je meeste zwarte collega's. Dus toch één levend wezen!’
Hannik hupte kameraadschappelijk om hem heen, roepend: ‘Spekkoek, - beste jong, - freule Greta, mooie Greta, - zoete Tilly!’
‘Wel drommels, jongen, je wordt interessant. Mooie Greta, zoete Tilly, wie zijn dat?’
‘Spekkoek, brave jong!’ was het antwoord.
Er werd niet opengedaan. Hij belde voor de tweede maal. Met forschen ruk trok hij het breede handvat van den klingel naar beneden en amuseerde zich dan weer met Hannik, die al familjaarder werd, hem zelfs in de schoenen pikte, maar ondanks opgewekte conversatie zijnerzijds, zich bepaalde tot het in wisselende volgorde herhalen van zijne blijkbaar zeer gevestigde meening, dat Greta mooi, Tilly zoet en spekkoek lekker was.
Nog steeds werd niet opengedaan. Het duurde lang. Zou hij nog eens bellen? Op dat uur - 't was tegen twee uur namiddag - was bezoek wel zeldzaam, maar was er dan niemand thuis? Hij had het al heel slecht getroffen: door een samenloop van omstandigheden was er van belet vragen bij de familie Greving, 't geen hij den vorigen avond telegraphisch aan den heer Becker had verzocht, niets gekomen en de notaris kon hem onmogelijk vergezellen. Hij luidde voor de derde maal, nu lang en aanhoudend. Hannik werd er zenuwachtig van, dribbelde vlug heen en weer, al roepend: Entrez, s'il-vous-plait! Fred schaterde het uit.
‘Je hebt mooi praten, zwartjan. Ik geloof, dat hier spoken wonen, die overdag slapen.’ Hij boog zich om zijn zwarten vriend te streelen. Dat was echter mis, want Hannik klapwiekte heftig met de vleugels, beet duchtig van zich af en schold hem voor: ‘Frechlap’ en ‘filou.’ Op familjare behandeling was hij blijkbaar niet gesteld.
Het hek knarste en vóór hem stond als uit den grond verrezen, een meisje, het gezicht, gloeiend als een pioenroos, geheel omsloten door een grooten stofdoek. Een reusachtig schort omhulde haar figuur. Zij had blijkbaar hard geloopen en hijgde naar adem. De donkere oogen keken verlegen en verward.
Het huis was werkelijk zoo goed als uitgestorven. De heer en mevrouw Greving met Greta waren 's morgens naar M.... gereden en zouden eerst laat in den middag terugkeeren; tante Claire was thuis, maar voor haar was het geluid der bel een langvergeten klank en Tilly met oude Dora waren op den zolder, aan den achterkant van het huis, druk bezig. Tilly had zich in werktenue gestoken, 't lief figuurtje onkenbaar onder een groot schort.
Toen de bel met forschen klank overging - de eerste maal was het blijkbaar heur aandacht ontgaan, - zei Dora rustig: ‘'t Zal de post zijn,’ maar als eenigen tijd daarna weer, en nu meermalen achtereen, werd gebeld, riep Tilly, zich wegspoedend: ‘Blijf maar, Door, ik zal gauw gaan zien, 't is zeker een bedelaar!’
Als een jong paardje draafde zij naar 't hek, maar schrok niet weinig, toen zij den gedistingeerden jongen man voor zich zag, vroolijk lachend om den toorn van Hannik. - ‘Zeker een vreemde, die den weg wil vragen naar de echo’ - er was nl. een kwartier loopens verder, maar niet gemakkelijk te vinden, een mooie echo, - ‘wèl vroeg in 't jaar’, ging het snel door haar hoofdje.
‘Een net boerinnetje,’ dacht Fred en zei overmoedig:
‘Zóó, kleine boeren-klaproos, dus jij leeft hier dan toch in dit tooverpaleis!’
De pioen vlamde nog hooger op, maar in de oogen tintelde het guitig. Haar schalksche aard kwam boven. Ze had schik in het geval, maakte een boerenknik en antwoordde:
‘Of ik leef, of Trijnsche Koestal leeft! Nou, meneer, ik zou 't denken! Dacht meneer dat ik een spook was?’ En een heldere lach bewees, dat het in ieder geval een vroolijk spook moest zijn.
