opwekken, voor zoo veel wy het ons voorgesteld hadden; wy hebben de volle uitwerking verkregen van de middelen die wy toegediend hebben.’ - Wy zeggen ook: ‘Neen, het doelwit is niet ten vollen bereikt; de leeslust is nog niet genoeg verspreidt; de regten onzer moedertael zyn nog in verre na niet teruggewonnen.’ - En toch, lieve lezers, stellen wy een einde aen het verschynen van ons Tydschrift; en toch laten wy eene onderneming varen welke, zoo niet luisterryk uitblonk, ten minste op verzekerde gronden rustte en door het vlaemsche publiek met zoo veel liefde ondersteund werd. Aen al wie dit besluit vreemd kan schynen, zullen wy zeggen dat wy gelooven dat er, sedert het oprigten des Tydschrifts en het tegenwoordig oogenblik, zich eene groote verandering in het vlaemsch publiek heeft opgedaen; dat het kind jongeling is geworden; dat onze vlaemsche lezers iets anders noodig hebben; met een woord, dat er andere geestnoodwendigheden zich opdoen. ‘Waerom, zal men mogelyk zeggen, kan men het Tydschrift dan ook geene veranderingen doen ondergaen, waerom kan men het volgens de vereischte noodwendigheden niet inrigten?’ - Hierop antwoorden wy wederom, dat dit eene gansch nieuwe onderneming moet zyn; dat de gedachte, welke wy over de nieuwe noodwendigheden hebben opgevat, van zulken aert is dat eene verandering, eene herkleeding niet voldoende zyn kunnen; dat wy het noodig vinden eene duidelyke scheidspael daer te stellen en een gansch nieuw werk aentevangen. Die gedachte zal, indien ons de tyd het toelaet, uitgevoerd worden; want niets ligt ons meer ter harte dan onze ryke moedertael te bevoorderen en het vlaemsche publiek tot nut te verstrekken. Welke vorm onze toekomstige werkzaemheden zal omkleeden, zeggen wy nog niet. In alle geval hopen wy, dat er nut en voordeel voor de tael en letterkunde zal uit ontstaen.