III.
In de nabijheid der ‘Porta Palatina’ verhief zich statig en majestueus een koninklijk gebouw van het kostbaarste marmer, in zuiver Griekschen stijl opgetrokken.
Hier wandelde Rutilius op en neer in een der ruime zalen van dit, zijn paleis, waarin al het kunstrijke en behaaglijke, wat in den tijd des vervals de Romeinen van de verwijfde zeden uit het Oosten hadden overgenomen, met kwistige hand was aan gebracht: een aangename, weldadige koelte, door een bruisend-schuimende springbron teweeggebracht, heerschte door het weidsche vertrek, gansch doorgeurd van uitheemschen plantentooi en rijk geschakeerde bloemenpracht.
Een zware zijden, met gouddraad rijk bestikte voorhang schoof langzaam terzij en in de deurpost verscheen de schoone gestalte van Massalia.
‘Gij hebt mij laten ontbieden, heer vader,’ sprak ze zacht.
Claudius trad haar blij te gemoet, vatte haar bij beide handen en deed haar naast zich nederzitten.
‘Dierbaar kind,’ zeide hij dan ietwat geroerd, ‘gij weet, van wat warme vaderliefde mijn hart voor u klopt, vooral sedert het noodlot mij degene ontrukt heeft, die mij een trouwe gade, u een liefdevolle moeder was. Op 't slagveld zijn mijn beide zonen gevallen, de dragers van mijn naam, de erfgenamen van ons geslacht, en thans zijt gij alleen mij nog over, gij, de trots mijns levens, om mij in dagen van leed en die des ouderdoms door uw jeugd en levensvreugd te troosten en mij daaraan te doen hechten.... Eene zorg kwelt mij voortdurend, de zorg voor uwe toekomst.... Rome, tegenwoordig van alle kanten belaagd, door twisten en onlusten verdeeld, heeft tot zijne instandhouding den verdedigenden arm van al zijne zonen noodig. Spoedig, misschien eer dan wij vermoeden, zal de nood mij dwingen naar Azië, Afrika of Gallië te trekken, om daar te gaan vechten, wie weet, wellicht te vallen.... De plicht van vader vordert van mij u niet zonder schutse in deze bewogen tijden achter te laten en u een beschermer, met andere woorden een echtgenoot te doen kiezen.’
Met neergeslagen blikken, en sprakeloos had Massalia haar vader aangehoord.
Deze, haar nog nauwkeuriger gadeslaande, ging voort: ‘Callixtus, een jonge man van hooge geboorte, door uwe schoonheid bekoord, is heden persoonlijk tot mij gekomen om mij zijne innige genegenheid voor u bekend te maken en zijn vurige bede tot de goden gericht, is, dat hij u langs het nog restende levenspad als trouwe gezel moge ter zijde gaan.’
‘Dat vermoedde ik, mijn heer en vader,’ onderbrak Massalia hier met een sidderende stem, die de onrust haars harten verried, ‘dat vermoedde ik, toen ik hem het paleis zag betreden; ik vind het echter wel wat al te overmoedig van hem, nà de weinige hoop, die ik zelve hem gegeven heb.’
‘Hoe,’ vroeg de bevelhebber ten hoogste verwonderd, ‘gij hebt elkander reeds....’
‘Ja, vader, ik beken het openhartig, nimmer zal ik voor dezen man neiging gevoelen, nog veel minder zijn levensgezellin worden! Dat heb ik hem ook ronduit verklaard en hem te verstaan gegeven, dat hij alle hoop zou laten varen! Spaar u dus, bid ik u, verdere moeite, vader! In zaken van liefde ken ik geen andere wet, dan die welke het eigen hart voorschrijft.’
‘Liefde laat zich niet dwingen!’ beaamde de vader wijselijk. ‘Doch als gij u tot een anderen, uw stand en naam waardig, getrokken gevoelt, zoo noem hem mij onbevreesd en ik zal u beiden mijn vaderlijken zegen niet onthouden!’
Een hoogroode blos betrok het blanke gelaat der dochter en slechts stamelend kon zij uitbrengen:
‘Later, mijn vader, later!’
‘Goed,’ sprak Claudius op strengen toon, ‘'t zij zoo; echter moet ik u wel zeggen, dat mij uw ongewone onrust na de gestelde vraag hoogst verwondert; weet echter wel, dat de uitverkorene uws harten minstens van zoo hoogen rang en stand behoort te wezen als de jonge patriciër, die om uwe hand gebeden heeft!’
Een drievoudig geklop met het zilveren hamertje, dat aan de huisdeur hing, onderbrak dit gesprek en na verkregen verlof verscheen een jonge man, in het gewaad der vrijgelatenen en reikte zijn meester een grooten perkamenten rol, waaraan het rijkszegel, met verschuldigden eerbied over.
‘Een koerier,’ zoo voegde hij er aan toe,