waarin de voortbrengst aller kunsten tot 'n hoogte gaat, die ze zelden anders bereikt, getuigenis geeft van 'n diep- menschelijk zoeken, 'n zieltreffende ongerustheid, 'n genaken tot mysteriën, die anders schijnen heel ver af en spreekt van 'n verfijning, van 'n gevoelsuitrafelen zoover, zoo diep, zoo schrijnend soms, dat ze treft al de komende geslachten, die, zelfs in hun krachttijd, reeds de kiemen dragen van wat de gang is aller dingen, - decadentie, verval, - het zoeken, het onrustig en rusteloos zoeken naar zeer verfijnd genot en het beminnen van de harte- en zielswonden, die dit genot zoo zacht, zoo diep ook, slaan kan in 't heilig binnenste van den mensch... wonden, die kreten ontlokken, die altijd echo vinden.
De kritiek was voor het werk van Antoon Van Dyck altijd lofgevend. Weinige kunstenaars mochten, als hij, zóó door de historie gaan. Met de tijden won zijn faam. Dit komt zeer zeker door de ongemeene pracht van zijn werk, door het somptueuse bij de weergave van zoovele zijner menschenbeeltenissen, door zijn zich beperken tot het portretschilderen, - hij maakte ook alles behalve zeer devotieuse, maar zeer sympathieke en pathosrijke altaarstukken, die getuigen van hem hoe weinig hij naar Rubens overhelt, - waarin hij is en blijft 'n bijna niet te evenaren meester, door de natuurlijkheid der schildering, maar nog en meer, omdat hij meestal menschen schilderde, die lijdend waren aan die zoo goed gekende wereldsmert, - 'n pijn, groot als 'n wereld en onmetelijk als zij, en toch bemind, geliefkoosd met fijne vingeren, met die fijne vingeren, zoo vol onuitsprekelijke neervallende gratie, die zijn een der niet met woorden weer te geven charmen van Antoons kunst... vingeren, nog gereed tot streelen en reeds streelensmoe.
En wanneer in dezen tijd er zich 'n voorliefde toont tot Van Dycks werk en wanneer ook dat werk gevonden wordt als bevattend de getuigenis van 'n zeer verfijnd kunstenaarstemperament... wanneer ook in dezen tijd gezien wordt naar de beeltenissen, die hij maalde met oogen, waarin te lezen is, wat zoo klaar te vatten ligt in de oogen van die door hem geportretteerde mannen en mooië vrouwen; - o ja, mooië vrouwen! - wanneer ook de menschen van nu, de lieve vrouwen met hun geheimzinnige zielen en de mannen om de lippen hebben den glimlach, den zoo wat verstorven glimlach die zweeft, schier onvatbaar soms, maar daarom niet te min, om den mond, den lang dooden mond, van wie hij schilderde, - dan komt dat wellicht omdat, alhier en elders, er meer zijn dan kiemen van decadentie; dan komt dat omdat tusschen al het oorverdoovend gedaver der industrie-machienen en het geroezemoes van vele menschen, allen en allen werkend om fortuin of minstens om welstand, er ontbreekt wat den vrede geeft, die niet geboren wordt uit de rede, - omdat er zijn, en velen, door het leven diep gekwetst en die gaan met de hand aan bloedende wonden, - omdat deze tijden, ten minste voor zekere klassen, en niet voor de minst-goede, decadentierijp zijn.
Van Dyck, - schreven we niet reeds dat hij 'n verfijnd genieter was? - vond in het lieve, dolente Genua 'n midden juist in overeenstemming met zijn voelen. Hij is geen kunstenaar naar den geest. Het werk der zulken roert zoo bitter weinig, zelfs al bezaten ze genie. Antoon is veel meer kunstenaar door gevoel. De mooië, trotsche mannen, de nog mooiëre vrouwen uit Genua, met dat bijzonder iets, dat zoo sprekend iets in hun oogen, met dien wat moeiën maar toch zoo goedigen glimlach van eigen medelijden, met die schoone, o die onuitsprekelijk- schoone handen van passie-langueur en streelgeheimenis, die trokken hem aan. Hij vond hen juist zooals hij ze wilde, verlangde, voelde.