Noord en Zuid. Jaargang 23
(1900)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 315]
| |
Gesalijd.Moortje vs. 659.In het bekende gedeelte van Brederoo's Moortje, waar Kackerlak zijn verhaal doet van zijne wandeling over de markt, komt de regel voor: Wat hadje gaeren goe Heer, gesalyde Worsten, Verkens-jeus, of fyne Sausysen?
De verschillende interpretators van dezen regel vatten gesalyde niet allen in denzelfden zin op. De een denkt aan eene afleiding van het fr. saler en geeft gesalyde weer door gezouten, een ander denkt aan salie en verklaart het door gekruid, en een derde meent er een znw. savie in te moeten zoeken.Ga naar voetnoot1) Al deze gissingen worden opgeheven door het volgende recept voorkomende in De verstandige Kock of Sorghvuldighe Huyshoudster. Amsterdam, by Gysbert de Groot, 1686, bl. 84: | |
Om osse-worsten te maken.Op dese selve manier maeckt men oock van Osse-vleesch, worsten, maer men doet'er oock wel wat gedrooghde Salie (fijn gewreven) in, doch niet in die, die men in den roock wil hangen, enz. Een ander recept vindt men in de Volmaakte Grond-beginselen der Keuken-kunde, t' Amsterdam, by Steven van Esveldt, 1758, bl. 70 ‘Osse pekel-worst, by veertig pond ossen vleesch, tien pond osse vet van de broek zonder vellen klein gekapt; doet men vyf pond spek in dobbelsteentjes gesneden, een en een half pond zout, een vierendeel pond gestote peper, een agtste pond kruidnagelen, een hand vol gedroogde saly; dit alles onder een geroert, laat men toegedekt een nacht staan, en men stopt het in ossen darmen.’ F.A. Stoett. | |
Fasol. Moortje vs. 692.Doe tegen wy op de bien, duer de Hal-steech, en onderwegen
So groeten ons al de Arrebeyers die ons quamen tegen.
Ick schickte myn baert te degen, die myn schier inde mont quam.
En so stryke-baerdende, so quam ick in mijn fasol op de middeldam.
Het hier voorkomende znw. fasol wordt ook aangetroffen is J. van der Veen's Zinne-beelden, t' Amsterdam 1642, bl. 314. Ons lobben door 't sobben syn uyt 't fasol.Ga naar voetnoot2)
| |
[pagina 316]
| |
In denzelfden bundel op bl. 357: Sy waren al te saam besturven als schaarlaken,
Men reegh de Borsjes los om in 't fasol te raken,
Men sprenkelde met eek, men haalde specery
Men brochtet noch soo veer het quam een weynich by.
Klucht van Claes Cloet bl. 4 r: Ja as ick noch deynck an de tijt van Fransje fasol
En de ouwe minne van Jeuriaen Robbeknol
So schut ick mijn bal.
Ook Tuinman I, bl. 21 kent de uitdrukking: 't Is uit zyn fasol. Hij verklaart tevens het woord fasol, dat hij houdt voor eene verbastering van 't fr. façon. Harrebomée I, 190 volgt hem hier in, blijkens de woorden ‘Dat is uit het fa-sol’, dat wil zeggen: de zaak is uit zijn fatsoen, van zijn stel af. Fa-sol is eene woordspeling met façon, fatsoen, hier gebruikt, omdat men met het fa-sol bij het ut-re te voegen, het eerste tetrachord volkomeu maakt.’ Hier wordt dus tevens gedacht aan eene samenstelling van fa en sol, twee tonen der toonschaal, mijns inziens terecht, daar in deze richting de verklaring van dit woord moet worden gezocht. Aanleiding tot dit vermoeden geeft mij de Zaansche uitdrukking uit zijn ut-re-mi-fa-sol of ut-re-sol zijn, d.i. geheel uit zijn gewone doen, van streek zijnGa naar voetnoot1). Oorspronkelijk zal deze uitdr. willen zeggen uit den toon zijn, van de wijs zijn, uit zijn turelure zijn (vgl. fr. perdre son tureluGa naar voetnoot2) en vandaar bij uitbreiding van streek zijn, niet in orde zijn. De geheele uitdr. is dus nog in het Zaansch bewaard; later werd zij verkort en bezigde men alleen uit zijn fasol, en vervolgens ook in zijn fasol zijn, in orde zijn. Dat dit woord reeds oud is, zou men daaruit kunnen opmaken, dat reeds in het jaar 1541 de naam Allert Dirck Fa-sol voorkomtGa naar voetnoot3). Ook in het citaat uit de klucht van Claes Cloet hebben we blijkbaar met een geslachtsnaam te doen. Het znw. fasol is derhalve niets anders dan eene samenvoeging van de twee tonen fa en sol, evenals het Mnd. lami, eene verbinding is van de tonen la en mi in de uitdr. up ên lami ûtgân, ûtlôpen, d.i. treurig eindigenGa naar voetnoot4). Amsterdam. F.A. Stoett. |
|