Nieuwe Wegen. Jaargang 3
(1912)– [tijdschrift] Nieuwe wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBeeldende Kunst.
| |
[pagina 113]
| |
verklaren of te begrijpen verlieze niemand uit het oog, dat elke beoordeeling niets anders is, noch zijn kan dan 'n zeer persoonlijke opinie, noch min, noch meer. Elke ernstige - nochtans persoonlijke, - beoordeeling werd rechtzinnig neergeschreven. Dit vergde soms hoogen moed, want gemeenlijk is er heelemaal geen moed noodig om te zijn van eenieders gedacht. Wat zal nu over Rubens de allerlaatste beoordeeling zijn? Dit weet niemand. Denken dat 'n eigen beoordeeling de laatste is, is komisch-onzinnig. Beweren dat alles gezegd is en dat men later geen nieuwe redenen vinden zal om op te hemelen of neer te smakken, is wetens en willens nonsens vertellen en brutaal-weg loochenen, wat gebeurde in al de hene tijden. Nochtans meenen we dat, wat de toekomst ook vinde en hoe verschillend ook zij de oordeeluitspraak der komende nageslachten, er altijd zijn zullen bewonderaars en zelfs vurige bewonderaars van dien in de schilderkunst allergrootsten Vlaming. Dit met de restrictie, door ons in ons eerste artikel gemaakt. De Vlamingen, beïnvloed zeer zeker door meer dan gewettigden nationalen trots, - 'n mooie deugd, die wat meer mocht ontwikkeld! - roepen Rubens uit, - ook wel als ze hem met vatten, - als den grootsten kleuren - kunstenaar, als 't allereerste genie op gebied der malerij; zij kennen Rubens niets dan goed toe en dat nog in den overtreffenden trap. De Nederlanders, opgevoerd door even gewettigden en zeer prijsbaren nationalen trots, spreken zoo zeer gaarne van hun tot vóór eenige jaren zoo jammerlijk miskenden Rembrandt van Rijn. Wie weet nu niet dat die arme Rembrandt te zijnen tijde door zijn landgenooten was verstooten, verplicht al kleiner en kleiner te wonen, tot mizerie lijden; - dat zijn in ongenade vallen heeft voortgeleefd en geleid tot die ellendige verminking van de Nachtwacht, door de zeer brave, maar bijzonder zeer-spaarzame bewaarders van het Rijksmuzeum, en maar ophield rond de jaren 1870-1880, na het verschijnen van de in 't fransch geschreven studie van den heer Vosmaer. Tusschen de Franschen, - die hem veel verschuldigd zijn door zijn decoratieschilderingen - vindt men vurige bewonderaars van Rubens, zooals den schilder Fromentin, die Rembrandt niet vatten kan, en den kunstcriticus Gustave Geffroy. Die fransche bewondering, - ook al gaat de fransche decoratieve schildering onder den invloed van Ménard andere wegen op, - schijnt ten dage niet al te zeer te verzwakken, niettegenstaande zelfs de oordeelvellingen van de generatie, die hakend naar wat anders, heur uitsprak rond de jaren '50-'60, en die nog gedeeld worden door meer dan een fransch-schrijvenden Belg. | |
[pagina 114]
| |
Duitschland, met zijn mindere kunst en zijn minder enthoeziasten geest, vat nog al wel de beteekenis van Rubens als kunstenaar, maar is heelemaal niet geneigd mee te doen aan het soort van vergoding, die hem ten deele valt van wege zekere Vlamingen: menige duitsche kritiek is even-scherp, zoo niet scherper, dan de fransche van rond de jaren '50-'60. Maar wat ook de meening zij van hen, die toon aangeven, wat niet zou moeten, niet zoo mogen zijn, - zeer zeker is 't, dat Rubens bewonderaars vindt in alle beschaafde landen en bij alle kunstlievende volkeren. 