III.
Een vergelijkend examen.
Zoet en zacht was de slaap en plezierig waren de droomen geweest van al die geleerden. Het stevig ontbijt verdreef alle sporen van den vorigen avond en in opgewekte stemming wandelde men naar het schoolgebouw, waar weldra alle candidaten, de schoolopziener, de examinatoren en andere belanghebbenden vereenigd waren.
De school van Scharreldonk was juist niet wat men nu een model-gebouw zou noemen, maar vijftig jaren geleden was men met heel wat minder tevreden dan tegenwoordig.
Er was geen overdekte speelplaats of een breede gang, waar de nooit volprezen vrije- en ordeoefeningen der gymnastiek werden onderwezen, - wel neen; maar achter de school was een flink grasperk, waar de jeugd naar hartelust haasje-over kon springen, en met elkaar ruilebuiten en hoedje-ballen, en rondrijden op de stevige takken van een paar oude, halfdoode eikeboomen, tot hun onderstel er uit zag, als dat van den wijdvermaarden bakker, die de bellen van zijn broek had geblazen. Ook was er geen binnenplaats met het hartverheffend uitzicht op een appelboom of een bestekamer; - dit kwam in dien tijd nog slechts de stadsjeugd toe, als men uit de Camera Obscura mag opmaken. De school was doodeenvoudig een vierkant gebouw, met een gang van voren en daarachter twee lokalen, één voor den bovenen een voor den ondermeester. In elk lokaal stonden tien banken, die ieder plaats boden aan zeven Scharreldonksche jonge dames of jonge heeren, hoewel er in tijd van nood wel eens acht of negen op een rijtje werden gezet. De ramen waren ook niet van matglas voorzien, maar gaven vrij uitzicht over de speelplaats en de akkers, en toch was de oplettendheid bij het onderwijs even groot als tegenwoordig. Evenzoo was de voorraad kaarten en platen heel wat kleiner dan die thans een goed ingerichte school meubileeren. Er hing geen afbeelding van een kalf, dat de kinderen alle dagen in natura konden zien; of het geraamte tienmaal vergroot. Zelfs waren er geen natuurkundige instrumenten - niet eens een luchtpomp - en de meester sprak nooit over de natuur en haar wetten en krachten, maar wel vertelde hij nu en dan van God, die de geheele natuur heeft geschapen en haar wetten vastgesteld en haar krachten geregeld.
Niettegenstaande dit alles, leerden de knapen en meisjes met de spa-a evengoed lezen als tegenwoordig met de roos-peer-hoed of andere vermakelijke zaken, en wat het schrijven en rekenen aangaat, konden ze met hun hedendaagsche lotgenooten best concurreeren.
In dit gebouw dan zou het vergelijkend examen gehouden worden. In plaats van de woelige jeugd zaten nu de deftige meesters zelf op de banken, en voor de klas zaten of stonden of liepen heen en weer de schoolopziener, de examinatoren - twee in getal - benevens een aantal belangstellenden.
Daar was onder anderen Jacob Jurriëns, de burgemeester, een gemoedelijk man, iets meer dan een boer en iets minder dan een stadsmensch, niet ontbloot van gezond verstand, en daar hij ruim met aardsche middelen gezegend was, volkomen van ieder onafhankelijk. Juist daarom en eveneens door zijn goedhartigheid, was hij als burgemeester de rechte man op de rechte plaats en algemeen geacht.
Daar was verder de rentmeester Snuffels, die met zijn bril op den neus nu eens het schriftelijk werk critiseerde en dan weer met een bedenkelijk gezicht bij een of ander mondeling examen luisterde. Daar waren nog meerdere leden van den raad en bovendien eenige ingezetenen van het dorp, die, 't zij met den burgemeester, 't zij met iemand anders waren meegegaan.