‘Wat praat jij aardig, zoo zangerig. Ik mag dat Limburgsch wel. Maar, vertel eens, meisje, is baron Greving thuis?’
‘Neen, meneer,’ klonk het nu weer opeens verlegen.
‘Dat spijt me verbazend. Ik kom expres uit Amsterdam om het kasteel te zien, - of is het soms al verkocht?’
‘Ik weet van niets, meneer, maar - na een oogenblik - de oudste freule is even het dorp in en komt over een kwartier thuis. Daar kan meneer net zoo goed mee spreken als met meneer den baron zelf. Wil meneer zoolang in 't salon wachten?’
Dat vond hij goed. Het meisje liep vlug voor hem uit, door een heesterpark en bloementuin, naar het huis. Het was massief, statig, oud, maar goed onderhouden, met fijngetakten wingerd hier en daar langs de gevels en enkele sterke rozenstammen, opklimmend tot dicht bij het sierlijk dak. Dit scheen betrekkelijk nieuw, evenals de fijne klokketoren, maar paste toch bij den overigen bouw.
Tilly ging hem voor door een hooge vestibule, waarop verschillende deuren uitkwamen en liet hem binnen in 't salon.
‘Geef dan aan de freule, bij haar thuiskomst dit kaartje, Trijnsche.’
Zij nam het kaartje aan, maakte weer een boerenknik en verdween. Hij oogde haar lachend na.
Zoodra de deur gesloten was, stoof Tilly naar boven en riep Dora, vertelde met een paar woorden 't geval en zeide haar zich snel te kleeden, voor thee te zorgen en tante Claire te waarschuwen, dat er een kooper was voor 't huis en zij bij haar zouden komen theedrinken.
Dan maakte ze vlug toilet. ‘Als hij me nu maar niet herkent! 't Kan bijna niet, ik was zoo toegetakeld, maar mijn spraak? Hij zei: wat praat jij aardig. Ah, attendez, monsieur, we zullen Fransch spreken. Bleu lijk je niet erg en je zoo'n beetje in het nauw brengen kan geen kwaad, zoo'n pursang Hollander zal dat wel zoo gemakkelijk niet afgaan, maar dat komt ervan, als men zoo brutaal is. - Nog even een kattebelletje met potlood voor tante Claire: ‘Kooper huis, Van Hoogerwoude, Hollander, om bijzondere reden spreek ik Fransch.’ Dan spoedde zij zich naar beneden en gaf het briefje aan Dora, die, in groot ornaat, haar reeds wachtte.
Toen Trijnsche verdwenen was, had Fred de kamer rondgekeken. 't Was een ruime, hooggestoken zaal, den stempel dragend van voornamen rijkdom van een oud geslacht. De wat sombere tinten van het statige eikenhout en van de meest donker geschilderde familieportretten werden opgevroolijkt door zonnelicht, dat tusschen zware gordijnen, - deftige wachters bij hooge openslaande ramen, - bescheiden naar binnen gleed, maar eenmaal binnen, nieuwsgierig en dartel, lachte en stoeide op 't spiegelvlak van den parketvloer en grillige lichtpuntjes en figuren teekende op de gebeeldhouwde rug- en armleuningen der zetels. Van een der drie ramen waren de gordijnen geheel op zijde geschoven. Hier drong het zonlicht als een breede zuil naar binnen en in den gloed koesterden zich twee groote bloemstukken, waaromheen een groep foto's op een sierlijk tafeltje, luchtig modern meubeltje in steil conservatieve omgeving.
