worvene slaven, welke zich laeg genoeg geschat hebben om alle gevoel van eigenwaerde en vaderlandsliefde afteschudden, en voor de hooge Ambtenaren te kruipen en hunne voetstappen te kussen. Wy vragen aen die heeren of dit de zending is welke zy van hunne kiezers ontvangen hebben, of dit de wil is van de bevolking welke zy vertegenwoordigen? ô Indien hun hart nog voor schande gevoelig is; indien de vloek hunner verdrukte natie hun nog schrik kan inboezemen; indien er nog een genster vaderlandsch vuer in hun hart woelt, moeten zy van hunzelven eenen afschrik hebben, wanneer zy nagaen hoe zy aen hunne eer te kort zyn gebleven met andere gevoelens,
andere belangen als die hunner toezenders blootgelegd te hebben.
Die basterdzielen echter zullen de vaderlandsche beweging niet tegenhouden. Zy kunnen dezelve wel een oogenblik verhinderen en haer eenige tegenkanting bybrengen; maer de wil eens volks moet toch eens zyne uitvoering verkrygen, en, men neme er wel acht op, hoe langer men denzelven wil tegenwerken, hoe krachtiger en hoe strenger zyn uitwerksel zyn zal.
Wy hopen dat het Bestuer zich beter bedacht zal toonen en niet langer een volk zal tergen, aen wie de kluisters reeds al te zwaer beginnen te wegen, en welk, wanneer het woedend wordt, zich ligt op zyne bewaerders zou kunnen werpen, hun den prooi zyner gramschap maken en het vaderland in tweespalt en oneenigheid dompelen. Dat men eens wel nadenke dat de ware eenheid en gelykheid slechts kan bestaen, daer waer gelykheid van regt is, en dat er niets min staetkundig is, als te denken dat men een volk kan mengen en verbroederen, wanneer het eene gedeelte van hetzelve door het andere zou moeten beheerscht worden.
p.f.v.k.