't Is binnen Antwerpen, zoo zegt men, dat men behoeft te zijn om Rubens te bewonderen, te smaken, te genieten; zooals het noodig is naar Amsterdam toe te gaan en er wat te blijven om Rembrandt te vatten; te Madrid om Velasquez, te Venetië om Titiaan te voelen. Binnen Antwerpen is nochtans maar 'n betrekkelijk-gering deel zijner werken, - maar gelukkiglijk, 'n groote verzameling van kopergravures naar zijn gewrochten. En wanneer men die alle ziet, dan staat men verbaasd, dan wordt men duizelig. Wat 'n enorm voortbrengingsvermogen! En tevens wordt het uiterst-moeilijk 'n rechtmatig oordeel uit te spreken. Men voelt te staan voor de productie van iets zeer groot, - de bewondering komt meteen en... de lust tot zwijgen. Rubens is te gelijker tijd, en altijd met evenveel brio, genreschilder, historie-maler, afbeelder van landschappen, stil-levens, portretten, decoratieve schilder, dieren-maler, enz. Niet één vak der schilderkunst liet hij onbeoefend, - en overal, ja, overal muntte hij in uit, dikwijls veel meer dan specialiteiten. Zonder overdrijving mag van hem gezegd worden, dat tusschen de Vlaamsche schilders van nu er geen enkele is, zoo lyrisch, zoo zinnelijk bezinger van het mooië menschelijke naakt, bijzonder van het vrouwelijk naakt. Rubens heeft daarvan 'n hem zeer eigene type geschapen, door niemand herhaald, zelfs niet door zijn leerlingen. De beste onder hen, Antoon Van Dyck had ook zijn type, zeer verschillend met die van zijn meester, - een die ons fijner schijnt, een die zoeter is, die ons meer roeren kan, - die meer weet te spreken tot ons, van uit het verleden als of ze was van nu, - door zijn desillusiën mogelijk. Van de Rubens-type kan gezegd dat zij is, niet die der vrouw - neen, - maar die van zijn vrouwen. Onder dat opzicht is hij minder algemeen kustenaar dan Van Dyck. Wanneer men, na 't aanschouwen van 'n heele reeks schilderijen, gekomen is tot 'n oordeel, - en men 't wagen gaat zijn oordeel uit te spreken, dan komt 'n andere verzameling werken van denzelfden kunstenaar of dat eerste oordeel bijna omwerpen, of zóó wijzigen dat men het niet meer zeggen durft. Ten slotte voelt men, weet men, is | |
[pagina 115]
| |
men heelemaal overtuigd, dat men staat vóór het werk van 'n geboren schilder, van 'n lichttoovenaar, van een, die op zijn palet te vangen en te houden wist heel veel, verbazend veel van het goud-warme en 't warmgouden licht der groote, mooië zon. Schilder is Rubens, heelemaal schilder, schilder zonder te teekenen. Er zijn in al zijn schilderijen bijna nergens lijnen, teekenlijnen, zichtbaar. Alles is verkregen door de kleur. Daarop riepen we reeds de aandacht in 't eerste artikel, wanneer we zegden, dat hij de schilderkunst, die in Italië en van daar uit zoo wat overal vastgeloopen was ter verkeerde bane, weerom los maakte door heur haar wezen weer te geven. Maar 'n christen kunstenaar, wat men ook meene, en niettegenstaande de menigvuldige kerk-en altaarstukken, komende van zijn hand, is Rubens beslist niet. Veeleer is hij, waarlijk prachtig, en ook zoo uitwendig, 'n heerlijk heidensch kunstenaar, die de christelijke gegevens gebruikt, altijd of bijna altijd met hetzelfde brio, tot blije of wreede weergeving van mooië visioenen, waar de altijd even prachtig afgebeelde lichamen in allervreeselijkste inspanning van moeite of lijden, of in doorzakkende gelatenheid van dood, of nog, in soepele, lijnprachtige, en kleur-heerlijke doening van vreugde of extase 'n aangenaam, maar hoog zinsgenot verwekken, - 'n zinsgenot, dat ons stemt tot hoogoplaaiende en vlam-warme bewondering voor den schepper van zooveel schoons. Onbetwistbaar is Rubens 'n lyricus en daarom ook is hij 'n impulsief, maar niettegenstaande die twee eigenschappen 'n zeer bijzonder sterke personaliteit, in staat, heel alleen om de beide strekkingen van zijn tijd samen te voegen, naturalisme en romanisme te kneden, te verwerken, te maken tot 