noemd, namelijk de heeren Mr. W. baron van Goltstein van Oldenaller, voorzitter, Jhr. Mr. J. Roël, secretaris, A.N.J.M. baron van Brienen van de Groote Lindt. De vijf andere leden zijn dit krachtens hun ambt en wel Jhr. Mr. J.W.M. Schorer, vice-president van den Raad van State; Mr. C.J.A. Heydenrijck, eerstbenoemd lid van den Raad van State, E.J.W. baron Six van Oterleek, voorzitter van de Algemeene Rekenkamer, Mr. F.B. Coninck Liefsting, president van den Hoogen Raad, en Mr. C. Polis, procureur-generaal van den Hoogen Raad.
Heeft het prinsesje, Koningin geworden, er begrip van gehad, welke groote verandering in haar lot plaats had?
Hebben gedienstige hovelingen het haar duidelijk gemaakt, hoe zij, het kind, stond boven al die volwassen mannen en vrouwen rondom haar in het Paleis en daar buiten, ja boven haar moeder zelfs?
Of wel heeft de Koningm-Regentes het haar geleerd, dat zulk een hooge plaats niet alleen recht gaf op buitengewone eerbewijzingen, maar ook zware verantwoordelijkheid, bijzondere plichten oplegde?
De taak der opvoeding van een koningin, zoo zeldzaam en daarom ook zoo gewichtig, was bij koningin Emma in goede handen; de natie kon gerust zijn, koning Willems weduwe zorgde trouw en gewetensvol voor haar dierbaarste kleinood.
Verscheidene verhalen over de verhouding tusschen moeder en dochter kon men hooren; ondanks hun meerdere of mindere geloofwaardigheid werden zij gretig aangehoord en herhaald. Een daarvan is reeds dikwijls met kleine varianten verhaald van andere kind-koningen en hun ouders, ja zelfs van koningin Victoria en haar PrinsGemaal.
Eens klopte dan, zoo wordt er verteld, koningin Wilhelmina aan de deur van haar moeders kabinet.
‘Wie is daar?’ vraagt de Regentes.
‘Ik, de koningin der Nederlanden.’
‘Voor de koningin der Nederlanden ben ik er niet.’
Vergeefs klopt het vorstinnetje, de deur blijft gesloten; dan smeekt zij met schreiend stemmetje:
‘Och moeder, mag Mientje binnenkomen?’
Dan gaat de deur open en de koninginmoeder haalt haar dochtertje in, en zegt:
‘Voor Mientje, mijn kind, ben ik altijd te spreken.’
Gedurende de jaren dat het Prinsesje om zoo te zeggen voor het publiek onzichtbaar was, had het volk haar niet vergeten; de 31e Augustus was langzamerhand een volksfeest geworden. Met elk jaar klommen de feestelijkheden; toen dus de Prinses, Koningin geworden, zich aan haar trouwe onderdanen vertoonde, kenden de geestdrift en de vreugde geen grenzen meer.
Meer dan ooit kwam dat uit, toen zij den 26 Mei '91 aan de hoofdstad een bezoek bracht. Het was voor de eerste maal dat koningin Wilhelmina in het openbaar Verscheen, en hoog gespannen was dus de verwachting, toen het dreunen der kanonschoten haar komst aankondigde.
paleis te soestdijk. - voorgevel.
Zwart gepakt van de menschen was de weg, waarlangs de Koninginnen naar den Dam reden; de Dam zelf was één mehschenmassa, en toen eindelijk de Koninginnen op het balkon van het Paleis verschenen, barstte een overweldigend gejuich en gejubel los.
Het was dan ook een treffende groep zooals zij daar stonden, tegenover die ontzaglijke volksmassa, de Regentes in zwaren weduwrouw, het Koninginnetje in het wit met een zwarte ceintuur en witten hoed met groote zwarte struisveeren, een vrouw en een kind, zoo zwak, zoo hulpeloos, maar zoo sterk door de idee van het koningschap, die om haar zweefde.
Onvergetelijk was vooral het hoofdmoment van den volgenden dag, helaas! slechts door een beperkt aantal toeschouwers bij gewoond.
Toen had in de fraai gedecoreerde Nieuwe Kerk de plechtige begroeting plaats van Hare Majesteiten. Een koor van 600 zangeressen zong den Vorstinnen het sublieme Hallelujah van Haendel toe. Alle grooten des lands en alle gezanten en consuls der vreemde mogendheden waren daar verzameld; de burgemeester Van Tienhoven bood Haar een album en gedenkpenning aan.
De Regentes antwoordde in diepgevoelde bewoordingen, die zij eindigde met het gezegde:
‘Getrouw tot in den dood zij ons aller devies; dan zal met Gods hulp ons klein Nederland groot zijn in geluk, in orde en voorspoed. Dat geve de Almachtige.’
En uit aller mond en uit aller hart rees de dubbele kreet:
‘Leve koningin Wilhelmina!’
‘Leve koningin Emma!’
Na het ‘Te Deum’ van Verhulst had de treffende ovatie der weezen plaats. Meer dan honderdvijftig meisjes uit alle gezindten kwamen de koninklijke vaderlooze weeze haar hulde brengen; de meisjes strooiden lentebloemen voor de voeten van het Koninginnetje en een harer sprak de Koningin in dichtregelen toe, waarvan het laatste couplet aldus luidde:
Vormt voor het volgend leven
naar hart en naar verstand.
Word eenmaal groot en machtig,
maar blijf zoo lief als nu.
Wees gij goed voor de weezen
En met een geheel natuurlijke, onbestudeerde beweging trad de Koningin op het weesje toe en gaf haar de hand; een historisch moment inderdaad, want op dit oogenblik naderden het hoogste en laagste elkander, door dien handdruk met het arme