Boekbespreking.
Herwording, roman door Edward Vermeulen, (Warden Oom). - Roeselare, boekdrukkerij A. Gallet. - Prijs 2 frank.
Voor de lezers van Nieuwe Wegen is het gemoedelijke ‘Warden Oom’ dat hem, op het titelblad, zoo schelmsch onder den rechten naam verdoken houdt, eene voldoende waarborg. Als ge met den opdracht, in dicht, vòòraan in 't boek, tenden zijt, moet ge, 't dunkt me, al eene voorsmaak hebben van 't gene achterkomt. 't Is eene historie van te lande, gezant in het boerevolk, juist daar waar de schrijver in zijn volle element is. Een mensch die van den boer niets kent, die niet altijd op den buiten gewoond heeft, die maar met een gewoon oog en een gezapig bepeinzen begaafd is, kan onmogelijk zulke dingen nagaan en zoo wel en zoo gepast weergeven. Neen 't, uitvinden is dat niet, 't is danig gelijkend schilderen, eene trouwe wederopvoering van gebeurtenissen uit het landeleven, zoo gemeen, zoo natuurlijk, dat men bij 't lezen wel zeggen moet: 't is juist alzoo! Een fraai verdienstelijk boek, die ‘Herwording’, al zoo veel om het nieuwe en eigenaardige van den schrijftrant, als om de deugd van de geschiedenis zelve.
Warden Oom, ik noem hem liefst zoo, is een verteller. Dat erfde hij van zijn vader zaliger, lijk hij 't zelve in zijn opdracht zoo schoone dicht:
Ik zie U, Vader, in den hoek
vertellend, net als uit een boek,
Later beproefde de jonge zoon die vertellingen op 't papier na te schrijven en kwam ze zijn vader toogen:
Uw grootste vloek zwoert Gij, niet waar,
bij 't lezen van mijn fabels?
Ja, 't kwam er immer uit te gaâr:
- 't Is knoddig, suikerdjabels!
Knoddig moest dat zeker zijn, en met verouderen is die knoddigheid uit het werk van den schrijver niet ten achter geblevon, bij lange niet! De tale van den schrijver is voor mij vlaamsch goudegeld, dat leutig en opwekkend in de ooren klinkt. Daar komen prachtige beschrijvingen in en de samenspraken zijn schilderend, meer dan ik er ooit gelezen heb.
Nu iets over den inhoud. ‘Mon Verkest is een flinke boerejongen en woon[t] met zijne moeder en zijne zuster Clara op het Wilgenhof. Mon is nogal een druistige kerel, liefhebber van 't katoen. Op eene wedding met twee van zijne vrienden, rischiert hij het om Julie Breemeersch, ten onrechte bijgenaamd het kwezelke, aan zijne slippen te krijgen. Het gevolg is geheel anders dan Mon het vermoed had. De innemende manieren van Julie, die een welopgebracht meisken is, slaan hem uit zijn lood en hij wordt er erg op verliefd.
De weduwe Breemeersch wil daar al geen kanten van hooren. Dat bedroeft Julie die toch veel van den jongen houdt. Clara doet nog een woordeken ten beste, de pastoor helpt ook aan de karre steken, maar de weduwe wordt al harder en verstokter. 't Verergert nog alswanneer Padot, de knape van 't Wilgenhof, opgemaakt door 't werkvolk, ook bij Julie te vrijen wil gaan, waar hij natuurlijk geheel braafjes aan de deure gezet wordt. Vandaar erge ruzie tusschen Mon en den knape. Geheele dagen loopt de jonge boer op brandende netels. Julie speelt gedurig in zijn gedacht, hij wordt beklapt door 't werkvolk en Padot, die een eerste simpelare is, meet gedurig van zijne toeren uit. Mon is vroeger min of meer in kennis geweest met Orinda Dobbels, eene boeredochter van 't geweste. Op S'atie-kermis komen ze toevallig bijeen en scheiden in ruzie om deswille van ‘'t Kwezelke’. Padot wordt van 't Wilgenhof geschopt; Moeder Verkest sterft en Mon is nu boer alleen. De jongen verandert al meer van doening en manieren. Spijts de belofte die Julie's moeder bij 't sterfbedde van boerin Verkest deed, kon ze over heur herte niet krijgen van heur dochter aan Mon af te staan.
Met Sint-Eloysdag heeft een geheele ramulte plaats in de Kroon. Daar is Mon met