Hij bekeek vluchtig de portretten, dat van Tilly trok zijn aandacht: ‘bekend gezichtje.’ Maar het uitzicht buiten lokte en boeide hem meer. Hij opende half het openslaande raam, waardoor de volle zon naar binnenkwam en zag nieuwsgierig en dadelijk bekoord om zich heen. Behalve op enkele plaatsen, waar de muur, die het landgoed omsloot, het uitzicht hinderde, had men van het hooggelegen terras, waarop de ramen uitkwamen, een ver uitzicht in eene richting op een golvend en afwisselend landschap, in andere richting op de Maasvallei en de heuvels aan de overzijde. Beneden lagen bloemen- en moestuinen, verderweg de uitgestrekte boogerd. Met bochten en golvingen en grillige tinten van wit tot bruingeel, den zandsteenmuur als een gordel om 't geheel, links scherp afstekend tegen donker mast- en sparregroen, waar een strook bosch het landgoed naderde.
Hij trad naar buiten op het terras en genoot bewonderend en getroffen de schoonheid van het lichte landschap. Maar al spoedig kwam als een nevel de gedachte, dat het scheiden van deze plek pijn moest doen. 't Gold hier geen vrijwillig heengaan der bewoners en op eens leek 't hem roof, wegdringen en verjagen uit dierbaar huis en hof, en als een kilte viel dit besef in zijn warm voelend hart.
Hij schrikte uit zijn overpeinzing op, toen een fraaie jachthond met wilde sprongen het terras opvloog naar hem toe en langs hem heen naar binnen in het salon. Hij was haast met een sprong op zij geweken en zag nu in de kamer een lieflijke verschijning, een jong meisje, frisch als Meilente, elegant in haar eenvoudig wandelkostuum, tegen wie de hond uitbundig vroolijk opsprong en dat hij niet had hooren binnenkomen. Hij wilde zich haastig voorstellen, maar zij was hem voor. Ze hield zijn kaartje, alsof ze het zoo juist ontvangen had, in de hand en sprak hem in 't Fransch aan:
‘Ik hoor van de dienstbode, mijnheer Van Hoogerwoude, dat u mijn vader wilde spreken over den verkoop van ons buiten’, - haar stem trilde een weinig - ‘mijn ouders zijn vandaag naar M.... maar misschien kan ik u eenige inlichtingen geven en u in ieder geval in de gelegenheid stellen het goed in oogenschouw te nemen.’
Fred antwoordde tot haar verrassing in zuiver, vloeiend Fransch, verontschuldigde zijn onverwacht bezoek en betuigde haar zijn dank voor haar vriendelijk aanbod, waarvan hij gaarne gebruik wilde maken. Hij gaf dadelijk uiting aan den indruk, welke het schoone landschap op hem gemaakt had en vertelde, langs welken weg hij hierheen gekomen was.
‘Dan zult u eerst wel wat willen uitrusten en stel ik u voor de thee te gebruiken bij mijn tante, freule Van Weringsdorf, onze huisgenoote. Wilt u zoo goed zijn met haar langzaam en duidelijk te spreken, zij is doof.’
Zij ging hem voor naar het boudoir van tante Claire, een uitverkoren plekje met uitzicht op de rivier. Claire was gewoon snel de harten voor zich in te nemen. Het fijne, geestige gezicht met de levendige oogen, zoo contrasteerend met het zwakke lichaam, wekte aanstonds sympathie en deelneming. Ook Fred was dadelijk gevangen en zijn stem scheen juiste akkoorden te treffen, want zij verstond hem zonder moeite.
Tilly schelde. Terwijl ze half afgewend van hem stond, zeide ze: ‘Ik vergat u nog mijn excuses te maken over onze noodhulp. Trijnsche bekende me, dat ze u zoo lang had laten wachten, ze was er verlegen mee geweest.’
Hij kleurde even. ‘'t Is me niet opgevallen, dat het lang heeft geduurd, freule. Ik heb me kostelijk geamuseerd met Hannik.’
‘Oh, hebt u al kennis met hem gemaakt? Hij is vermakelijk, niet waar? U moet hem hooren, als hij met Hektor aan den gang is. Heeft hij geen onzin geklapt? Hij haalt soms alles door elkaar.’
‘Hij gaf een zeer vleiende getuigenis van twee blijkbaar goede bekenden van hem en in 't begin waren wij goede vrienden, maar toen ik wat vertrouwelijk wilde worden en hem streelen, werd hij erg boos.’
(Wordt vervolgd.)