'n nieuwe stijl, - zijn stijl. Sedert eenige jaren, met langzame zekerheid, maar toch met zekerheid, deed de Italiaansche barokstijl (schroefvormstijl, Jezuïtenstijl, - Rococo-stijl) in de Nederlanden zijn intrede. Hij was de nieuwigheid en ging den strijd aan tegen de nog wel gegeerde schildering der Vlamingen, die voortdeden al naar de traditie. In Italië bleef voorgenoemde stijl heelemaal ten dienste der Kerk, in Spanje was hij aanleiding tot het uitbeelden van visioenen der allervurigste mystiek, - alhier vatte hij samen door Rubens, de twee alhier bestaande stroomingen, vergroeide tot één stijl door de macht van dat genie, - en werd Vlaamsch, los van Kerk en mystiek; - hij werd Vlaamsch ook met al de uittierende luidruchtige, schetterende, - oppervlakkige, - levensvreugde der Vlamingen. In Italië had Rubens het gevaar bemerkt waar de schilderkunst in verloren was. De sterke individualiteit van 'n Michel Angelo slechtte er minder sterke persoonlijkheid. Zijn buitengemeen sterke plastiek | |
[pagina 116]
| |
dreef anderen op 'n dwaalspoor. Leven en beweging verdwenen uit de schilderwerken. Rubens stronkelde niet waar anderen vielen. Daarvoor was hij te zeer schilder. Dit weegt in zijn beteekenis het allerzwaarst en was voor de schilderkunst van toen, en met heur betrek op nu, het allergewichtigst. Tintoretto lokte hem meer aan dan den te zeer plastischen Michel-Angelo en den kleurtoovenaar Titiaan beminde hij zoo zeer, dat men zei, - met de liefde van 'n bruidegom tot zijn bruid. Zoo sterk was Rubens' persoonlijkheid, zulke meesterschap had hij over zijn stijl, dat hij het dorst bij het maken van schilderijen, heele deelen over te nemen uit de gewrochten zijner kunstgenooten uit het zonneland, maar zóó, dat ze hem werden, en wel op die wijze, dat niemand hem over zijn doening verwijt doen kan. De ongemeen kleurrijke, als met gouden zonnelicht overgoten, toonschitterende Rubenskunst kent geen vorm-stijfheid. Rubens is 'n schilder van leven en beweging, van zeer uitbundige vreugde-en levensroes, van zoo passievol, schier onkiesch leven, dat het juist dáárin is, dat men reden vindt om hem tamelijk scherp, - en sommigen zelfs zeer scherp - te verwijten 'n gebrek aan voornaamheid, aan distinctie, aan pudeur, dingen al te gaar, die hij, volgens andere kritieken, zou gewonnen hebben door zijn verkeer aan vreemde hoven en tusschen lui der hooge wereld. Sommige schilderijen spreken dat gebrek beslist tegen, ontkennen hem geenszins distinctie, teerfijne gevoeligheid en zelfs 'n begrijpen van warme, mystieke aandoeningen. Riep Fromentin niet de aandacht op Jezus' voet die bijna even Magdalena's mooi-naakten schouder aanraakt in de Afdoening van het Kruis en is 't wel mogelijk prachtiger van mystiek-gevoel 'n weergave te geven dan die men zien kan in de Laatste Communie van den H. Franciscus, waar de poverello van Assisi schijnt boven den grond te zweven, opgevoerd door liefde tot zijn God, naderend, naakt, zooals 't 'n arme arme past, voor 't laatst dien armen God? Scherp physionomist is Rubens in zijn portretten niet, neen; al gelukt hij er nu en dan in, maar heel vluchtig iets te vatten van de ziel van zijn model. Rubens geeft 't uitwendige weer. Zelfs de heele rij van Helena's portretten verraden ons niets of bijna niets van Helena's ziel en we worden soms wrevelig bij het schouwen naar dat jonge vrouwehoofd, wiens oogen en mond ons toch zoo weinig te zeggen hebben. Er behoort goede wil toe en 'n per se iets willen vinden om in de meeste van die portretten wat anders te ontsluieren dan 'n vrouwkindjesziel, even tevreden 'n mooi lichaam te hebben, dat de beminde man, dat wellicht de nog meer beminnende man, de verafgodende man, de zoo passievolle Rubens niet moe wordt te schilderen, gekleed, half-naakt, naakt, scheppend op 't laatst van zijn leven de Rubens- | |
