Van Boerejongens.
Niet-ontwaakte-Jongens.
Waar kan er volmaakter geluk bestaan op aarde, dan in het boerenhuis, waar vader en moeder, nog in levenskracht, omringd zijn van een lustige kinderenschaar, in vollen bloei der jonkheid.
In het dagelijksch en aanhoudend contact met die ontemmelijke, vroolijke, levenslustige jeugd, worden vader en moeder weerom jong; het oude peerdeleidertje, - dat van over tien jaar al begon te grollen, - vergeet nu op te bruisen en daalt uit de hoogte zijner suffende jaren, tot het gelijkvloers van de drollige levensdagen dier opkomers, om hem; het oude schoothondje zelf, Markies, wordt weerom wild en zot 'lijk een zandspook.
Kan het missen?
Nu loopen er drie, vier jonge boeren nevens vader - en moeder heeft twee of meer jonge boerinnetjes aan heur zijde.
't Is er een geswatel en gesneter, een geroep en getier, een gezang en geklang, van 's morgens tot 's avonds; 't werk vliegt door de handen, met begeleiding van geschuifel en geschater - en als de zon levensmoede op haar legersponde zinkt, smijten de drieste kerels nog hun armen en beenen in de lucht en neien ze, van levensweelde, 'lijk jonge peerden.
't Borrelt en 't welt en 't spruit en 't giet al leven en lust in, ten hoeve en te lande, want vader laat hem allengskens slepen voor 't gemak - en 't bestier van heel het gedoente gaat brokkeling voor brokkeling over aan het jong geslacht, dat allen ouden rammel van het hof weert.
Uit den peerdenstal worden de kajuiten verbannen - en staat er nu een flinke looper, nevens de zware, eenlijke brabantsche rossen.
Uit den koeienstal worden de nietsbeduidende lappen en vellen geweerd - en staan de opene vleeschrijke prachtbeesten, te neunen van overdaanheid, nevens den pondigen stier, Jan - 'n prijsbeeste van weerde - die er de trompe steekt.
Om-end-om op het hof, drillen de pinkste hoenderen rond, uit de vermaardste rassen; de grauwe aanden kwekwekken nevens de witte ganzen - en de zwarte kalkoenen goegoelen nevens de getikkelde pindaards - en heel het hof roert en leeft, van flodderende, vliegende, kakelende, schreewende, zingende, kraaiende, veelkleurige zotjes en zotinnetjes.
's Zomers zetten de jonge kanteklaren het hof in rep en roer, lang eer de zon heur glanzend wezen toont - en de jonge boertjes schieten op uit hun slaap, wrijven den vaak uit de oogen en wippen uit hun nest; 't is verlaân tijd.