en de melk uithalen, de honden in 't wiel steken en roef! 't kraam is in gang.
Dan haastig naar den stal, om te melken dat het stroelt en trommelt en ruischt en schuimt.
O,! ze en is niet zindlijk voor een beetje kurremurre, die de beesten in haar oogen of heur tanden zwepen, met de lange kodde, noch voor de mokkelinge, waar ze tot de knoezels in zit, al uitrispen; dat en is toch maar van 'n koe, enéé?
Als de beesten uitgetrokken zijn, ziet ze hun voedering na, helpt den melk wegdragen en roept de kinders op - als er zijn.
Hun stuitjes liggen gereed en moeder doet het overzicht, strijdt op Leentje - die kriepe! - dat met lange tanden eet; haalt een nieuwe schorte uit voor Marietje, - die netebuk! - die de hare gescheurd heeft; brengt een nieuwen zakdoek voor Fontje - die verduivelsche vuiligheid! - die den zijnen verloren heeft en geeft een flèter aan Stijntje - dat moorschpeerd! - die met zijn sleppe door zijn broek zit en, als de jongens gevuld zijn, schijveren ze door heur handen, gewasschen, gekuischt, gekleed, gekamd en gezuiverd en... juui! naar schole.
Dan heeft ze 'n stondje tijd; ze draait een versch potje koffie, roept de maarte en de tweede maarte bij, drimmelt tot tenden in de beste kamer, snuistert in de commode onder de gestrekene hemden, haalt er het koekekantje uit van verledene week en in een ommekijkens zitten ze alle drie te smoefelen; 't is haar geestigste momentje van geheel den dag.
Daar achter en stopt het niet meer. Heel 't begaan der menagie rust op haar. Ze moet al het eten maken voor menschen en beesten, drie maal daags melken en altijd storme te messe en te klauwe staan.
Onder heur hoog gezag staat de koeienstal, de zwijnsstal en het hennekot, al wat waar oplevert voor de wekelijksche markten en de boer trekt hem daar weinig van aan, zelfs den verkoop der beesten niet, hij laat dat over aan de bazin.
Zou het iemand verwonderen, dat een boerinne, al eens, een traantje viezigheid in heeft?
Mijnheer de dokter, als ge te veel werk hebt en uit uw bedde gekotterd zijt, peis op de boerin, die menige nachten moet uitwippen om naar de stallen te dretsen.
Mijnheer de advokaat, als ge met een lastige zaak op de armen ligt, peis op de boerin, die heele dagen moet pleiten, om alles effen te spinnen, om iedereen te voldoen en vrede en eendracht te doen heerschen, tusschen haar en heuren man, - die ook al soms een vieze Pitten is - en tusschen maart en koeier en boer en volk.
Mijnheer de notaris, als ge wat veel te cijferen hebt, peis op de boerin, die geheele dagen te cijferen en te rekenen heeft, om den naasten weg te vinden, om alles zooveel mogelijk te doen opbrengen, om eerlijk door de wereld te geraken, om treffelijk hare kinders op te brengen en stand te houden en ook, om 't enden 't jaar, den eigenaar