Tien van de elf mededingers waren bezig met een opstel of met eenig ander taalwerk, of zaten te zweeten over hun sommen, terwijl de elfde in een hoekje van de school onderhanden werd genomen door den schoolopziener en zijn helpers, die bezig waren onderzoek te doen naar zijne bedrevenheid in aardrijkskunde geschiedenis en spraakkunst.
't Ging hier meester Plakroe niet erg naar den zin. Na de braspartij van den vorigen dag was hij nog niet geheel frisch en zijn geheugen liet hem wel eens in den steek, en of er de drommel mee speelde, hem werd van alles gevraagd, maar de steden aan den Donau of de gemeenten van Friesland kwamen heelemaal niet ter tafel, en hoe hij er naar toe draaide, geen van zijn drie plaaggeesten wilde toebijten.
‘Vertelt u mij eens iets van den Rijn, mijnheer,’ vroeg de schoolopziener vriendelijk. Meester Plakroe fleurde weer iets op.
‘De Rijn,’ begon hij, ‘is de hoofdstroom van Europa, die van Zuid naar Noord loopt, zooals de Donau van West naar Oost. De Donau is langer dan de Rijn, maar van minder beteekenis dan deze. Voorname steden aan den Rijn zijn Basel, Coblenz, Bonn, Keulen en andere; aan den Donau liggen Mühlheim, Sigmaringen, Ulm, Lauingen, Donauwörth, Ingolstadt....’
‘Ja, ja,’ viel de schoolopziener in, ‘misschien komen wij aanstonds wel bij den Donau, gaat u eerst maar eens verder den Rijn af.’
‘De Rijn,’ begon meester Plakroe weer, ‘ontspringt in Zwitserland, loopt door Zwitserland en Duitschland en komt bij Lobith in Holland. (Mijnheer Snuffels, die juist eens kwam kijken, knikte gewichtig goedkeurend.) De Rijn loopt door de Bodensee, buigt bij Basel naar het Noorden en stroomt dan tusschen de Vogezen en het Zwarte Woud door. Op de Vogezen ontspringen verscheidene Fransche rivieren, waaraan verschillende voorname steden liggen; op het Zwarte Woud ontspringt de Donau, waaraan onder anderen liggen: Mühlheim, Sigmaringen, Ulm....’
‘Heel goed,’ onderbrak de examinator, ‘voltooi eerst maar den Rijn.’
Met een nijdig gezicht zakte meester Plakroe zoo goed mogelijk den Rijn af tot hij bij Westervoort in den IJsel viel en naar de Zuiderzee afdreef. Hier probeerde hij nog eens af te dwalen.
‘In vroeger eeuwen,’ begon hij, ‘liep de IJsel uit in het meer Flevo; de Zuiderzee was er nog niet en ai het land rondom dit IJselmeer heette Friesland. Tegenwoordig is Friesland een provincie in Nederland, en is verdeeld in 32 gemeenten, nl. Rollumerland en Nieuw-Kruisland, Oost-Dongeradeel, West-Dongeradeel, 't Bildt, Dantumadeel....’
‘Precies,’ viel een ander examinator in, ‘maar de Rijn loopt toch nog verder dan Westervoort;’ - en of meester Plakroe graag wilde of niet, hij was wel verplicht dezen stroom verder te volgen, tot hij (ik bedoel de rivier) bij Katwijk in het zand smoorde.
‘Komaan,’ zeide nu dezelfde plaaggeest; ‘wij hadden zooeven ook den Donau aan de hand; vergelijk nu eens deze rivier met den Rijn, wat aangaat den handel.’
Dit nu was eene manier van vragen, waarop meester Plakroe niet voorbereid was; vergelijkende aardrijkskunde was nog de haute nouveauté in dien tijd.
Eenigszins verbaasd begon hij weer:
‘De Donau ontspringt op het Zwarte Woud en neemt zijn hoofdrichting naar het Westen. Hij stroomt voorbij Mühlheim, Sigmaringen, Ulm...’