Nieuwe Wegen. Jaargang 4(1913)– [tijdschrift] Nieuwe wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] [Nummer 3] Het doode Geluk. I. Mijn hert is krank en droef! Ze was zoo dierbaar mij, de doode die 'k heden, weenend-zwaar, begroef in 't kerkhof mijner vreugden!... Roode zwaarmoedigheid droeg de lijkbaar waar de doode rustte; en aaklig- gele zuchten kloeg elk waslicht daar 't de doode kuste! Ze was zoo innig-dierbaar mij de doode illusie die 'k beweene, en 't leven schijnt me een woestenij nu ik hier dwalen moet, alleene!... o Laat me, laat me sterven ook! Wat kan me 't leven nu nog baten: mijn liefste liefde zwond in rook, en, Heer, ik kan niet haten!... II Neen! Op, mijn ziel, houd moed! Geen laffe treurnis kan u helpen; het gutsend, roode hertebloed is met geen klagend woord te stelpen! Eén waan is dood, één liefde viel; doch is de bron der liefde dood? Geen haat behoeft ge, zieke ziel, maar meerdre liefde en offers groot. Ik weet: uw wonde is diep en breed, toch moogt ge niet zoo moedloos klagen: [pagina 34] [p. 34] God peilde de afgrond van uw leed, hij zal uw zwakke krachten schragen. Welaan, verhef het hoofd, schep moed! Kniel biddend voor uw kruisbeeld neder: daar wordt het zerpste lijden zoet, daar wordt het hardste hert weer teeder! Arm. VAN VEERDEGEM. Vorige Volgende