| |
Examenwerk.
Verg. ex. voor hoofd der school te Raard, 29 Oct. '81.
| |
De Kemel.
Zijn kemel! - 't Levend schip, dat door de zandzeebaren
Zijn koers houdt, rijk bevracht met keur van Oosterwaren, -
't Woestijnpaard, dat in 't zaâl, hem door Natuur gewrocht,
Zijn ruiter rustig voert door d' eindeloozen tocht,
Hem knielend afwerpt en weer opvangt, en, waar de oogen
Vergeefs een waterdrop als uit te lokken pogen,
De karavane met zijn reuk ten dienste staat,
En wellen opspoort, die nog laven. [Op de maat,
Van dat de zon herrijst, vervolgt het dier tevrede
Met onvertraagde vaart, met onverhaasten trede,
Gelijk de kloknaald tikt, zijn weg, tenzij zich 't lied
Versnelle, waar ook hij gevoelig 't oor aan biedt:]
De klaagzang, niet altijd eentonig, van den drijver,
Of wel, de lofpsalm van den pelgrim, vol van yver
Maar lijdzaam, die aan 't eind van 't onverkwikkend pad
Jerusalem zal zien, de onsterfelijke stad.
Uit Da Costa's ‘Hagar’.
| |
| |
1. | Welke taalkundige opmerkingen kunt gij vastknoopen aan 't woord zandzeebaren? Zegt naar aanleiding van dit woord, wat u bekend is van eigenlijke en oneigenlijke samenstellingen. |
2. | Wat valt er op te merken bij de in bovenstaande verzen voorkomende woorden: gewrocht, ten dienste, tenzij en te vrede? |
3. | Wat is 't onderscheid tusschen lijdzaam en lijdelijk; schuldeloos en onschuldig? |
4. | Ontbindt in zinnen, wat tusschen haakjes staat. |
5. | Ontleedt de onderstreepte woorden taalkundig en de laatste drie regels redekundig. |
6. | Moet de leergang bij het taalonderwijs analytisch of synthetisch zijn? |
Men vraagt eene verklaring van de hiervolgende onderstreepte woorden, voorkomende in Jan Van Beers' gedicht: De Bestedeling:
1. | Eer hij beneden de delling bereikt had,... |
2. | 't Klokje, in den grijzen, met zwart-groen veil omslingerden toren,.... |
3. | Boven de hutten stegen de blauwende wolkjes der schadden zoo recht uit de schouwen,.... |
4. | Uit een zonk van den heuvel weerklonken de tonen der toethoorns. |
5. | In de holle zandige bergstraat.... |
6. | Knallende en schallende dreef nu de klets des knapen haar (nam. de koeien) voorwaarts. |
7. | Een bussel geurige klaver, vol madelieven en kol.... |
8. | Zwenkend van hot naar har, kwam daar een wagen, tot klinkens opgestapeld van d' oogst. |
9. | Gesierd met fladdrende linten en meien. |
| |
Antwoorden:
1. | Delling, laagte, dal. |
2. | Veil = klimop. |
3. | Blauwende, moet hier niet opgevat worden als blauw-makende, maar in den zin van blauw wordende.
Schadden, zeker soort van veenachtige en dus brandbare zoden. |
4. | Zonk, germanisme? diepte. |
5. | Bergstraat, Duitsch Bergstrasse, weg langs of over 't gebergte. |
6. | Klets, zweep. |
7. | Kol = hennep. |
8. | Van hot naar har = van rechts naar links.
Klinkens.............................. |
| |
| |
9. | Gesierd verl. deelw. van sieren. Sieren is iets verfraaien dat op zich zelf schoon is; versieren is verfraaien in 't algemeen, en wordt gezegd van voorwerpen, die of schoon of leelijk zijn. |
10. | Meien takken, meest wilgetakken. |
P.W.
|
|