[pagina 117]
| |
vrouwetype, - en dat in allerlei houdingen en manieren van zijn, bijna immer met 'n wat onbeduidenden, vervelenden, glimlach over 't aangezicht, soms nauw zichtbaar... somwijlen... wonderlijk voor ons hedendaagsch gevoel, vrouwe-afbeeldingen... Willen we ten slotte, door Rubens' kunst heen, Rubens' ziel benaderen, dan ontdekken we, na al wat we van hem zien mochten, 'n levensblije, 'n levenszotte, 'n gelukkige en 'n natuurlijk-sterke man, - 'n man! - die in gedichten van kleuren, tinten en tonen, die door schildering, van de teerste tot de klankrijkste, heel zijn levensvreugde, heel zijn bestaanszatheid, heel zijn levenskracht uitroept, uittiert, uithelmt, uitgilt, zooals men alleen uitgilt zijn allersmachtendste passie en den triomf van die levensdrift, zooals maar alleen kan uitgekreten worden 'n triomf bij 'n paroxysme van passie! Geen banden binden hem wanneer hij weergeven mag van die koortsig-heete levens-volheid! Zijn hoofd wordt bedwelmd, zijn hart bonst met hamerende kracht, zijn verbeelding ziet festijnen van kleuren, - en zijn hand toovert... Elke beweging is hem gemeen: de gemakkelijkste, de moeilijkste, de meest-aristocratische en de meest gewaagde. En met de jaren wordt zijn stijl al gemakkelijker, losser, klaarder, levendiger, zonniger, getuigenis gevend van al meer en meer passie. De werken van den vijftigjarige spreken van zooveel en van meer levensenergie, dan die van den dertigjarige. Zijn heerlijke levenskracht en zijn geniale verbeelding tooveren hem 'n Vlaanderen, dat hem eigen is, dat hij alleen maar zag, dat wij misschien zoo zeer niet beminnen kunnen, maar dat schoon is, prachtig, grootsch. Zijn Vlaanderen is 'n realistisch Vlaanderen, - 'n ongemeen realistisch Vlaanderen, hoe ongewoon dit ook klinke, - maar zijn Vlaanderen is heelemaal niet bevolkt met de menschen van alhier, - neen; maar met reuzen, met titans, met lieden in wier aderen stroomt 'n verbazend levenskrachtig bloed, dat zich openbaren moet, op gevaar na van dood door overmaat van kracht, in beweging, nog in beweging, altijd maar in beweging. Elke beweging door Rubens gemaald is uitgebeeld in volmaakten en met volmaakten vorm. Kouten, omarmen, dansen, grijpen, vatten, verrassen, wandelen, rijden, rennen, loopen, gaan, beloeren, toespringen, vangen, strijden, vechten, jagen, kwetsen, buitelen, dooden, tuimelen, vallen, om en om en nog eens omdraaien, trekken, rukken, rijten, - welke beweging men ook verdenken mag, Rubens heeft ze geschilderd, - en volmaakt geschilderd. Sommige zijner werken zijn oprechte en wondere cascaden van roos vleesch, prachtig vleesch, ongemeen bekoorlijk vleesch, vallend, wentelend, tuimelend, buitelend, rollend, bollend, schietend in alle mogelijke en alle denkbare bewegingen van de hoogte naar de laagte. | |
[pagina 118]
| |
Zijn kleur ten laatste, zijn kleur waarmee hij alles weergeeft, wordt evenals zijn compositie met de jaren fraaier, mooier, klaarder, zonniger, benaderend meer en meer de zonne-warmte van Titiaan's palet. Zoo Rubens ons weinig roert, zoo we ons wat vreemd voelen vóór zijn kunst, zoo hij er niet in gelukt dat andere, dat fijnere, dat hoogere in ons te treffen, te bewonderen, geeft hij ons met volle maat, met tot berstens toe volle maat, met overstroomende maat, omdat al door zijn zeer persoonlijk en zinsgenot-rijk lyrisme beweegt, 'n oceaan van blij, zinnenroes-zoekend leven.
George P.M. Roose en Jan De Schuyter. |
|