeder C.J. Langenhoven geeft een geheel nieuwe bekoorlijkheid en levenskracht aan de taal. Doch werk van epische kracht wordt eerst geleverd door de realist Jochem van Bruggen met de ‘Ampie’-triologie en de symbolist D.F. Malherbe. Deze laatste is een woordkunstenaar die aan het Afrikaans een lenigheid en een ritmische volheid verleent die tot dan toe volkomen onbekend was. Zijn karakteruitbeelding blijft echter te eenzijdig in de richting van de hoofdfiguur. | |
Van gemeenschapskunst naar individualisme (ca 1920-ca 1928)De poëzie van Toon van den Heever, C.M. van den Heever, en I.D. du Plessis is veel minder volksverbonden, want individualistischer. A.G. Visser, de auteur van ontelbare volksliedjes, is de zanger over vreugde en leed. De prozakunstenaar en fijne stilist Sangiro is de overgangsfiguur tussen de volkskunst en de individualistisch gerichte roman. Zijn bundel dierenverhalen ‘Uit Oerwoud en vlakte’ is nog steeds een der mooiste boeken in het Afrikaans. | |
De generatie van 1930 - De DertigersOnder invloed van de Victorianen en de Tachtigers breekt het individualisme definitief door in de belijdenislyriek van de generatie van '30. ‘Die Ryke Dwaas’ van W.E.G. Louw betekent een definitieve breuk met de volksverbonden traditie en het konservatisme wat betreft de erotiek en de godsdienst. Door zijn onvoorwaardelijke eerlijkheid en zijn ‘geding met God’ bereikt N.P. Van Wyk Louw, zowel technisch als tematologisch, een tot op heden onovertroffen hoogtepunt in de Afrikaanse lyriek. Hij toont ons de moderne mens in al zijn dualiteit en legt de diepste roerselen van de menselijke persoonlijkheid bloot. Het vers krijgt bij hem een geheel nieuwe bezieling, de taal wordt tot op het been gezuiverd van bombast en onnatuurlijkheid. Bij hem wordt het Afrikaans een volwaardige kultuurtaal in staat om de diepste roerselen van een mensenziel te verwoorden in de hoogste poëzie. In tegenstelling met Van Wyk Louw is Uys Krige's vers vrij van wijsgerige en in- | |
[pagina 95]
| |
tellektualistische diepgang. Hij hanteert het vrije vers en negeert volkomen de klassieke vormgebondenheid. Elisabeth Eybers, de eerste vrouwelijke dichteres, is gehecht aan de klassieke vormgeving, is veel minder dynamisch dan de andere Dertigers, staat afzijdig van elk vormexperiment en is zeer ingetogen tegenover het scheppingsvraagstuk. Haar typisch vrouwelijke lyriek is ontdaan van alle sentimentaliteit en als dusdanig aangrijpend en waarachtig. De Dertigers ook plaatsen de poëziekritiek op een waarlijk Europees niveau. Met het debuut van de dichter C.M. van den Heever als romancier in 1927 maakt de Afrikaanse roman een hele sprong op het gebied van de vorm. Zijn psychologisch-realisme sluit aan bij de poëzie van de Dertigers. Ook N.P. Van Wyk Louws ‘Gestaltes en Diere’ bewijzen dit. Mikro echter zet het realisme van Jochem van Bruggen voort. Hij neemt de kleurling als onderwerp en diept zijn persoonlijk zieleleven uit. Abel Coetzee houdt zich vooral bezig met de menselijke vereenzaming in de grootstad en het materialisme van de stadsmens. Zijn romantisch-idealistisch verlangen vertoont veel gelijkenis met dit van C.M. van den Heever. De biechtroman ‘Sy kom met die Sikkelman’ van Hettie Smit loopt parallel met de belijdenispoëzie van die tijd. De epiek vertoont veel minder eenheid dan de poëzie en is ook van minder betekenis. | |
De generatie van 1940Ondanks de niet aflatende scheppingskracht der Dertigers komt een nieuwe generatie aan het woord waarvan Dirk J. Opperman de belangrijkste exponent is. In zijn werk wijst hij op de verwoesting die de mechanische beschaving in het leven aanricht. Naast de deernis met de verongelijkte in de stad, is er het scheppingselement de vrouw en het geestelijk element God. Hij noemt ze zijn drie driften: ‘die aardse, die vrou en die Groot-Groot-Gees’. Hij schrijft een objektieve lyriek, vrij van persoonlijke drift en belijdenis. Het episch gedicht ‘Joernaal van Jorik’ is om veel redenen een meesterwerk. In dezelfde geest, maar beneden dit grote dichterschap, staan zijn generatiegenoten: S.J. Pretorius, Ernst van Heerden, S.V. Petersen, Olga Kirsch en G.A. Watermeyer De belangrijkste romancier na 1940 is W.A. de Klerk die de ideële richting van C.M. van den Heever verder uitbouwt. De kern van zijn werk is een positieve wijsbegeerte die een betekenis geeft aan de onzekerheid en de onrust omdat de kultuur verandering, vernieuwing en onrust zelf is. F.A. Venter en H.S. van Blerk debuteren in de lijn van het realisme van Mikro en Jochem van Bruggen; evenals Jan Rabie en Abraham de Vries. De dierenverhalen van H.J. Overmaas zijn in zekere mate de voortzetting van Sangiro's prachtige bundel. | |
De generatie van 1950De jongeren die na 1950 debuteren hebben zich over het algemeen nog niet van de invloeden van N.P. Van Louw en Dirk Opperman ontdaan. De dichters Peter Blum, Ina Rousseau, A.J.J. Visser en Vincent van der Westhuizen laten echter een heel persoonlijke stem horen. | |
DramatiekOndanks verdienstelijk werk van J.F.W. Grosskopf, H.A. Fagan, Louis Leipoldt, Uys Krige en vooral W.A. de Klerk bereikt de Afrikaanse dramatiek slechts een hoogtepunt in de versdrama's ‘Periandros van Korinthe’ van Dirk Opperman en ‘Germanicus’ van N.P. Van Wyk Louw. Ze breken met de didaktiek en verdienen zonder enige overdrijving een plaats in de wereldliteratuur. HOE COND ICK U MIJN BROEDERS OYT VERGETEN DAAR WIJ TOCH ZIJN IN EENEN STRONCK GHEPLANT |
|