De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 17
(1900)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHet stadhuis te Veere.Den groot-stedeling, meelevend met heel zijn wezen het aldoor bezige, rustelooze leven eener bloeiende, vooruitstrevende handelsstad of het zielloos-mondaine plezier-bestaan in stad van luxe, zou het verblijf in een stedeke als Veere een duldeloos kwellende verveling zijn. Hier geen woelige, wisselende tafereelen van drukke kaden, waar stoere mannen werken en zwoegen in moeizamen arbeid; van trotsbreede stroomen, waarlangs zwaar geladen booten naderen in statige vaart - maar rust, storelooze rust.... de rust van wat slapen ging om nooit meer te ontwaken. Enkelen slechts bezoeken het kleine stadje: schilders, dichters, oudheidkenners; ze gevoelen, ze begrijpen de rust van het plaatsje: ze gaan er met eerbiedig zachte schreden langs de eeuwenoude monumenten - zooals een monnik gaat in vrome gepeinzen langs Moeder-Gods beeld aan eenzamen weg - ze willen door luidruchtig beweeg als van plezier reizende stadsmenschen niet storen den sluimer dier eerwaardige dingen, wier verheven schoonheid ze beminnen met een liefde, die pieuze bewondering is. En ze zijn er blij, ziels-blij om, dat deze kostbare relieken uit glorieus verleden niet staan in de groote, drukke steden, waar het bedrijvige werk-leven voortjaagt in altoos snellen gang, waar dood is de herinnering aan lang vervlogen, gouden tijden, en toekomst alleen beheerscht àl denken en verlangen; dat hun sobere pracht er niet verloren gaat tusschen nieuw-modisch banale gebouwen in schreeuwerigen reclamestijl, overbluffend met hun woelige ornamentiek der oude monumenten statige structuur; maar dat ze in het stille stadje waardiglijk zich verheffen boven kleine, armvervallen huisjes - zooals laatste telgen uit hoog geslacht eenzaam tusschen hun eerbiediglijk genegen, nederig landvolk. Aan het stadhuis - waarvan ommestaande reproductie (naar een aquarel van den heer Jan Striening) een afbeelding geeft - is men | |
[pagina 8]
| |
reeds in 1470 te bouwen begonnen; het is in Gothischen stijl uit witten arduinsteen opgetrokken; ook de zeven statige beelden van Heeren en Vrouwen van Veere, waarmee het is versierd, zijn uit deze steensoort gehouwen. De toren, aan de achterzijde van het stadhuis, dagteekent van 1591 en is in Renaissancestijl gebouwd en ‘naar de grootte en mate van zijn proportie, met een kunstig klokkespel voorzien twelk in den jare 1736 geheel is vernieuwd geworden en verbeterd waarop alle dagen of tweemaal per week van twaalf tot één uur werd gespeeld. In den jare 1597 is op de spitse van den toren gesteld en staat alsnog een verguld schip, dienende tot windwijzer en ten teeken van stads ouden en gedurigen handel ter zee’ - aldus melden oude, op het stadhuis berustende bescheiden.Ga naar voetnoot1)
het stadhuis te veere, naar een aquarel van jan striening.
Wat het inwendige van het gebouw betreft, dat heeft in 1699 een algeheele verandering ondergaan: ‘en is met een deftige vroedschapskamer, welker schoorsteen versierd is met het afbeeldsel van Zijn Majesteit van Groot-Brittangiën, Willem den Derde - geteekend door Johan van Hansbergen - in zijn koninklijk gewaad, en een vierschare beneffens andere vertrekken voorzien, waarin vergaderden de Heeren van de Weeskamer, Commissarissen voor kleine zaken, Vredemakers van de Schotsche en Duitsche natie, de Commissarissen van het zeerecht, Schout en Keurschepenen van de Landsvierschare, Commissarissen van het landrecht mitsgaders de burgerlijke krijgsraad.’ Deze ‘vierschare’ is thans ingericht tot oudheidkamer, waarin vele merkwaardigheden bewaard worden, o.a. de verguld-zilveren beker, door Maximiliaan van Bourgondië aan Veere geschonken met de voorwaarde die ten eeuwigen dage op het stadhuis te bewaren, eenige oude privilegiën en verscheidene vorstelijke handteekeningen. Op onze reproductie komt de ernstige schoonheid van het oude prachtgebouw, zooals het daar oprijst uit zijn nederige omgeving, goed tot haar recht; toen de schilder er zijn studie naar maakte, werd een der sierlijke hoektorentjes juist gerestaureerd, vandaar de aangebrachte stelling. Op den achtergrond zien we de haven van Veere, waarboven de tuigage van een scheepje even zich afteekent tegen de effen, lichte lucht.
Een andere herinnering aan Veere's roemrijk verleden is de put, ook ‘fontein’ of ‘citerne’ genaamd; deze put geldt zoowel onder architecto nisch als archeologisch opzicht als een der merkwaardigste monumenten van ons land, te meer, daar dit het eenige is wat we van dien aard bezitten. Het is een achthoekig gebouwtje in Gothischen stijl, met aan den voorkant drie open bogen, gesteund door arduinsteenen kolommen; naast een dezer bogen geeft een deur van latwerk toegang tot het inwendige, waarin zich de stadsregenbak bevindt. Het bouwwerk, tegenover de groote kerk opgetrokken, dagteekent van 1337, zooals een in het gewelf aangebrachte gedenksteen meldt. De inrichting van deze put beschrijft de heer J.A. Fredericks, secretaris van de oudheidkundige commissie uit het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, aldus: ‘Rond een cilindervormigen bak van groote afmetingen is een tweede bak gemetseld in de gedaante van een ring, waarin het regenwater wordt geleid, dat van de kerk afloopt en dat, na door kiezel en grint gezuiverd te zijn, door opengelaten voegen van het metselwerk in den grooten bak dringt. Op de opening van dezen -bak is een arduinsteenen keel gesteld, terwijl aan het gewelf een rondsel is bevestigd, waarlangs een ijzeren ketting loopt, voorzien van twee emmers om het kristalheldere water op te halen.’ De put kan bevatten 20.000 emmers water.
De schilder heeft bij den put een meisje in de eigenaardige dracht der streek doen poseeren; het is opmerkelijk, hoe karakteristiek dit simpele figuurtje doet in deze omgeving - en als we nu van de rustige schoonheid dezer oude monumenten onze blikken wenden naar de wufte mode-bouwsels, die in onze groote steden verstoren de intimiteit van menig schilderachtig, karakteristiek-Hollandsch stadsgezicht, dan vervult ons een innige bewondering voor die lang vervlogen tijden, toen men alle, óók de eenvoudigste dingen, maakte tot harmonische kunstwerken; toen de kunst niet was, zooals in onze dagen, iets apart-moois voor maar heel enkele bevoorrechten of een aangename verstrooiing voor tijdpasseering-zoekende menschen, maar een het menschenbestaan ganschelijk doordringende en verheerlijkende, heilige levensverheuging voor heel het volk. M.V. |
|