stukken zó gekozen, dat ze bevattelijk waren voor het specifieke publiek uit de landbouwgemeenten, maar ook werden ze zó in het dialekt omgezet dat de woordenschat en de klanken ervan meteen door de toehoorders begrepen zouden worden. De nu goed bekende toneelgroep ‘De Verbroedering’ uit Westouter, onder regie van Flor Barbry, nam hiertoe voor het eerst het initiatief. Hun keuze viel op ‘En waar de sterre bleef stille staan’ van Felix Timmermans. Hiermee werd in 1955 de sprong gewaagd. Boeschepe - aan de andere kant van de Rode Berg gelegen, - was het eerste dorp dat aangedaan werd en het was de burgemeester van Westouter zelf, dhr Hardeman, tevens voorzitter van de toneelgroep, die de rol van Schrobberbeek speelde. Het werd een sukses, ondanks een kleine plaatselijke tegenstand, en hiermee was de doorbraak verwezenlijkt aan beide kanten - bij publiek en spelers. De Westouternaars trokken van dorp tot dorp, kris-kras door de Westhoek, vrijwel onplanmatig, telkens uitgenodigd door de steeds talrijker wordende leden van een zich uitbouwende vriendenkring. Na dit eerste stuk kwam een tweede op het repertoire, daarna een derde. Zo kwamen achtereenvolgens ‘Leentje uit het Hemelrijk’ van G. Martens en ‘Menschen lyk wyder’ (Kinderen van ons volk) van Antoon Coolen aan de beurt. In 1959-60 werd ‘De vier jaargetijden’, eveneens van A. Coolen, gespeeld en in november jl. zou zich hier een laatste kreatie in het West-Vlaams aan toevoegen, ‘Leontientje’ van F. Timmermans. Deze beleefde einde februari reeds zijn 10e opvoering.
Belangrijk hierbij is de omstandigheid dat deze ‘voortrekkers’ van het Vlaamse toneel in ‘het Nederlandse buitenhof’ - zoals G. Bomans het onlangs noemde - navolgers kregen: niet minder dan drie andere groepen meldden zich voor een zelfde aktie. Zo traden op: ‘Voor Outer en Heerd’ van Alveringem, ‘De Vredezonen’ van Wielsbeke en ‘De Jonge Troostverwachters’ van Roesbrugge-Haringe, respektievelijk met zes, één en vijf voorstellingen. Enkelen onderbraken even deze toernees om opdrachten in hun eigen provincie te verzorgen - het leven gaat immers voort! - anderen houden zich klaar voor een eerste inzet met een nieuw repertoire.
Wie zelf op één van deze toneelavonden aanwezig was kon er onmiddellijk de betekenis van begrijpen. Men ontkomt er niet aan de indruk dat het Nederlands in Frans-Vlaanderen ver van dood is; ze wordt uiteraard niet gebruikt in de officiële wereld, evenmin als bij kommerciële aangelegenheden - op enkele uitzonderingen na, - maar wel leeft ze sterk op het privé-plan, in de huiskring. Het feit dat juist die ‘huiselijke’ taal plots op de toneelplanken gebruikt wordt is voor de doorsnee-Frans-Vlaming een openbaring: zijn taal kan ook dàt! Deze gewaarwording brengt bij het publiek een kettingreaktie teweeg: de gevoelige snaar wordt getroffen, een diepe grondtoon weerklinkt dóór de Franstalige schijn. Menigeen stelde vast dat nà de vertoning de toeschouwers meer open, vrijer hun gedachten en gevoelens in hun moedertaal uitdrukten. Voeg daarbij dat elke toneelavond een verrijking van de woordenschat meebrengt en ook op de kinderen - steeds talrijk aanwezig - van onberekenbare invloed kan zijn (in verband met de steeds terugkomende vraag: moeten zij nog Vlaams spreken?), dan is de balans van de hele opzet zeker positief.
Men kent de tegenwerpingen: het kommunikatiemiddel is en blijft een dialekt - maar is er voorlopig een ander middel, in casu het ABN, denkbaar? De bereikte bevolking is bijna uitsluitend landelijk en katoliek - maar dient men niet juist dààr te beginnen waar praktische en onmiddellijk-werkende aanknopingspunten bestaan? Het toneel gaat uitsluitend van Belgisch-Vlaamse zijde uit en de Frans-Vlaamse bijdrage is louter receptief - maar is de toestand in Frans-Vlaanderen niet zó dat het ‘buitenland’ moet helpen? Reeds heeft Westouter nu en dan één Frans-Vlaming in haar troep weten in te schakelen; verder worden op enkele plaatsen Nederlandse lessen gegeven waar de leerlingen reeds aan voordragen doen - in keurig Nederlands nog wel! Ligt in deze beide feitjes niet een kiem voor een eigen Frans-Vlaamse bijdrage tot de toneelbeoefening in de eigen taal? De toekomst zal dit uitwijzen.
Wat er op 't ogenblik gedaan wordt is, de ingezette middelen in acht genomen, als zeer rendeerbaar te beschouwen. Het bewijst eens te meer dat als een kleine groep mensen iets bewust wil, er heel veel bereikt kan worden. Heel de huidige toneelaktie in Frans-Vlaanderen - ontstaan rond de Waregemse kultuurdag - is er een sprekend bewijs van.
F.P.