Nieuwe Wegen. Jaargang 4
(1913)– [tijdschrift] Nieuwe wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
Uit het Leven der Planten.
| |
[pagina 27]
| |
als de bladeren veel gelijkenis hebben, zoo hebben de wortels die ook en het zaad-voortbrengen is al eens en 's eens. Nu, veronderstellen we, dat ze alle één-moeres-jong zijn, met dit verschil, dat het een jong fijner uitgroeide dan het ander en... weet het iemand beter, ook wel. Ge kunt denken hoe de akkers van zorgelooze boeren er uit zien; heel hun boerderij houdt-aan-één van zwaar-getakte zaadstruiken. 't Is vooral in de jonge klaver, dat het venijn bloot zit, - immers na den oogst worden de stoppelvelden gebroken en de onkruiden en slechte wortels liggen gedoken tusschen de turven - maar in jonge klaver staan de dokkeplantjes gruis- hekeltanddichte, zoo dicht-bij-één, dat boer Lemmen er geen doen aan ziet en Boergonje laat waaien, en de dokke laat opgaan met de klaver. 't Is schandalig om te zien, hoe die groene bladeren er gulzig wassen in den uitkomen, hoe de stammen hoog-op al boven de klaver heffen en hoe ze den grond uit en hard zuigen. De leeuwerken, grasmusschen en hagerutjes zijn er niet kwaad om, want de twee eerste soorten, maken hun polk dicht tegen den stam, onder de veie bladeren en huizenieren er als visschen in het water. De hagerutjes bouwen hun nest in de sprieteling der dokkestalen en hangen, heel den zomer door, boven klaverijen te sneteren en te swijselen - en God en geheel de wereld en den dokkestaal te danken en te zegenen. Vooral in de meerschen doen de dokkestalen leelijk; men vindt er bejaarde, met wortels 'lijk van 'n tronkwilge en hun stam - met de lange, scherpe bladeren en de ontelbare gele zaadbeursjes, met 'n rond, rood tikkeltje in het midden, - staat er boven het maaigers te kroonhalzen en groot te doen. En dan komt de maaier en botst hij met de zeis op die stakestijve, stokkedikte stalen en... zijn tabakpruime heeft te lijden... en zijn strijkstok moet over de zeissnede... en hij dondert. Niet dat pijnlijker is om aan te zien dan gevallene vruchten, doch dubbel pijnlijk is het, wanneer, al over gerolde terwe, haver, vlas, maaigers en klaver, de dokkestalen 'lijk donderschermen te pijlen staan en schijnen te spotten met de onmacht der vruchten. Eene gaaf hebben ze: ze wijzen van ver de vuile en zorgelooze boeren aan en... punctum. 't Doet, ze hebben nog een deugd; de koeiewachter trekt de dokkestalen uit de klaverbondels, Mele of Barbetje of Mietje uit de kortwoonste komen die zanten, ze drogen ze in kappelletjes en dan maken ze er vier mede, onder hun geitenpot.
Warden OOM. |
|